Читать книгу Noorsche mythen uit de Edda's en de sagen - H. A. Guerber - Страница 29
Geirrod en Agnar.
ОглавлениеOdin, zooals reeds is gezegd, stelde veel belang in de zaken der menschen, en men vertelt dat hij in het bijzonder gaarne zorgde voor de aardige zoontjes van Koning Hrauding, Geirrod en Agnar, toen zij respectievelijk ongeveer acht en tien jaar oud waren. Op zekeren dag gingen deze kleine jongens visschen, en plotseling kwam een storm op, die hun boot in zee dreef, totdat zij tenslotte op een eiland strandden, waar een schijnbaar oud paar woonde, dat in werkelijkheid Odin en Frigga waren, dus vermomd. Zij hadden deze gedaanten aangenomen om toe te geven aan een plotselinge begeerte om bij hun beschermelingen dicht in de buurt zijn. De kinderen werden hartelijk verwelkomd en vriendelijk bejegend; Odin koos Geirrod tot zijn gunsteling en leerde hem de wapenen gebruiken, terwijl Frigga den kleinen Agnar vertroetelde en verwende. De jongens bleven op het eiland met hun vriendelijke beschermers gedurende het lange koude winterseizoen; maar toen de lente kwam en de luchten blauw waren, en de zee kalm, scheepten zij zich in op een boot waarvoor Odin zorgde, en vertrokken naar hun vaderland. Begunstigd door zachte koelten werden zij spoedig daarheen gedreven; maar toen de boot het strand naderde sprong Geirrod er vlug uit en stiet ze ver weg in het water, terwijl hij zijn broeder verwenschte in de macht van den boozen geest. Op datzelfde oogenblik draaide de wind en Agnar werd inderdaad weggevoerd, terwijl zijn broeder zich naar zijns vaders paleis spoedde met een leugenachtig verhaal over hetgeen met zijn broer gebeurd was. Hij werd met vreugde ontvangen als een uit den doode herrezene, en te zijner tijd volgde hij zijn vader op den troon op.
Jaren gingen voorbij, waarin de aandacht van Odin door andere gewichtige overwegingen werd bezig gehouden, toen op zekeren dag, terwijl het goddelijk paar zat op den troon Hlidskialf, Odin zich plotseling het winterverblijf op het onbewoond eiland herinnerde, en hij zijn vrouw zeide, dat zij moest zien hoe machtig zijn pleegkind was geworden, en haar beschimpte omdat haar gunsteling Agnar een reuzin had gehuwd en arm was gebleven en niet vooruit was gekomen. Frigga antwoordde kalm dat het beter was arm te zijn dan hardvochtig, en beschuldigde Geirrod van gebrek aan gastvrijheid—een van de ergste zonden in de oogen van een Noorman. Zij ging zelfs zoo ver te beweren dat hij trots al zijn rijkdom zijn gasten dikwijls slecht behandelde.
Toen Odin deze beschuldiging hoorde verklaarde hij dat hij de valschheid der aantijging zou bewijzen door de vermomming van een Zwerver aan te nemen en Geirrods edelmoedigheid op de proef te stellen. Gewikkeld in zijn wolkkleurig kleed, met slappen hoed en pelgrimsstaf,—
Zwerver noemt mij de wereld.
Ver zijn mijn voeten gegaan;
Op der aarde rug
Toog ik eindeloos ver.
Wagner.
vertrok Odin onmiddellijk langs een omweg, terwijl Frigga, om hem na te gaan, dadelijk een snellen bode zond ten einde Geirrod te waarschuwen voor een man in een wijden mantel en met breedgeranden hoed, daar deze een booze toovenaar was die hem kwaad zou doen.
Toen Odin zich dus voor het paleis van den koning vertoonde werd hij voor Geirrod gesleept en ruw ondervraagd. Hij gaf als zijn naam op Grimnir, maar weigerde te zeggen vanwaar hij kwam of wat hij wilde, zoodat daar deze geslotenheid de achterdocht versterkte die Geirrod was bijgebracht, hij zijn wreeden zin vrij spel liet en beval dat de vreemdeling zou worden gebonden tusschen twee vuren, op zulk een wijze dat de vlammen om hem heenspeelden zonder hem heelemaal te raken, en hij bleef in dien toestand acht dagen en acht nachten, in standvastig zwijgen, zonder voedsel. Nu was Agnar heimelijk teruggekeerd naar het paleis van zijn broeder, waar hij een dienstbare betrekking had gekregen en op zekeren dag, toen alles stil was, bood hij den ongelukkigen gevangene een beker ale. Maar nu wilde Odin niets te drinken hebben, het ergste van alles wat de god had uit te staan.
Op het einde van den achtsten dag, terwijl Geirrod, op zijn troon gezeten, op de marteling van zijn gevangene staarde, begon Odin te zingen—eerst zacht, dan luider en luider totdat de hal weergalmde van zijn jubelende tonen—een profetie dat de koning die zoo lang de gunst van den god genoten had, weldra zou omkomen door zijn eigen zwaard.
Gevallen door ’t zwaard
Heeft Ygy u dan;
Uw leven is ten eind:
Boos op u zijn de Dîsir;
Odin zult ge nu zien:
Kom naderbij als ge kunt.
Saemunds Edda.
Toen de laatste tonen wegstierven vielen de ketenen van zijn handen, vlammen flikkerden en gingen uit, en Odin stond midden in de hal, niet langer in menschelijke gedaante maar in al de macht en schoonheid van een god.
Toen Geirrod de onheilspellende profetie hoorde trok hij haastig zijn zwaard, met het plan den onbeschaamden zanger neer te slaan; maar toen hij de plotselinge gedaanteverwisseling zag, deinsde hij bevreesd terug, struikelde, viel op het scherpe lemmet en kwam om, zooals Odin juist had voorspeld. Toen wendde Odin zich tot Agnar (die, volgens sommige verhalen ’s konings zoon en niet zijn broeder was, want deze oude geschiedenissen zijn soms wonderlijk verward) en liet hem den troon bestijgen tot loon voor zijn menschlievend gedrag, en beloofde hem verder te beloonen voor de teug ale die juist van pas kwam, hem te zegenen met allerlei voorspoed.
Bij een andere gelegenheid ging Odin naar de aarde en was zoo lang afwezig dat de goden begonnen te denken dat zij hem in Asgard niet weer zouden terugzien. Dit gaf zijn broeders Vili en Ve, die enkele mythologen als andere verpersoonlijkingen van hem zelf beschouwen, den moed zich zijn macht en zijn troon toe te eigenen, en zelfs, zooals men zegt, zijn vrouw Frigga te huwen.
Wees nu stil maar, Frigg!
Gij zijt Fiorgyns dochter
En waart op mannen steeds verzot,
Daar Ve en Villi, naar men zegt,
Gij, Vidrir’s vrouw, hebt
Allebei omarmd.
Saemunds Edda.