Читать книгу In het Hol van den Leeuw: Reisschetsen uit Sovjet-Rusland - J. Fabius - Страница 6

II

Оглавление

Inhoudsopgave

Riga, 22 Mei

Het begint te schemeren, een eigenaardige schemering, daar het op deze breedte om dezen tijd van het jaar bijna geen nacht wordt.

Het motregent; bij het trieste weer treft te meer de geweldige somberheid, die over deze groote, haast uitgestorven stad is gekomen. Nergens brandt licht. De huizen maken een uitgestorven indruk, daar alle gordijnen verdwenen zijn.

Aan alle kanten wordt nog geschoten; uit oostelijke richting, waar de vijand in de voorstad nog stand houdt, klinkt zelfs 't geweervuur als van een veldslag met er tusschendoor het geschutgedonder.

Soms ratelt plotseling een machinegeweer door de straten; wij zijn er zelf in den auto ook bijna het slachtoffer van geworden, maar het vuur ging over onze hoofden heen.

Onmiddellijk wierp alles zich tegen de huizen, een mijnwerper reed op, werd afgelegd, en het huis, waaruit de vuurstralen kwamen er mee beschoten.

In de straten waar het rustiger was, en alle huizen onderzocht waren, verzamelde zich een dichte menigte die met onbeschrijfelijk gejubel de nu aan alle kanten binnenstroomende troepen begroette.

Onze auto wordt ook herhaaldelijk bestormd; hoeveel handen ik in dien korten tijd gedrukt heb weet ik niet. Alle vrouwen huilen.

Overal liggen lijken, het meest op de hoeken der straten. Soms een paar boven elkaar, lang uitgestrekt met een bloedvlek tegen den muur. Dat zijn de standrechtelijk neergeschotenen.

Allen dragen ze de eigenaardige, bruingekleurde, russische militaire jas. De meesten hebben geen schoenen meer aan; die heeft men ze afgenomen, om ze zelf te dragen.

Overal heerscht groote angst omtrent het lot van de 1500 gijzelaars. Een oud dametje komt naar me toe, en vraagt me snikkend of ik iets weet; haar man en haar zoon zijn in handen der bolsjewiki. Wij rijden dus naar het Hotel Petersburg, waar de staf zijn intrek heeft genomen, en vernemen daar dat het gelukt is de 1500 gijzelaars uit de gevangenis te bevrijden; maar bij de citadel is men te laat gekomen: daar lagen 30 doodgeschoten gijzelaars. De lijken waren nog warm. Verder zijn er nog een aantal meegenomen, omtrent wier lot niets bekend is.

Men vraagt mij of ik mee wil, om den lijkenstapel te gaan zien, maar daar heb ik geen zin meer in. Ik ben doodmoe, en moet bovendien mijn brieven nog schrijven en dan nog telegrafeeren en dan tevens zien hoe ik mijn berichten weg krijg.

Het zal echter moeilijk zijn in de stad kwartier te krijgen en daarom besluiten wij met den auto terug naar Mitau te gaan, om dan den volgenden morgen weer vroeg hierheen te komen.

In de hall van het hotel begint zich een angstige menigte te vormen, vrouwen in 't zwart, met bleeke gezichten, die komen vragen hoe het met hun familieleden, die gevangen genomen zijn, staat. Helaas moet men eenigen mededeelen dat er geen hoop meer is. Zoo zijn o.a. zes protestante geestelijken vermoord.

Dan stappen we in onzen auto, om den terugtocht te aanvaarden.

Het heeft opgehouden te regenen, de zon is al onder, maar in 't noorden is nog een eigenaardige glans aan den hemel, die maakt dat het niet geheel duister is.

De twee officieren, die mede in den auto zitten, ontzekeren hun revolvers, de soldaat naast den chauffeur houdt zijn geweer klaar.

Met moeite komen we tusschen de kolonnes door over de brug. Wij gaan nog even naar 't station. Daar is een heele trein met artillerie buitgemaakt, doordat de voorste wagens derailleerden, en de trein zoodoende niet meer weg kon. Er zijn een paar paarden bij verpletterd, een groote bloedige massa. Maar overal ligt bloed en stukken paardenvleesch: de uitgehongerde bevolking heeft in een paar uur alle artilleriepaarden in de wagens geslacht.

Vrouwen met lange messen en armen tot aan de ellebogen rood van 't bloed loopen nog rond of niet hier of daar wat te halen is.

Dan stappen we weer in, en na een snelle vaart van een uur zijn wij weer in Mitau. Ik ben zoo gelukkig iemand te vinden die naar Libau teruggaat en mijn brief en telegrammen mee neemt. Want van hieruit is noch post noch telegraaf.

