Читать книгу Moord in het landhuis - Fiona Grace, Фиона Грейс - Страница 9
HOOFDSTUK VIER
ОглавлениеLacey gluurde door het raam van de lege winkel naar binnen en zocht in haar gedachten naar de herinneringen die het pand bij haar had opgeroepen. Maar er kwam niets concreets naar boven. Het was meer een gevoel dat gewekt was, dieper dan alleen nostalgie, meer zoiets als verliefd worden.
Lacey tuurde door de ramen en zag dat de winkel binnen leeg en onverlicht was. De plankenvloer was van licht hout. Er waren een heleboel ingebouwde planken in de verschillende nissen en er stond een groot houten bureau tegen een muur. De lamp die aan het plafond hing was van antiek koper. Duur, dacht Lacey. Die is vast per ongeluk achtergelaten.
De deur van de winkel, merkte Lacey toen, was niet op slot. Ze kon het niet helpen: ze ging naar binnen.
Er kwam een metaalachtige geur naar buiten, vermengd met stof en schimmel. Onmiddellijk werd Lacey door een nieuwe flits van nostalgie getroffen. De geur was precies hetzelfde als in de antiekwinkel van haar vader vroeger.
Ze hield van die plek. Als kind had ze vele uren in dat labyrint van schatten doorgebracht, ze had met de griezelige oude porseleinen poppen gespeeld, allerlei stripboeken gelezen, waaronder uitzonderlijk zeldzame en waardevolle originelen van Bruintje Beer. Maar het allerliefst rommelde ze gewoon door de snuisterijen en stelde ze zich de levens en persoonlijkheden voor van de mensen waartoe ze ooit behoord hadden. Er was een eindeloze hoeveelheid van van alles en nog wat, prulletjes en hebbedingen, en elk voorwerp had datzelfde vreemde aroma van metaal, stof en schimmel dat ze nu rook.
Net zoals de aanblik van Crag Cottage bij de oceaan een oude kinderdroom om bij de zee te wonen had gewekt, werd ze nu ook overspoeld door een droom uit haar jeugd om haar eigen winkel te runnen.
Zelfs de indeling deed haar aan de oude winkel van haar vader denken. Terwijl ze rondkeek, schoven beelden uit de diepste nissen van haar herinnering zich voor het tafereel dat ze hier zag, als een vel overtrekpapier dat op een tekening was gelegd. Plotseling zag ze de planken vol met prachtige relikwieën staan, voornamelijk victoriaans keukengerei, wat de bijzondere belangstelling van haar vader had gehad, en daar op de toonbank visualiseerde Lacey de grote koperen kassa, zo’n omslachtig ouderwets geval met de stijve toetsen. Haar vader had erop gestaan om die te gebruiken, omdat het ‘je geest scherp houdt’ en ‘je vaardigheden in hoofdrekenen verbetert’. Ze glimlachte dromerig bij zichzelf, terwijl de woorden van haar vader in haar oren klonken en de beelden en herinneringen zich voor haar ogen afspeelden.
Ze was zo in haar dagdroom verdiept dat Lacey de voetstappen die vanuit de achterkamer naar haar toe kwamen niet aan hoorde komen. Evenmin zag ze de man van wie de voetstappen waren toen hij door de deur naar buiten kwam en met een frons op zijn gezicht rechtstreeks op haar af beende. Pas toen ze een tikje op haar schouder voelde, besefte Lacey dat ze niet alleen was.
Haar hart sprong op in haar borst. Lacey gaf bijna een gil van verbazing en sprong zowat uit haar vel van schrik. Ze draaide zich om en nam toen het gezicht van de vreemdeling in zich op. Bejaard, dunner wordend wit haar, gezwollen paarse wallen onder zijn helderblauwe ogen.
‘Kan ik u helpen?’ zei de man op een onvriendelijke en norse manier.
Lacey’s hand vloog naar haar borst. Het duurde even voordat ze besefte dat het niet de geest van haar vader was die haar net op de schouder had getikt en dat ze niet echt een kind in zijn antiekwinkel was, maar een volwassen vrouw die op vakantie was in Engeland. Een volwassen vrouw die zich op dit moment op verboden terrein bevond.
‘O hemeltje, het spijt me zo!’ riep ze haastig uit. ‘Ik wist niet dat hier iemand was. De deur was open.’
De man keek haar sceptisch aan. ‘Zie je niet dat de winkel leeg is? Er is hier niets om te kopen.’
‘Dat weet ik,’ zei Lacey, wanhopig om haar naam te zuiveren en die frons van wantrouwen van het gezicht van de oude man te vegen. ‘Maar ik kon het niet helpen. Deze plek deed me zoveel aan de winkel van mijn vader denken.’ Tot Lacey’s verrassing merkte ze dat haar ogen plotseling overstroomden van de tranen. ‘Ik heb hem niet meer gezien sinds ik een kind was.’
