Читать книгу Het Verloren Tooverland - Jenny Blicher-Clausen - Страница 7

Оглавление

Waar klokjes klein

voor ’t huwelijk luiden

van twee, die elkaar beminnen,

daar is het, als nooden

die klokjes klein,

op bedden van louter rozen,

tot spelen, dansen, koozen....


Doch luister goed,

en in ’t hel gelui

hoort plechtigen ernst gij klinken,

den ernst van het Leven,

zóó diep en zóó groot

als nooit te voren feest u bood....


In het kleine, afgelegen dorpskerkje in het Zuidwesten van Sjælland, dat Kaja voor haar huwelijksplechtigheid had uitgekozen, scheen de zon vreedzaam op de witgekalkte muren en tusschen de reten van de oude grafsteenen, die er in gemetseld waren.

Het was één van die weinige voorjaarsachtige dagen, die Maart te genieten geeft. De eerste leeuweriken wedijverden in hun gezang met het gelui der kerkklokken, en het zaad op de vlakke velden schitterde reeds vettig groen, terwijl langs de slootkanten hier en daar nog wat sneeuw te zien was.—De oude predikant stond buiten de sakristie op het bruidspaar dat komen zou, te wachten en leunde met zijn arm op de altaartafel. In een breeden, warmen straal viel de zon boven door het koorvenster op zijn witte haar.

Hij ook had zijn wederwaardigheden gehad. Van een drukke, krachtige bevolking in Jutland, waar men hem liefgehad en begrepen had, waar zijn kerk tot de laatste plaats toe bezet was, en waar de menschen mijlen ver uit den omtrek kwamen, om hem te hooren, was hij naar een kalme, Sjællandsche gemeente gekomen, waar zijn eenige vaste toehoorders bestonden in de apothekersvrouw met twee dochters en drie oude vrouwen uit het armenhuis.

“Ja, moeder, ik had zeker behoefte aan een onderdompeling,” zeide hij tot zijn kleine, bleeke vrouw. “Ik was daar ginds te veel in de mode gekomen. Het loopt altijd mis als een predikant trotsch op het aantal zijner toehoorders begint te worden.”

“Ja, op deze hier zal je niet trotsch behoeven te worden,” zeide zij, terwijl zij aan de leêge stoelen en de zes menschen dacht. Maar langzaam en zeker, na veertien jaar onafgebroken arbeiden, was het aantal van zes tot honderd gestegen.

Eén van de eerste Zondagen, dat de predikant naar de kerk ging, zag hij op het land buiten de pastorie een boer aan ’t ploegen.

“Zoo, ben je vandaag aan het ploegen?” zeide hij.

“Ja, ik ploeg, zooals u ziet,” was het lakonieke antwoord.

De predikant schudde, als in gedachten, een paar maal het hoofd en zeide toen:

“Ja, het is beter op het land te loopen en aan Onzen Lieven Heer te denken dan in de kerk te zitten en aan zijn land te denken.”

Toen hij wegging, keek de boer hem na, doch den volgenden Zondag zat hij in de kerk en langzamerhand kwamen er meer. Het grootste opzien wekte het, toen op zekeren dag ook de dokter zijn plaats onder den preekstoel innam. De predikant had hem bij een ziekenbezoek ontmoet, waar de dokter met zijn gewone openhartigheid verklaarde, dat het er niet veel op aankwam of de zieke al met den predikant sprak, ja of neen, want het ware Christendom konden de menschen toch maar alleen van het leven zelf leeren. Daarop had de oude predikant een oogenblik gezwegen, doch toen had hij zijn handen op de schouders van den dokter gelegd, en gezegd: “Kan het leven den menschen ook leeren, blijmoedig te sterven?”

“Neen, dat is te veel gevraagd,” gaf de dokter glimlachend ten antwoord.

“Wel, dàt kan het Christendom.”

De dokter had niet geantwoord. Hij had slechts de deur naar de ziekenkamer geopend, wijd geopend. Doch den volgende Zondag zat hij in de kerk—en kort er op zat hij er weer.

Het Verloren Tooverland

Подняться наверх