Ik ben in langen tijd niet zoo uitgeput geweest, en aangezien ik geen ander kwartier kan krijgen, en nergens meer een bed over is, wikkel ik me in mijn pels en slaap een looden slaap op een rustbank.

Den volgenden morgen gaan we alweer vroeg op 't pad. De zon schijnt en thans biedt Riga een heel wat vroolijker aanblik dan den dag tevoren. Er zijn eenige winkels geopend. Wel wordt hier en daar nog geschoten, maar het is toch al veel minder geworden.

Wij gaan te voet de stad in en verwonderen ons over de enorme prijzen der levensmiddelen: een half pond boter kost 150 mark, een pond meel 100 mark. Het is dan ook niet te verwonderen, dat er in de laatste drie weken ongeveer 5000 menschen van honger zijn omgekomen.

Op straat is het druk, wij worden nog overal met vreugde begroet. De lijken zijn nog niet opgeruimd en trekken vooral de aandacht van jonge meisjes. Het maakt een zeer eigenaardigen indruk, een paar elegant gekleede jonge vrouwen om zoo'n meestal erg verminkt, bloederig lijk te zien staan; ze betasten het zelfs.

Ik zoek het adres van den nederlandschen consul, want ik ben natuurlijk zeer benieuwd om te vernemen hoe het onzen landgenoten gegaan is. Als ik er aanbel, wordt de deur zeer voorzichtig geopend, en groot is de verbazing van den heer Henmark, als ik hem plotseling in 't hollandsch aanspreek.

Hij is geen geboren Hollander, maar van huis uit een Riga'er, die echter gedurende de zeven jaren, die hij in Nederland heeft vertoefd, zich heeft laten naturaliseeren. Hij deelt mij direct mede, dat het den ongeveer 20 Hollanders allen goed gaat. Hij heeft het nog al met de letsche sovjet-regeering kunnen stellen.

Hij deelde mij verder mede, dat alleen nog de deensche consul met hem gebleven was. Samen hebben zij toen de belangen van alle vreemdelingen, en niet zonder succes, behartigd. De Zwitsers en Zweden waren onder de hoede van onzen consul gekomen en ook nog een aantal fransche leeraressen aan een fransche school.

De consul maakte op mij een zeer goeden indruk, en naar ik van andere, zoowel hollandsche als buitenlandsche, zijde hoorde, heeft hij de aan hem toevertrouwde belangen met energie verdedigd.

De meeste meubels uit de welgestelde huizen zijn weggehaald, minder om te plunderen, dan wel om er in de Oekraine graan voor te koopen, aangezien men daar het bolsjewistische papier geld niet in betaling wenschte te nemen.

Van soldaten hoorde ik, dat op de bolsjewistische lijken groote sommen gelds gevonden werden, die dan meestal onder de soldaten van een compagnie verdeeld werden.

Aan geld scheen geen gebrek te zijn, maar wat heeft men aan geld wanneer men er het allernoodigste niet voor kan koopen.

De bolsjewiki schenen door den aanval geheel verrast te zijn en zoodoende is de inneming dan ook zoo vlot gelukt, al mag daarbij een woord van hulde aan de troepen niet vergeten worden, die in veertien uur al vechtend ongeveer 60 KM. hebben afgelegd.

De straatgevechten hebben nog de meeste slachtoffers gekost, vooral onder den baltischen adel.

Men mag over dezen adel denken zooals men wil, maar moet erkennen dat zij haar rechten met energie verdedigt, en lang zijn dan ook de lijsten van hen die in den strijd tegen de bolsjewiki gesneuveld zijn.

De man die den staatsgreep van 10 April ensceneerde, baron Manteuffel, behoort ook tot de gedooden.

Het bolsjewistische bewind heeft een groote toenadering gebracht tusschen de niet radicale Letten en de Balten, en bij een vrijzinnige politiek van deze laatsten en afstand van het fabelachtig groote grondbezit zou al veel gewonnen zijn. Of de Balten tot zulke concessie bereid zullen blijken, is echter nog een open vraag.

Als ik in de stad wil lunchen, blijkt mij dat de prijzen nog steeds stijgende zijn, en moet ik voor een allerschraalst maal met wat bier 200 mark neerleggen.

Men is vooral gebeten op de vrouwen uit de vrouwenbataljons, aangezien men gelooft dat deze de gijzelaars hebben doodgeschoten.

Het standrecht is over de stad afgekondigd en overal hebben nog huiszoekingen plaats, aangezien beweerd wordt dat de meeste bolsjewiki niet gevlucht, maar in de stad gebleven zijn, na zich te hebben verkleed.

*

**



In het Hol van den Leeuw: Reisschetsen uit Sovjet-Rusland

Подняться наверх