Читать книгу Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana - John Gabriel Stedman - Страница 59

VYFDE HOOFTSTUK.

Оглавление

Inhoudsopgave

Het toneel verandert.—Beschryving van eene schoone Slavin.

—Manier om door Surinamen te reizen.—De Colonel FOURGEOUD

neemt den loop der Rivieren op.—Barbaarsheid van eenen

Planter.—Elendige behandeling, welke zommige bootsgezellen

ondervinden.

In de voorige Hooftstukken de oprigting onzer krygsbende, onzen overtocht, onze ontscheeping, en de wyze, waar op wy in de Volkplanting van Surinamen ontfangen wierden, hebbende opgegeven; de grensscheidingen en omwentelingen deezer Volkplanting, van het oogenblik der ontdekking van Guiana af, beschreven hebbende, zal ik tans myn verhaal vervolgen, door de verrigtingen van ons krygsvolk aan den draad der gebeurtenissen zaam te knoopen; en ik zal schryven het geen ik met eigene oogen gezien heb.

Ik heb reeds gezegd, dat wy zedert onze aankomst tot op den 27. February in dit Land alleenlyk scheenen ontscheept te zyn, om ons aan ydele vermaaken over te geven. De lezer tot dit tydperk, waar in het regen-saisoen begint, te rug brengende, zal ik, om alle de schriktoneelen, waar mede ik hem heb bezig gehouden, door tegengestelde af te wisselen, hem de beeldtenis schetsen van een schoon meisjen, eene Mulattin, genaamd JOANNA. Het was aan 't huis van den heer DEMELLY, Geheimschryver der Kamer van Politie, by wien ik alle dagen het ontbyt nam, dat ik dit jong en bevallig mensch voor de eerste maal zag. Zy was ten hoogsten vyftien jaaren oud. Van gestalte eer hoog, dan middelmatig, had haare gedaante al den cieraad en volkomenheid, welke de natuur schenken kan: de gemakkelykheid haarer lichaams bewegingen gaf eene ongemeene bevalligheid. De zedigheid en zachtaartigheid waaren op haar gelaat geschilderd. Haare groote oogen, zoo zwart als ebbenhout, en vol van nadruk, kondigden de goedheid van haar hart aan: onaangezien de donkerheid der kleur van haar aangezicht bedekte een lieffelyk rood haare wangen, wanneer men 'er wel op lette; naar neus, volmaakt regelmatig, was vry klein; haare lippen, een weinig vooruit staande, bedekten egter, als zy sprak, twee reiën tanden, zoo wit als de sneeuw van het gebergte. Haar hair, van een byna zwart bruine kleur, vormde een eindeloos getal van natuurlyke krullen, met goude spelden en bloemen verciert. Aan den hals, aan de gewrichten van de hand, en aan de enklauwen, droeg zy insgelyks goude ringen, met een gesp van dezelfde stof. Een smalle sluijer van Indisch neteldoek, luchtig om haare schouderen gehangen, bedekte met bevalligheid aan den eenen kant haaren schoonen boezem; een enkel klein overtrek van eene zeer fyne en met levendige kleuren beschilderde stoffe, maakte haare kleeding uit. Bloots-hoofds en bloots-voets zynde, vertoonde zy daar door eenen dubbelen luister, vooral wanneer zy in haare poes'le hand een vilten hoed hield, met een zilveren lis vercierd. De gedaante, de gestalte, en het voorkomen van dit bevallig meisjen moesten noodwendig myne aandacht tot haar trekken; en zy verwekte die zelfde uitwerking op allen, die haar zagen. Door de grootste verwondering vervoert, vroeg ik aan Mevrouw DEMELLY, wie deeze jonge dogter was, die boven alle andere van haar zoort in de Volkplanting zoo zeer uitmuntte?

Deeze Vrouw antwoordde my:—"Zy is een dogter van den heer KRUYTHOF, één der fatsoenlykste Colonisten, en van eene Negerin, genaamd CERY, welke aan den heer D. B. toebehoord, en haar verblyf houd op zyne Plantagie, genaamd Fauconberg, gelegen aan de oevers van het bovenste gedeelte der Rivier Commewyne.

