Читать книгу Noorsche mythen uit de Edda's en de sagen - H. A. Guerber - Страница 22
De wilde jacht.
ОглавлениеOdin, in zijn hoedanigheid van windgod, werd afgebeeld als midden door de lucht ijlend op zijn achtpootig paard, waarvan het oudste Noorsche raadsel afkomstig is, dat aldus luidt: “Wie rijden er samen naar het gevecht? Zij hebben drie oogen, tien voeten, één staart: en zwerven zoo de landen door”. En daar men meende dat de zielen van de dooden werden weggedreven op de vleugelen van den storm, werd Odin vereerd als de leider van alle zielen die het lichaam hadden verloren. In deze rol was hij het meest algemeen bekend als de Wilde Jager, en als de menschen het geruisch en gebulder van den wind hoorden, schreeuwden zij luid in bijgeloovige vrees en verbeeldden zich dat zij hem zagen voorbij rijden met zijn stoet, allen gezeten op snuivende paarden, en vergezeld van blaffende honden. En men beschouwde het voorbijgaan van de Wilde Jacht, bekend als Wodan’s Jacht, de Razende Menigte, Gabriels Honden of Asgardreia, ook als een voorteeken van onheil als b.v. oorlog of pest.
De Rijn vloeit klaar, maar een dof gebrom
Van kamp hoort straks zijn bed,
En van speren galmt het land rondom
En er schreeuwt ginds een trompet,
En de dapp’re ligt in zijn bloed, geveld,
Want de Wilde Jager is langs gesneld.
De Wilde Jager (Mevr. Hemans).
Verder dacht men dat wanneer iemand zoo oneerbiedig was dat hij in scherts mee deed aan het wild hallo, hij direct zou worden gegrepen en met de verdwijnende schare meegevoerd, terwijl diegenen die aan het hallo deelnamen met onvoorwaardelijk goed geloof, beloond zouden worden met het plotselinge geschenk van een paardepoot, van boven hun toegeworpen, en dat deze, als zij hem zorgvuldig bewaarden tot den volgenden morgen, veranderd zou worden in een klomp goud.
Zelfs na de invoering van het Christendom was het onontwikkelde Noorsche volk nog bang voor den opkomenden storm en beweerde dat het de Wilde Jacht was die voortjoeg door de lucht.
“Hem schrikt gerucht,
Want boven hem is Gabriels hondenstoet,
Die met hun slechten heer steeds jagen moet
Het vliedend hert in hooge streek der lucht”.
Sonnet (Wordsworth).
Soms liet zij een kleinen zwarten hond achter, die hinkend en jankend op een nabijzijnden haard, een heel jaar lang bewaard en zorgvuldig opgepast moest worden, indien hij niet kon worden uitgedreven of weggeschrikt. Het gewone voorschrift was, precies als voor de onttoovering van vondelingen, bier te brouwen in eierschalen, en men meende dat dit bedrijf den spookhond zulk een schrik zou aanjagen, dat hij zou wegvluchten met zijn staart tusschen de beenen, uitroepend, dat, ofschoon zoo oud als het Bohemer bosch, hij nooit eerder zoo iets doms gezien had.
Ik ben oud
Als ’t Bohemer woud,
En heb van mijn leven
Zulk gebrouw niet gezien.
Oud gezegde.
Het voorwerp van deze schimmenjacht was zeer afwisselend, en was òf een denkbeeldig wild zwijn òf wild paard, meisjes met blanke borsten die gevangen werden en weggevoerd slechts eens in de zeven jaren, of de boschnimfen, mosmeisjes genoemd, van wie men dacht dat zij de herfstbladen voorstelden, van de boomen afgescheurd en weggewaaid door den winterstorm.
In de middeleeuwen, toen het geloof in de oude heidensche godheden ten deele vergeten was, was de aanvoerder van de Wilde Jacht niet langer Odin, maar Karel de Groote, Frederik Barbarossa, koning Arthur, of deze of gene Sabbatschender, zooals de Heer van Rodenstein of Hans von Hackelberg, die, tot straf voor zijn zonden, veroordeeld was voor goed te jagen door de lucht.
Men meende, dat, daar de winden het hevigst bliezen in herfst en winter, Odin het liefst in dat seizoen op jacht ging, vooral in den tijd tusschen Kerstmis en Driekoningen, en de boeren zorgden er altijd voor de laatste schoof of maat graan op de velden achter te laten als voedsel voor zijn ros.
Deze jacht was natuurlijk onder verschillende namen bekend in de onderscheiden landen van Noordelijk Europa; maar daar de verhalen, er van verteld, overal gelijk zijn, hadden zij blijkbaar hun oorsprong in hetzelfde oude heidensche geloof, en tot dezen dag denken onontwikkelde menschen met een noorsche fantasie, dat het gehuil van een hond in een stormachtigen nacht een onbedriegelijk voorteeken is van dood.
En ijlen zal de sombre jacht
Tot tijd volend is in zijn duur,
Des daags in holle aardeschacht,
Komt zij er uit in ’t nachtlijk uur,
Dit zijn de horen, hond en paard
Die ’s avonds soms verneemt de boer,
Dan slaat hij ’t kruis, door vrees vervaard,
Als hij bemerkt het wild rumoer.
De wakk’re priester treurt dan stil
Om ’s menschen trots en ’s menschen wee,
Als bij zijn nachtmis dringt een gil,
De helsche roep van “holla hé”.
Sir Walter Scott.
De Wilde Jacht, of de Razende Schaar van Duitschland, heette in Engeland Herlathing, naar den mythischen koning Herla, den vermeenden aanvoerder; in noordelijk Frankrijk droeg zij den naam van Mesnée d’Hellequin, naar Hell, de godin van den dood; en in de middeleeuwen was zij bekend als Cains Jacht of Herodes’ Jacht. Deze laatste namen kreeg zij, omdat men geloofde dat de aanvoerders geen rust konden vinden wegens de schandelijke moorden op Abel, op Johannes den Dooper en op de Heilige Onschuldigen.
In midden-Frankrijk heet de Wilde Jager, dien wij in andere landen al hebben leeren kennen als Odin, Karel den Groote, Barbarossa, Rodenstein, von Hackelberg, Koning Arthur, Hel, een van de Zweedsche koningen, Gabriel, Cain of Herodes, ook wel de Groote Jager van Fontainebleau (le Grand Veneur de Fontainebleau), en men beweert dat men den avond van den moord op Hendrik IV en ook precies voor het uitbreken van de groote Fransche Omwenteling, zijn geschreeuw duidelijk kon hooren toen hij ijlde door de lucht.
Algemeen geloofde men onder de Noorsche volken dat de ziel ontsnapte uit het lichaam in de gedaante van een muis, die uit den mond van een lijk kroop en wegliep, en die ook zou kruipen in en uit de monden van menschen die in somnambule-toestand verkeerden. Terwijl de ziel afwezig was, kon geen poging of middel den patiënt tot het leven terugroepen; maar zoodra zij weerom was, kwam de bezieldheid terug.