Читать книгу Moord in het landhuis - Fiona Grace, Фиона Грейс - Страница 8
HOOFDSTUK DRIE
ОглавлениеLacey werd wakker door een vreemd geluid.
Ze ging rechtop zitten, even in de war door de onbekende kamer, die alleen door een smalle bundel daglicht werd verlicht die door een kier in de gordijnen naar binnen kwam. Het duurde een tel voordat haar hersenen omschakelden en ze zich herinnerde dat ze niet meer in haar appartement in New York City was, maar in een stenen cottage op de kliffen van Wilfordshire, in Engeland.
Het geluid was er weer. Dit keer was het niet het gebonk van de waterleidingen, maar iets heel anders, iets wat klonk alsof het van een dier afkomstig was.
Lacey keek met vermoeide ogen op haar mobiele telefoon en zag dat het vijf uur in de ochtend lokale tijd was. Met een zucht sleepte ze haar vermoeide lichaam uit bed. De effecten van de jetlag waren meteen duidelijk door de zwaarte van haar ledematen toen ze op blote voeten naar de balkondeuren liep en de gordijnen opendeed. Daar was de rand van de kliffen, en de zee die zich tot de horizon uitstrekte totdat het water een heldere, wolkeloze hemel ontmoette die net blauw begon te worden. Ze zag geen dierlijke dader op het gazon aan de voorzijde, en toen het geluid weer begon, kon Lacey het naar de achterkant van het huis volgen.
Lacey wikkelde zich in de badjas die ze op het laatste moment op het vliegveld had gekocht en liep op een drafje de krakende trap af om te kijken wat het was. Ze ging regelrecht naar de achterkant van het huis, de keuken in waar de grote glazen ramen en dubbele deuren haar een onbelemmerd uitzicht op het gazon gaven. En daar ontdekte Lacey de oorsprong van het geluid.
Er stond een hele kudde schapen in de tuin.
Lacey knipperde met haar ogen. Er stonden er minstens vijftien! Twintig. Misschien wel meer!
Ze wreef in haar ogen, maar toen ze ze weer opendeed, stonden alle pluizige beesten er nog, ze stonden op haar grasveld te grazen. Toen hief er eentje haar kop op.
Lacey keek het schaap aan en ze hadden even een staarwedstrijd, tot het schaap eindelijk haar kop achterover kantelde en een lang, luid, treurig geblaat uitte.
Lacey barste in gegiechel uit. Ze kon geen perfectere manier bedenken om haar nieuwe leven ‘ND’ te beginnen. Plotseling voelde het hier in Wilfordshire minder aan als een vakantie en meer als een intentieverklaring, het terugwinnen van haar oude zelf, of misschien een geheel nieuwe zelf, een zelf die ze nog niet ontmoet had. Wat het gevoel ook was, het liet bubbels in haar buik barsten alsof iemand haar met champagne had gevuld (of misschien was dat de jetlag; wat haar inwendige klok betrof, had ze haar lichaam royaal laten uitslapen). Hoe dan ook, Lacey kon niet wachten om aan haar dag te beginnen.
Lacey was vervuld met een plotseling enthousiasme voor avontuur. De vorige dag was ze met de gebruikelijke verkeersgeluiden in New York City wakker geworden; vandaag met het geluid van onophoudelijk geblaat. De vorige dag had ze schoon wasgoed en schoonmaakmiddelen geroken. Vandaag rook ze stof en zeelucht. Ze had de oude vertrouwelijkheid van haar leven vaarwel gezegd. Als een alleenstaande vrouw lag opeens de hele wereld aan haar voeten. Ze wilde verkennen! Ontdekken! Leren! Plotseling werd ze met een enthousiasme voor het leven vervuld dat ze niet meer had gevoeld sinds... nou ja, sinds haar vader was vertrokken.
Lacey schudde haar hoofd. Ze wilde niet aan verdrietige dingen denken. Ze was vastbesloten om dit nieuw ontdekte gevoel van vreugde niet te laten verdwijnen. In elk geval niet vandaag. Vandaag zou ze dat gevoel vastpakken en niet meer loslaten. Vandaag was ze vríj.