"Het is eenïge jaaren geleden, dat de heer KRUYTHOF, die nog vier andere kinderen by deeze zelfde vrouw had, meer dan duizend ponden sterling aan den heer D. B. aanbood, om hen in vryheid te stellen, of hen aan hem te verkoopen. Het wierd hem geweigerd. Dit had zoodanig gevolg op zynen geest, dat hy 'er het gebruik der reden door verloor, en korten tyd daar na van hartzeer stierf, laatende twee zoons en drie schoone dogters, waar van deeze de oudste is, in slavernye, en onder eenen wreeden meester. [10]

"Deeze cieradiën, waar mede zy pronkt, en die u schynen te verwonderen, zyn een geschenk van haare moeder, eene vrouw vervult met teederheid voor haare kinderen, en onder die van haaren rang vry wel geacht; haare trouw voor haaren minnaar is steeds standvastig gebleven; en eenige oogenblikken voor zynen dood stelde hy haar deeze kostbaarheden ter hand.

"De heer D. B. intusschen ontfing wel dra de belooning van dit gedrag. Door zyne onrechtvaardigheid en gestrengheid, deed hy zyne beste Negers, die timmerlieden waaren, in de bosschen wegvlugten, en wierd daar door bedorven. Genoodzaakt zynde de Volkplanting te verlaaten, liet hy alle zyne goederen ter beschikking zyner schuldëisschers. Toen vonden CERY en haare kinderen eenen beschermer in één van die ongelukkige weggeloopen slaaven, wiens naam is JOLI-COEUR; hy is tans de eerste Capitain onder BARON: gy kunt hem in de legerplaats der muitelingen ontmoeten, daar hy niets dan haat en wraak tegen de Europeaanen ademt.

"Mevrouw D. B bevind zig steeds te Surinamen, alwaar de schulden van haaren man haar houden, tot dat Fauconberg verkocht is, om dezelve te betaalen. Deeze vrouw is tegenwoordig by my gehuisvest, alwaar de ongelukkige JOANNA haar bedient; en zy behandelt dit jong meisjen met veel tederheid en achting."

Mevrouw DEMELLY voor haare beleefdheid bedankt hebbende, keerde ik naar myne wooning te rug, van droefheid overstelpt, en van verwondering opgetogen. Hoe vergroot, of van weinig aanbelang dit verhaal aan eenige lieden moge voorkomen, ik hoop dat het voor anderen niet belangloos wezen zal; en ik verklaare, dat het de stiptste waarheid in zig vervat.

Overweegende de slavernye in 't algemeen, en vermoeit van steeds te hooren de geesselslagen en het kermen der ongelukkige Negers, op wien dezelve van den morgen tot den avond vielen; vooral bedenkende, dat dusdanig het lot van de ongelukkige JOANNA wezen zoude, indien zy in de handen van eenen ontmenschten meester viel, konde ik my niet wederhouden, om de wreedheid van den heer D. B. te vervloeken, die haar van eenen tederen vader beroofd had, van wien zy waarschynlyk eene geschikte opvoeding, en eenige bekwaamheden ontfangen zoude hebben, door middel van welke zy het cieraad der beschaafdste gezelschappen geworden zoude zyn, en hulpeloos, zoo als tans, zig aan de verschriklykste beledigingen niet zoude hebben zien bloot gesteld.

Om, zoo veel my mogelyk was, het verdriet van deeze aandoenlyke aanmerkingen te verminderen, en het lot van ten minsten één deezer slaven, van welken ik omringd was, te verzagten, begon ik my met mynen armen kleinen Neger QUACO bezig te houden. Ik schepte van toen af aan meer vermaak in zyn gebabbel, dan in het schitterend gezelschap der meest bezogte lieden in deeze Volkplanting. Maar altoos was myn geest neêrgeslagen; en in den tyd van vier-en-twintig uuren vond ik my zeer ongesteld. Geduurende deeze ziekte ontfing ik van een onbekend persoon een hartsterkend middel, eenige ingelegde tamarinden, en een mand met beste orange-appelen. Het hartsterkend middel en de tamarinden bragten veel tot myne herstelling toe; en my hebbende doen aderlaten, was ik den vyfden dag in staat, om den Capitain MACNEYL te vergezellen, die, om my van lucht te doen veranderen, my naar zyne fraaije Koffy-Plantagie, genaamt Sporkesgift, gelegen by de Matapaca-Kreek, geleide.

Dewyl ik van tamarinden gesproken heb, zal ik deeze gelegenheid waarnemen, om 'er eene korte beschryving van te geven, alvoorens het verhaal deezer reize te vervolgen.