Het gedrag van de man veranderde in een oogwenk van fronsend en defensief naar zacht en vriendelijk.
‘O jeetje toch,’ zei hij vriendelijk en hij schudde zijn hoofd, terwijl Lacey haastig haar tranen wegveegde. ‘Het is al goed, mop. Had je vader een winkel zoals deze?’
Lacey voelde zich meteen beschaamd dat ze haar emoties bij deze man had uitgestort, om nog maar te zwijgen over schuldgevoel: in plaats van de politie te bellen om haar van zijn privébezit te verwijderen, had hij als een bekwame therapeut gereageerd, met niet-oordelende compassie, aanmoediging en interesse. Maar Lacey kon er niets aan doen. Ze liet zich gaan en stortte haar hart uit.
‘Hij verkocht antiek,’ legde ze uit, en de glimlach speelde weer om haar lippen bij de herinneringen, zelfs toen de tranen uit haar ogen drupten. ‘De geur hier maakte me nostalgisch en het kwam allemaal weer bij me naar boven. Zijn winkel had zelfs dezelfde indeling.’ Ze wees naar de deur van de achterkamer waar de man doorheen moest zijn gekomen. ‘Die achterkamer werd voor opslag gebruikt, maar hij wilde er altijd een veilingkamer van maken. De ruimte was heel lang en kwam uit op een tuin.’
De man begon te grinniken. ‘Kom maar kijken. De achterkamer hier is ook lang en komt uit op een tuin.’
Geraakt door zijn medeleven liep Lacey achter de man aan door de deur naar de achterkamer. Die was lang en smal; de ruimte deed denken aan een treinwagon en was bijna identiek aan de kamer waarin haar vader veilingen had willen organiseren. Lacey liep dwars door de kamer en stapte een droom van een tuin in. Hij was smal en lang en strekte zich ongeveer vijftien meter uit. Overal stonden kleurrijke planten, en strategisch geplaatste bomen en struiken zorgden voor precies de juiste hoeveelheid schaduw. Een kniehoog hek was de enige afscheiding van de tuin van de aangrenzende winkel, die in tegenstelling tot de smetteloze tuin waarin ze stond alleen voor opslag gebruikt leek te worden, met verschillende grote, lelijke, grijze plastic opslagschuurtjes en een rij vuilnisbakken die het verpesten.
Lacey richtte haar aandacht weer op de mooie tuin. ‘Dit is ongelooflijk,’ zei ze lovend.
‘Ja, het is een prachtige plek,’ antwoordde de man, terwijl hij een omgevallen plantenbak opraapte en weer rechtop zette. ‘De mensen die het eerst huurden hadden hier een winkel met alles voor huis en tuin.’
Lacey merkte meteen de melancholie op in zijn toon. Ze besefte toen dat de deuren van de grote glazen kas voor haar wijd openstonden. Verschillende planten in potten lagen verspreid op de grond, hun stengels kapot, de potgrond lag overal op de vloer. Haar nieuwsgierigheid werd plotseling gewekt. De aanblik van de neergegooide planten in een verder zo zorgvuldig onderhouden tuin leek vreemd. Haar gedachten gingen onmiddellijk van haar vader naar het huidige moment.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze.
Het gezicht van de oudere man was nu terneergeslagen. ‘Daarom ben ik hier. Ik kreeg vanmorgen een telefoontje van de buurman en die zei dat het leek alsof het hier vannacht leeg was gehaald.’
Lacey snakte naar adem. ‘Was er ingebroken?’ Haar hoofd kon het concept van criminaliteit niet helemaal met de prachtige, rustige kustplaats Wilfordshire combineren. Het kwam op haar over als het soort plek waar je het hooguit van wangedrag kon spreken wanneer een kwajongen een versgebakken taart jatte van de vensterbank waarop deze stond af te koelen.
De man schudde zijn hoofd. ‘Nee, nee, nee. Ze zijn vertrokken. Ze hebben hun voorraad ingepakt en zijn vertrokken. Ze hebben niet eens de huur opgezegd. Ze hebben me ook al hun schulden nagelaten. Onbetaalde energierekeningen. Een berg andere facturen.’ Hij schudde droevig zijn hoofd.
Lacey was geschokt toen ze besefte dat de winkel pas die ochtend leeg was komen te staan en dat ze onbedoeld in een scenario was binnengedrongen dat zich op dit moment ontvouwde, dat ze zichzelf per ongeluk in een mysterieus verhaal had geplaatst dat nog maar net was begonnen.