Lacey probeerde haar gedachten van haar rommelende maag af te leiden en probeerde in het grote bad te douchen. Ze gebruikte het vreemde slangachtige hulpstuk dat met de kranen was verbonden om zichzelf af te spoelen, zoals je dat met een modderige hond zou doen. Het water veranderde in een oogwenk van warm naar ijskoud en de waterleidingen deden de hele tijd alleen maar kláng-kláng-kláng. Maar de zachtheid van het water in vergelijking met het harde water dat ze in New York City gewend was, was het equivalent van een dure vocht inbrengende balsem over haar hele lichaam en Lacey genoot ervan, zelfs toen een plotselinge uitbarsting van kou haar tanden liet klapperen.
Zodra al het vuil van het vliegveld en de stadsvervuiling van haar huid verdwenen waren – haar huid was letterlijk glanzend – droogde ze zich af en trok de kleren aan die ze op het vliegveld had gekocht. Er hing een grote spiegel op de binnendeur van de Narnia-kast, die Lacey gebruikte om haar uiterlijk te beoordelen. En het was níét mooi.
Lacey trok een grimas. Ze had de kleren bij een winkel voor strandkleding op het vliegveld gekocht en ze had gedacht dat vrijetijdskleding het meest geschikt was voor haar vakantie aan zee. Maar hoewel haar bedoeling ‘casual strandkleding’ was geweest, zag dit samenraapsel er meer uit alsof het van de kringloopwinkel kwam. De beige broek zat een beetje te strak, het witte mousseline shirt slobberde om haar lichaam en de dunne bootschoenen waren zelfs nog minder geschikt voor de straatkeien dan haar hakken waren geweest! Het investeren in fatsoenlijke kleding zou vandaag haar hoogste prioriteit moeten hebben.
Lacey’s maag rammelde.
Tweede prioriteit, dacht ze, en ze klopte op haar buik.
Ze liep naar beneden. Het water droop van haar natte haar langs haar rug. Ze liep de keuken in en keek uit het raam. Er stonden nog maar een paar achterblijvers van de kudde schapen in de tuin. Lacey keek in de kasten en de koelkast, en zag dat beide leeg waren. Het was nog te vroeg om het stadje in te gaan om een versgebakken ontbijt bij de patisserie in de hoofdstraat te halen. Ze zou wat tijd moeten doden.
‘Wat tijd doden!’ riep Lacey hardop, en haar stem was vervuld van vreugde.
Wanneer was de laatste keer geweest dat ze tijd had gehad om te doden? Wanneer had ze zichzelf ooit de vrijheid gegeven om tijd te verspillen? David was altijd zo gedisciplineerd geweest met het beetje vrije tijd die ze hadden. Sportschool. Brunch. Familieverplichtingen. Ergens wat drinken. Elk ‘vrij’ moment was volgepland. Lacey had een plotselinge openbaring: alleen al het plánnen van vrije tijd ontkrachtte de vrijheid ervan! Door David toe te staan om te plannen en te dicteren wat ze met hun tijd deden, had ze zichzelf eigenlijk een dwangbuis van sociale verplichtingen aangetrokken. Het moment van helderheid trof haar in een bijna boeddhistisch moment van inzicht.
De Dalai Lama zou zo trots op me zijn, dacht Lacey, en ze klapte in haar handen van verrukking.
Op dat moment blaatten de schapen in de tuin. Lacey besloot dat ze haar nieuw verworven vrijheid zou gebruiken om amateur-speurneus te spelen en uit te zoeken waar die kudde schapen vandaan kwam.
Ze opende de dubbele deuren en liep naar het terras. Frisse ochtendnevel bevochtigde haar gezicht, terwijl ze over het tuinpad naar de twee pluizenbollen wandelde die nog steeds van haar gras stonden te eten. Toen ze haar aan hoorden komen, draafden ze onhandig weg, zonder enige elegantie, en ze verdwenen door een opening in de haag.