De boom (tamarinden-boom), waar aan de vruchten van dien naam groeijen, heeft ten naasten by de gedaante van een grooten appelboom. Hy groeit recht op, en is met een schors, die naar het bruine helt, bedekt. Hy schiet takken uit, die zig van alle kanten, en in eene gepaste evenredigheid, als armen uitspreiden: de bladen zyn beurtelings op deeze takken geplaatst, en bestaan uit negen, tien, en zomtyds twaalf paaren kleine blaadjes, aan een steel vast zittende, en van steelschubbetjes (stipulæ) voorzien; zy zyn van een vrolyk groene kleur, van onderen een weinig ruig, loopende dwars door derzelver lengte een kleine draad. Hunne smaak is zuurachtig. Tusschen de blaaden spruiten peulen uit, die de vrucht in zig vervatten, waar van het vleesch bruin is, wanneer zy ryp zyn; het zelve zit rondom een purperkleure noot. Het bovenste gedeelte der bladen is van een doffer groen, dan het benedenste. De schaduw van deezen boom is alleraangenaamst, en men plant denzelven daarom dikwils in de boschjens.

Het mannetje en vrouwtje kunnen door hunne kleur gemakkelyk worden onderscheiden; die van de eerstgemelde is veel donkerder.

Het vleesch der tamarinden vervat eene geneeskragt, waar van ik zelf het vermogen ondervonden heb: in 't water geweekt zynde, is het een ontlast-middel, en geeft een verkoelenden en aangenaamen drank, die in veele ziekten, en vooral in de koorts word aangepreezen: om het zelve te bewaaren, word het in suiker ingelegd.

Wy vertrokken van Paramaribo naar Sporkesgift in een boot, die door agt der beste Negers van de plaats van den heer MACNEYL wierd voortgeroeit: want, gelyk ik reeds gezegd heb, men reist in deeze Volkplanting niet dan te water.

Deeze booten zyn dikwils met een groote pracht vercierd. Zy hebben vergulde cieradiën; zomtyds zyn ze vol musikanten, en bevatten alle zoorten van gemakken. Ligt opgetimmert zynde, gaan zy met eene ongemeene gezwindheid voort. De roeijers eens aan 't werk zynde, houden niet langer stil, dan terwyl het gezelschap ontscheept word. Het zy dat de vloed hun mede, of tegen is, blyven zy dikwils vier-en-twintig uuren lang met roeijen bezig, en zy moedigen elkander met zingen aan: wanneer deeze arbeid geëindigd is, dompelen zy zig in de rivier, schoon geheel met zweet bedekt zynde.

Wy voeren verscheide fraaije Plantagiën voorby, en ik kan my niet wederhouden om een gezicht van die, welke den naam van Alkmaar draagt, en aan den rechten oever van de Rivier Commewyne gelegen is, af te teekenen: zy is niet minder merkwaardig door haare fraaiheid, als Mevrouw GODEFROY, die 'er eigenaresse van is, door haare beleefdheid aanpryzing verdient. Ik zal my altoos met dankbaarheid herinneren de vriendschap, die deeze achtenswaardige weduwe my wel heeft willen betoonen.

By onze aankomst op Sporkesgift, had ik het genoegen om aanschouwer te zyn van eene daad van rechtvaardigheid, die my een levendig genoegen deed gevoelen. De heer MACNEYL dankte zynen Opzigter af, en gaf hem te kennen, dat hy op 't oogenblik zyne Plantagie ruimen moest. Hy gaf hem, om zig naar Paramaribo te begeven, of naar zoodanige andere plaats, als hy zoude gelieven te verkiezen, een vaartuig, genaamt Ponkée, [11] waar van het gemeene volk zig bedient. Het bevel wierd onverwyld uitgevoerd. De wreedheid van deezen man, en zyne mishandelingen omtrent de Negers, hadden 'er drie of vier doen sterven, en bragten hem eindelyk in ongenade. Zyn vertrek was een feestdag voor de slaven; zy vierden denzelven met gezang, handgeklap, en dansen in 't groen voor het huis van hunnen meester.

Het oogenblik, dat de Opzigter zyne wegzending vernam, maakte dezelve voor hem nog meer gevoelig en schandelyk: hy liet zig de schoenen aantrekken door een Neger, aan wien men bevel gaf, om op 't oogenblik zig van het doen van deezen dienst te onthouden. Het verstandig gedrag van den Planter, de blydschap van zyne Negers, de gezondheid der lucht, en de vriendelyke bejegening, die men ons op deeze Plantagie aandeed, bragten zulk eene gelukkige uitwerking op my te weeg, dat ik den negenden dag naar Paramaribo te rug keerde, zoo al niet volmaakt geneezen, ten minsten in veel beter staat.