‘Wat erg voor u,’ zei ze met oprechte empathie voor de man. Nu was het haar beurt om therapeut te spelen, om de vriendelijkheid terug te betalen die de man haar had getoond. ‘Redt u het wel?’
‘Niet echt,’ zei hij somber. ‘We zullen het moeten verkopen om de rekeningen te kunnen betalen, en eerlijk gezegd zijn mijn vrouw en ik veel te oud voor dit soort spanningen.’ Hij tikte op zijn borstbeen, alsof hij de kwetsbaarheid van zijn hart wilde aangeven. ‘Het zal wel verdomd jammer zijn om afscheid van deze plek te nemen.’ Zijn stem brak. ‘Het pand zit al jaren in de familie. Ik vind het prachtig. We hebben in die tijd een aantal zéér kleurrijke huurders gehad.’ Hij grinnikte en zijn ogen vulden zich met tranen terwijl hij herinneringen ophaalde. ‘Maar nee. Wij kunnen die onrust niet meer hebben. Het geeft te veel spanning.’
Het verdriet in zijn toon was genoeg om Lacey’s hart te breken. Wat een verschrikkelijk hachelijke situatie om in achtergelaten te worden. Wat een vreselijke toestand. De diepe empathie die ze voor de man voelde werd alleen maar versterkt door haar eigen situatie, door de manier waarop het leven dat ze met David in New York City had opgebouwd onterecht van haar was afgenomen. Ze voelde een plotselinge verantwoordelijkheid om het probleem op te lossen.
‘Ik zal de winkel huren,’ flapte ze eruit. De woorden verlieten haar lippen voordat haar hersenen beseften wat ze zei.
De witte wenkbrauwen van de man schoten met duidelijke verrassing omhoog. ‘Sorry, wat zei je nou?’
‘Ik zal het huren,’ herhaalde Lacey snel, voordat het logische deel van haar geest de kans kreeg om haar er weer vanaf te praten. ‘U kunt het niet verkopen. Het heeft te veel geschiedenis, dat zei u net zelf. Te veel sentimentele waarde. En ik ben heel erg betrouwbaar. Ik heb hier ervaring mee. Een soort van.’
Ze dacht aan de douanebeambte met de donkere wenkbrauwen op het vliegveld, die haar had verteld dat ze een visum nodig had om te werken, en hoe ze haar vol zelfvertrouwen had verzekerd dat dat wel het laatste was wat ze in Engeland wilde doen: werken.
En wat moest ze met Naomi? Haar baan bij Saskia? Wat moest ze daar allemaal mee?
Plotseling deed het er allemaal niet toe. Dat gevoel waarmee Lacey was geraakt toen ze de winkel had gezien, was net zoiets als liefde op het eerste gezicht geweest. Ze gooide zichzelf in het diepe.
‘Dus? Wat denkt u ervan?’ vroeg ze hem.
De oude man zag er een beetje verbluft uit. Lacey kon hem dat niet kwalijk nemen. Hier stond deze vreemde Amerikaanse vrouw, in kleding die zo uit de kringloopwinkel had kunnen komen, en die hem vroeg om zijn winkel aan haar te verhuren, terwijl hij al had besloten om het pand te verkopen.
‘Nou... Ik...’ begon hij. ‘Het zou leuk zijn om het nog wat langer in de familie te houden. Dit is ook niet de beste tijd om het te verkopen, zoals de markt nu is. Maar ik moet eerst met Martha overleggen, mijn vrouw.’
‘Natuurlijk,’ zei Lacey. Ze krabbelde snel haar naam en nummer op een strookje papier en gaf het aan hem, verrast door hoe zeker ze zich voelde. ‘Neem alle tijd die u nodig hebt.’
Ze had tenslotte tijd nodig om haar visum te regelen, een bedrijfsplan, financiën en voorraad uit te werken, en nou ja: alles. Misschien moest ze beginnen met een exemplaar kopen van Hoe run ik een winkel voor dummies.
‘Lacey Doyle,’ las de man van het papiertje dat ze hem had gegeven.
Lacey knikte. Twee dagen geleden was die naam haar zo onbekend geweest. Nu voelde het weer als het hare.
‘Ik ben Stephen,’ antwoordde hij.
Ze schudden elkaar de hand.
‘Ik kijk uit naar uw telefoontje,’ zei Lacey.
Ze verliet de winkel met een hart vol verwachting. Als Stephen zou besluiten het pand aan haar te verhuren, dan zou ze op een veel permanentere basis in Wilfordshire verblijven dan ze had gepland. Die gedachte zou haar bang moeten maken. Maar in plaats daarvan gaf het haar een verrukt gevoel. Het voelde zo goed. Meer dan goed. Het voelde als haar lot.