Lacey ging erheen en tuurde door het gat. Achter het struikgewas zag ze een andere tuin, die gevuld was met prachtige bloemen. Ze had dus buren. In New York City waren haar buren afstandelijk geweest, andere werkende stellen zoals zij en David van wie het leven bestond uit voor zonsopkomst hun appartement verlaten en na zonsondergang weer terugkeren. Maar deze buren, afgaand op het uiterlijk van hun prachtig geperfectioneerde tuin, genoten van het goede leven. En ze hadden schapen! Er was in Lacey’s oude flatgebouw geen enkel huisdier te vinden. Drukke zakenlui hadden geen tijd voor huisdieren, ze hadden geen zin in de haren of in boerderijgeuren. Wat heerlijk om nu zo dicht bij de natuur te leven! Zelfs de geur van schapenmest was een welkom contrast met haar extreem schone flatgebouw in NYC.
Toen ze weer rechtop ging staan, zag Lacey een verweerd stuk gras, als een pad waar al vele voeten overheen hadden gelopen. Het leidde langs de struiken naar de kliffen. Er zat daar een klein hekje verborgen dat bijna door de planten verslonden werd. Ze ging erheen en opende het.
Er was een reeks treden uit de rotswand gehakt en ze liepen helemaal door tot aan het strand. Het was als iets uit een sprookje, dacht Lacey opgetogen toen ze voorzichtig aan haar weg naar beneden begon.
Ivan had niet eens verteld dat ze een rechtstreekse route naar het strand had, dat als ze verlangde naar zand tussen haar tenen ze het binnen een paar minuten zou kunnen krijgen. En in New York was ze zo zelfvoldaan geweest over het feit dat ze maar op twee minuten lopen van de metro woonde.
Lacey baande zich een weg over de schots en scheve treden tot ze een paar meter bij het strand vandaan ophielden. Lacey sprong naar beneden. Het zand was zo zacht dat haar knieën de schok absorbeerden ondanks het totale gebrek aan vering in haar goedkope bootschoenen van het vliegveld.
Lacey haalde diep adem en voelde zich volledig vrij en zorgeloos. Dit deel van het strand was verlaten. Ongeschonden. Het zal wel te ver van de winkels in het stadje zijn om hierheen te komen, dacht ze. Het was bijna als haar eigen stukje privéstrand.
Lacey keek uit over het stadje en ze zag de pier in de zee steken. Er kwam meteen een herinnering op aan kermis, en de luide speelhal waar ze van haar vader hun twee pennies hadden mogen uitgeven. Er zat op de pier ook een bioscoop, herinnerde Lacey zich, en ze was opgewonden door de herinneringen die bij haar terugkwamen. Het zaaltje was piepklein, met acht zitplaatsen en nauwelijks veranderd sinds het gebouwd was, met zachte rode fluwelen stoelen. Papa had haar en Naomi meegenomen om daar naar een of andere vage Japanse cartoon te kijken. Ze vroeg zich af hoeveel herinneringen haar reis naar Wilfordshire nog zou opleveren. Hoeveel lege plekken zouden er in haar geheugen worden ingevuld nu ze hiernaartoe was gekomen?
Het was eb, dus er was veel van de constructie van de pier zichtbaar. Lacey zag wat mensen die hun hond uitlieten en een paar joggers. De stad begon te ontwaken. Misschien zou er nu een koffiezaakje open zijn. Ze besloot de lange weg via het strand te nemen en ze begon in die richting te wandelen.
Naarmate ze dichter bij het stadje kwam trokken de kliffen zich terug, en al snel waren er wegen en straten. Toen ze de boulevard op stapte, schoot Lacey nog een herinnering te binnen, aan een markt met kraampjes, waar kleding, sieraden en staven van steen werden verkocht. Een reeks gespoten cijfers op de grond gaven de specifieke plaatsen van de kraampjes aan. Lacey voelde een golf van opwinding.
Lacey liep bij het strand vandaan en wandelde naar de hoofdstraat, of de ‘high street’ zoals de Britten dat noemden. Voordat ze de met vlaggetjes versierde straat in ging, zag ze The Coach House op de hoek, waar ze Ivan de vorige dag ontmoet had.
Het was zo anders dan in New York. Het tempo was langzamer. Er waren geen toeterende auto’s. Geen mensen die elkaar duwden. En tot haar verrassing waren sommige koffiezaakjes inderdaad open.
