Читать книгу Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana - John Gabriel Stedman - Страница 57
VIERDE HOOFTSTUK.
ОглавлениеEene korte tusschenpoozing van overvloed en vrede.—Nieuwe opstand, welke groote nadeelen, en byna den ondergang der Volkplanting veroorzaakt.—Monstering van het krygsvolk tot derzelver verdediging.—Gevecht tusschen dezelven en de muitelingen.—Goed gedrag van eene bende Negers.—Aankomst der Zee-Soldaaten van den Colonel FOURGEOUD.
In 't jaar 1764, waaren de goude en zilvere speciën in Surinamen zoo zeldzaam, dat men daar aan te gemoet kwam door papieren-geld, een byzonder afdrukzel vertoonende. Het zelve bedroeg in 't geheel de somme van 40,000 ponden sterling, en diende in plaats van gemunt geld, met een verlies van 10 ten honderd.
In 't jaar 1769, viel 'er eene gebeurtenis voor, misschien eenvouwdig in zig zelve, maar zeer buitengewoon in dit Land; alwaar men 'er zeer verwonderd over was. Eene vrye Negerin, genaamt ELIZABETH SAMPSON, trouwde met een Europeaan. Zy had meer dan honderd duizend ponden sterling geërft van iemand, wiens slavin zy geweest was. Zig aan hun Hoog Mogenden vervoegd hebbende, om verlof tot het aangaan van dusdanig huwelyk te bekomen, wierd haar verzoek aan haar toegestaan. Dienvolgende liet zy zig doopen, en trouwde met een Colonist, genaamt ZUBLI.
Het volgend jaar, onderging de Volkplanting eene aardbeving, die egter weinige nadeelen veroorzaakte.
In 't jaar 1769, geraakte de geheele Kust in brand, van Cayenne af tot de Rivier van Demerary toe. Dit viel voor in den zomer, toen alle de bosschen door de hitte uitgedroogt waaren, en het onderste gedeelte der boomen met afgevallen blaaden bedekt was. Men meent, dat deeze brand het gevolg was van de agteloosheid der Indiaanen of muitelingen. De vlammen waaren zoo geweldig, dat zy verscheide Plantagiën met haaren ondergang dreigden; en geduurende den nacht, was derzelver gezicht van den zeekant verschrikkelyk. De ooste wind maakte by dag zulk een dikken rook, dat men elkander op den afstand van vyftien of twintig voeten niet konde zien: de stank daar van was ondraaglyk.
Dit zelfde jaar ontdekte men eene groote meenigte van rots-kristal in het binnenste van Hollandsch Guiana.
In 't jaar 1770, verkogt het Huis van SOMMELSDYK deszelfs aandeel in de Volkplanting aan de Stad Amsterdam, voor de somme van 63,636 ponden sterling. Zedert dit tydperk bezit de laatstgemelde 'er dus twee derde van; het ander een derde behoord steeds aan de West-Indische Compagnie, en deeze maaken te zamen, zoo als ik reeds gezegd heb, de Societeit van Surinamen uit. De Volkplanting scheen toen in een bloeijenden, en voordeeligen staat te zyn. Het sluiten van het Verdrag met de Negers van Saraméca en de Oucas-Negers scheen aldaar de goede orde en den vrede te rug te brengen. De inwoonders, vermeenende dat zy voor hunne persoonen en eigendommen niets meer te vreezen hadden, begaven zig tot vermaaken en vrolykheid, tot verkwisting en overdaad. De Volkplanting van Surinamen was als een groote en fraaije tuin, alwaar men alles verëenigd vond, wat natuur en kunst kunnen voortbrengen, om het menschelyk leven voor hem zelven aangenaam en voor de Maatschappy voordeelig te maken. De voorwerpen, welke overdaad en nooddruft vorderen, waaren aldaar in overvloed. Alle de zintuigen genoten aldaar te gelyk; en om zig van den verbloemden spreektrant van een heilig Boek te bedienen, Surinamen was een land van melk en honig vloeijende.