Ze ging naar binnen bij de eerste die ze tegenkwam. Er stond geen rij en ze nam een zwarte koffie en een croissant. De koffie was perfect gebrand, rijk en chocoladeachtig, de croissant een kruimelige mondvol bladerdeeg en boterachtige lekker.
Met een maag die eindelijk tevreden was, besloot Lacey dat het tijd was om naar wat betere kleding te gaan zoeken. Ze had een leuke boetiek aan de andere kant van de hoofdstraat gezien en ze was net begonnen om die kant op te lopen toen de geur van suiker haar neusgaten aanviel. Ze keek om zich heen en zag dat een winkel met zelfgemaakte fudge net de deuren had geopend. Niet in staat om weerstand te bieden ging ze naar binnen.
‘Wilt u gratis een stukje proeven?’ vroeg de man in een roze met wit gestreepte schort. Hij gebaarde naar een zilveren dienblad gevuld met blokjes in verschillende tinten bruin. ‘We hebben pure chocolade, melkchocolade, witte chocolade, karamel, toffee, koffie, fruit-medley en origineel.’
Lacey’s ogen puilden uit. ‘Mag ik ze allemaal proberen?’ vroeg ze.
‘Natuurlijk!’
De man sneed van elke smaak een kleine blokje af en gaf ze aan Lacey om te proberen. Ze stak het eerste stukje in haar mond en haar smaakpapillen explodeerden. ‘Geweldig,’ zei ze met haar mond vol.
Ze ging verder naar de volgende. Op de een of andere manier was die zelfs nog lekkerder dan de vorige. Ze probeerde het ene na het andere stukje en het leek wel alsof ze steeds lekkerder werden.
Toen Lacey haar laatste hapje doorslikte, gaf ze zichzelf nauwelijks de tijd om adem te halen voordat ze riep: ‘Ik móét hiervan wat naar mijn neefje sturen. Zal het goed blijven als ik het naar New York opstuur?’
De man grijnsde en produceerde een platte kartonnen doos bekleed met folie. ‘Als u onze speciale verzenddoos gebruikt, dan weet ik zeker van wel,’ zei hij lachend. ‘We kregen die vraag zo vaak, dat we speciaal deze doos hebben laten ontwerpen. Plat genoeg om door de brievenbus te passen en licht genoeg om de verzendkosten laag te houden. U kunt de postzegels ook hier kopen.’
‘Wat innovatief,’ zei Lacey. ‘U hebt aan alles gedacht.’
De man vulde de doos met een blokje van elke beschikbare smaak, maakte de platte doos met tape dicht en plakte de juiste postzegels erop. Nadat ze de man had bedankt en had afgerekend, nam Lacey haar kleine pakketje, schreef Frankie’s naam en adres op de voorkant en schoof hem in de traditionele rode brievenbus aan de overkant.
Zodra de doos door de gleuf verdwenen was, herinnerde Lacey zich dat ze werd afgeleid van haar eigenlijke taak: betere kleding vinden. Ze wilde net naar een boetiek op zoek gaan toen haar aandacht werd getrokken door de etalage in de winkel naast de brievenbus. Er was een scène van het strand van Wilfordshire uitgebeeld, met de pier die zich in de zee uitstrekt, maar het geheel was van pastelkleurige macarons gemaakt.
Lacey had meteen spijt van de croissant die ze had gegeten en alle fudge die ze had geproefd, omdat de aanblik van al dat heerlijks haar het water in de mond liet lopen. Ze maakte een foto om aan de Doyle Meisjes te appen.
‘Kan ik u helpen?’ klonk een mannenstem ergens naast haar.
Lacey ging rechtop staan. In de deuropening stond de eigenaar van de winkel, een knappe man van midden veertig, met dik, donkerbruin haar en een duidelijke kaaklijn. Hij had sprankelende groene ogen, met lachrimpeltjes die haar onmiddellijk vertelden dat hij iemand was die van het leven genoot, en een kleurtje dat suggereerde dat hij regelmatig naar warmere oorden reisde.
‘Ik kijk zomaar wat in de etalages,’ zei Lacey, en haar stem klonk alsof er iemand in haar stembanden kneep. ‘Ik vind uw etalage erg mooi.’
De man glimlachte. ‘Ik heb dat zelf gemaakt. Waarom komt u niet binnen en probeert u er een paar?’
‘Ik zou graag willen, maar ik heb al gegeten,’ verklaarde Lacey. De croissant, koffie en fudge leken door haar buik te klotsen, en het maakte haar een beetje misselijk. Lacey besefte plotseling wat er aan de hand was: het was dat lang verloren gevoel van fysieke aantrekkingskracht dat haar vlinders in haar buik bezorgde. Haar wangen liepen rood aan van de warmte.
De man grinnikte. ‘Ik kan aan uw accent horen dat u Amerikaans bent. Dus u weet misschien niet dat we hier in Engeland een elfuurtje hebben. Dat komt na het ontbijt en voor de lunch.’
‘Ik geloof u niet,’ antwoordde Lacey, en haar mond begon bij de hoekjes te trekken. ‘Een elfuurtje?’
De man drukte zijn hand tegen zijn hart. ‘Ik beloof u dat het geen marketingtruc is! Het is de perfecte tijd voor thee en gebak, of thee en broodjes, of thee en koekjes.’ Hij gebaarde met zijn armen door de open deur naar de glazen vitrinekast, die gevuld was met creatief ontworpen zoete lekkernijen in al hun heerlijk ogende glorie. ‘Of allemaal.’
‘Zolang het maar met thee is?’ grapte Lacey.
‘Precies,’ antwoordde hij, en zijn groene ogen fonkelden van ondeugd. ‘U kunt ze zelfs even proeven voordat u ze koopt.’
Lacey kon het niet meer weerstaan. Of het nu het verslavende effect van suiker was dat haar naar binnen lokte of – wat waarschijnlijker was – de magnetische aantrekkingskracht van dit prachtige exemplaar van een man, maar Lacey ging naar binnen.
Ze keek gretig toe, het water liep haar in de mond, terwijl de man een rond cakeachtig dingetje uit de glazen vitrine haalde, het met boter, jam en room besmeerde en het netjes in vieren sneed. Het geheel gebeurde op een nonchalante en theatrale manier, alsof hij een reeks danspassen uitvoerde. Hij plaatste de stukken op een porseleinen bordje en hield dat op zijn vingertoppen voor Lacey in balans. Hij voltooide de onbewuste vertoning met een zwierig ‘et voilà’.
Lacey voelde haar wangen weer rood worden. De hele opvoering was duidelijk flirterig geweest. Of was dat slechts ijdele hoop?
Ze stak haar hand uit en nam een van de stukjes van het bord. De man deed hetzelfde en tikte zijn stukje tegen het hare.
‘Proost,’ zei hij.
‘Proost,’ kreeg Lacey eruit.
Ze stopte het in haar mond. Het was een smaaksensatie. Dik, zoet en romig. Aardbeienjam zo fris dat de scherpte haar smaakpapillen deed tintelen. En de cake! Stevig en boterachtig, ergens tussen zoet en hartig, en o zo troostend.
De smaken riepen plotseling weer een herinnering bij Lacey op. Zij en pap, Naomi en mam, met zijn allen rondom een ronde, witte metalen tafel in een licht koffiezaakje, en ze deden zich te goed aan met room en jam gevuld gebak. Ze werd door een vleugje troostende nostalgie geraakt.
‘Ik ben hier eerder geweest!’ riep Lacey nog voordat ze klaar was met kauwen.
‘O?’ was het geamuseerde antwoord van de man.
Lacey knikte enthousiast. ‘Ik ben als kind in Wilfordshire geweest. Dit is een scone, toch?’
De wenkbrauwen van de man kwamen met oprechte belangstelling omhoog. ‘Ja. De patisserie was van mijn vader, voordat hij van mij werd. Ik gebruik nog steeds zijn speciale recept om de scones te maken.’