Maar deeze gelukstaat duurde korten tyd. De Planters, te schielyk willende ryk worden, dagten niet meer aan den deerniswaardigen toestand hunner Slaven. Terwyl aan de eene zyde de wellust en ongebondenheid heerschten, vermeerderde aan den anderen kant, naar evenredigheid, de elende. De vernieling, waar mede de Colonisten gedreigd wierden, had zig uit hun geheugen uitgewischt. Maar te gelyker tyd hadden de gelukkige vorderingen van de Oucas-Negers, en die van Saraméca de andere Slaven tot muiterye aangemoedigt; en door alle deeze oorzaaken te zamen, zag de Volkplanting zig op nieuw in eene pyllooze diepte van onheilen gedompeld. De schoonste Plantagiën wierden een prooy der vlammen; de bewoonders van de oevers der Cottica wierden vermoord, en hunne goederen geplonderd door de Negers, die allen, zoo wel mannen, als vrouwen en kinderen, zonder onderscheid, in de bosschen weg vloden.
Deeze nieuwe oproerigen wierden van de anderen onderscheiden, onder den naam van muitelingen van Cottica, in welkers nabyheid de vyandelykheden begonnen waaren. Hun getal van dag tot dag aangroeijende, wierden zy wel dra zoo geducht, als die van Saraméca en de Oucas-Negers geweest waaren, en in 't jaar 1772, hadden zy aan de Volkplanting van Surinamen byna den laatsten slag toegebragt. In dit noodlottig tydperk was alles in schrik en verslagenheid. Het grootste gedeelte der Colonisten, voor een algemeenen moord beducht, vlood uit hunne wooningen weg, en nam in meenigte de wyk naar Paramaribo. In deezen staat van zaak en moest men tot een gevaarlyk middel zyn toevlucht neemen, het oprechten namelyk van eene krygsbende van vrygemaakte Slaven, om tegen hunne landgenooten te vechten. Dit gewaagd besluit wierd egter door een gelukkige uitkomst agtervolgt, in weêrwil van de wreede mishandelingen, die de Slaven in deeze Bezitting gemeenlyk ondervinden. Deeze dappere lieden gingen alle verwagting te boven, en deeden wonderen. Zy trokken op, en streeden met het krygsvolk van de Compagnie, welker getal tot verdediging der Volkplanting niet meer voldoende geöordeeld wierd. De Societeit van Surinamen, zig op zulke wisselvallige kragten niet verlatende, vervoegde zich aan zyne Doorluchtige Hoogheid, den Prins van Orange, om een regiment geregeld krygsvolk derwaarts te zenden; en dienvolgende wierd ons volk ingescheept, zoo als ik reeds verhaald heb. Dewyl intusschen de gebeurtenissen, die onze komst vooraf gingen, van het uiterste gewicht zyn, zal ik trachten dezelve, volgens de zekerste onderrigtingen, aan myne lezers mede te deelen.
Het geregeld krygsvolk uit Europa, het welk aan de Societeit van Surinamen behoort, moet eigentlyk een getal van twaalf honderd mannen uitmaken, zynde verdeeld in twee bataillons, en gedeeltelyk door de Societeit, gedeeltelyk door de inwoonders betaald wordende; maar nooit zyn dezelven voltallig, om verscheidene redenen.—Eenigen laaten op den overtocht het leven; anderen kunnen zig aan de luchtstreek niet gewennen, of de gevaaren en vermoeijenissen doorstaan, welke zy in de moerassen en bosschen van Surinamen ondervinden. Behalven ons volk, zondt de Stad Amsterdam eene versterking van drie honderd andere manschappen; maar naauwlyks waaren 'er vyftig tot den dienst bekwaam, toen zy ontscheepten. De overigen hadden, door de onmenschelykheid van hun Opperhoofd H——, een byna zoo beklagenswaardig lot, als die ongelukkige Afrikaansche Negers, welke een Scheeps-Capitain, in den jaare 1787, ten getale van twee-en-dertig in zee deed werpen. De ongelukkigen, die onder het bevel van deezen H—— stonden, wierden door eene nuttelooze gestrengheid gepynigd, en het ontbrak hun, om zoo te spreeken, aan het noodig voedzel. Zyn Lieutenant, de wreedaartige kastydingen, die hy hun aandeed, niet langer kunnende aanschouwen, wierp zig in zee.