Lacey wierp een blik op het raam. Hoewel er nu een ingebouwd houten zitje was met een lichtblauw kussen erbovenop en een bijpassende rustieke houten tafel, kon ze zich bijna voorstellen hoe het er dertig jaar geleden uitzag. Plotseling voelde ze zichzelf terug naar dat moment gaan. Ze kon het briesje bijna in haar nek voelen, het plakkerige gevoel van de jam op haar vingers, het zweet in de plooien van haar knieën... Ze herinnerde zich zelfs het gelach, het gelach van haar óúders en de zorgeloze glimlach op hun gezichten. Ze waren zo gelukkig geweest, toch? Ze wist zeker dat het echt was geweest. Waarom was het dan allemaal uit elkaar gevallen?
‘Gaat het wel?’ klonk de stem van de man.
Lacey kwam weer terug naar het moment. ‘Ja. Sorry. Ik was even in gedachten verzonken. De smaak van die scone deed me denken aan ongeveer dertig jaar geleden.’
‘Nou, u moet nu een elfuurtje hebben,’ zei de man grinnikend. ‘Kan ik u daartoe verleiden?’
De tintelingen die door Lacey’s lichaam joegen, gaven haar de duidelijke indruk dat ze met alles zou instemmen wat hij met dat zachte accent met die verleidelijke, vriendelijke ogen suggereerde. Dus ze knikte, want haar keel was plotseling te droog om daadwerkelijk woorden te formuleren.
Hij klapte in zijn handen. ‘Geweldig! Laat me de hele mikmak met alles erop en eraan gaan maken. Ik geef u de volledige Engelse ervaring.’ Hij stond op het punt om zich om te draaien, bleef toen staan en keek achterom. ‘Ik heet trouwens Tom.’
‘Lacey,’ antwoordde ze, terwijl ze zich zo duizelig als een verliefde tiener voelde.
Terwijl Tom in de keuken bezig was, ging Lacey bij het raam zitten. Ze probeerde meer herinneringen aan de tijd die ze hier eerder had doorgebracht op te roepen, maar helaas was er verder niets. Alleen de smaak van scones en het gelach van haar familie.
Even later verscheen de knappe Tom met een cakestandaard gevuld met kleine boterhammetjes zonder korst, scones en een selectie veelkleurige kleine cupcakes. Hij zette een theepot op de tafel die ernaast stond.
‘Dat kan ik nooit allemaal op!’ riep Lacey.
‘Het is voor twee personen,’ antwoordde Tom. ‘Van het huis. Het is niet beleefd om een dame bij de eerste date te laten betalen.’
Hij ging naast haar zitten.
Zijn openhartigheid verraste Lacey. Ze voelde dat haar hartslag begon te fladderen. Het was zo lang geleden dat ze op een flirterige manier met een man had gepraat. Daardoor voelde ze zich weer een opgetogen tiener. Raar. Maar misschien was het gewoon iets typisch Brits. Misschien gedroegen alle Engelse mannen zich zo.
‘Eerste date?’ herhaalde ze.
Voordat Tom kon antwoorden, klingelde de bel boven de deur. Een groep van ongeveer tien Japanse toeristen tuimelden de winkel binnen.
Tom sprong op. ‘Uh-oh, klanten.’ Hij keek naar Lacey. ‘We zullen die date een andere keer moeten doen, oké?’
Met datzelfde zelfvertrouwen ging Tom naar de toonbank en liet Lacey achter met haar woorden die in haar keel bleven hangen.
Nu de winkel vol stond met toeristen werd het druk en lawaaiig. Lacey probeerde Tom in de gaten te houden terwijl ze haar elfuurtje opat, maar hij was druk bezig om bestellingen voor de groep klanten in orde te maken.
Toen ze klaar was, probeerde ze gedag te zwaaien, maar hij had zich in de keuken teruggetrokken en zag haar niet. Propvol en een beetje teleurgesteld liep Lacey de patisserie uit en de straat weer op.
Toen bleef ze even staan. Een lege winkel aan de overkant van de patisserie had haar aandacht getrokken. Het wekte zo’n diepe emotie bij haar op dat het haar letterlijk de adem benam. De winkel was eerder iets geweest, iets wat de diepste diepten van haar jeugdherinneringen zich wilden herinneren. Iets wat haar dwong om van dichtbij te gaan kijken.