Ik zoude egter aan partydigheid schuldig zyn, indien ik niet een geval verhaalde, het welk over de menschlievenheid van den heer MACNEYL eenigermaaten een ongunstig licht verspreid. Myne opmerking gevallen zynde op eenen jongen Neger van een goed voorkomen, die zeer langzaam liep, terwyl de anderen sprongen en dansten, vroeg ik daar de oorzaak van. De heer MACNEYL zelf antwoordde my, dat deeze Neger verscheiden maalen zyn werk hebbende laaten staan, om ginds en herwaards te loopen, hy genoodzaakt was geweest hem de pees van Achilles, boven één van zyne hakken of hielen, te doen doorsnyden. Hoe wreed dit blyk van dwinglandye ook schynen moge, het is niets by die dingen, welke ik by vervolg gelegenheid zal hebben te verhaalen.

Te Paramaribo te rug gekomen zynde, vernam ik geen ander nieuws, dan eenige ysselyke strafoeffeningen, en de aankomst uit Holland van het oorlogschip de Boreas, onder bevel van den Capitain VAN DE VELDE.

Byna op deezen zelfden tyd, wierd ik door eene ziekte aangetast, die de Colonisten roodvonk noemen. De huid word in het begin zoo rood als scharlaken, het geen veroorzaakt word door een eindeloos getal puisjes, wier onbegrypelyke jeukte overal verdubbeld, waar de omloop van het bloed word te rug gehouden.

Allen de geenen, die nieuwlings uit Europa gekomen zyn, worden door deeze pest besmet. Men word 'er van geneezen, door het zieke deel met limoen-sap, in water verdund, te stoven, gelyk men met de beeten der muggen doet. De inwoonders beschouwen deeze ziekte als de voorbode van eene goede gezondheid: ik heb reden dit te gelooven, dewyl de myne naderhand volmaakt hersteld wierd; en ik was te Paramaribo zoo gelukkig, als ik immer wezen konde.

De Colonel FOURGEOUD vertrok in dit zelfde tydstip met een boot, om de ligging der Rivieren Commewyne en Cottica te onderzoeken, in gevalle men noodig mogte hebben van ons krygsvolk gebruik te maken. By zyn vertrek wierd hy door het geschut van 't Fort Zelandia, en dat der Schepen, die op de reede lagen, begroet. Dusdanige eerbewyzing verwonderde my, daar ik wist, welke vyandschap 'er, toen tusschen den Gouverneur en hem plaats had.

My altoos vry en zonder werk bevindende, deed ik een anderen uitstap met den heer KAREL RYNSDORP, naar zes schoone Plantagiën, de eene een Suiker-Plantagie, en de vyf andere Koffy-Plantagiën, gelegen aan de Mattapaka-, Paramarica- en Werapa-Kreeken. Ik zal 'er op een anderen tyd de beschryving van geven: maar op één van deeze Plantagiën, genaamt Schoonoort, was ik getuige van eene onmenschelyke vertooning, die ik my niet wederhouden kan te schetsen.

Het slagtöffer deezer onmenschelykheid was een oude Neger van een goed voorkomen, die ten onrecht veröordeeld was, om eenige honderde geesselslagen te ontfangen. Midden onder de straföeffening trok hy een mes, en wilde den Opzigter daar mede treffen, maar hier in niet geslaagt zynde, duwde hy het zig zelf verscheide maalen geheel en al in den buik, en viel voor de voeten van zynen geweldenaar neder. Hy stierf 'er egter niet van, en om hem over zyne misdaad te straffen, ketende men hem aan een fournuis, waar op men de Kill-devill [12] overhaalde, ten einde aldaar nacht en dag een geweldig vuur te verdragen, en zoo van ouderdom, of door zyn verschrikkelyk lyden, maar minder schielyk van het een, dan van het ander, om te komen. Zyn geheele lichaam was met bladders overdekt. Hy toonde my zyne wonden al glimlachende; ik antwoordde hem met een zucht en eenige stukken geld. Ik zal dit ongelukkig mensch, in ketenen geboeid, en tot deeze verschrikkelyke foltering verwezen, nimmer vergeten. Al het voortreffelyke en cierlyke, dat ik zag, en het vriendelyk onthaal, dat ik op de Plantagiën ontfing, konden den schrikbaarenden indruk, welken dit helsch fournuis op mynen geest maakte, niet uitwisschen.

Onder alle deeze Koffy-Plantagiën is die van Limeshope, aan den heer SIMS toebehoorende, de prachtigste, en kan met recht voor de rykste van de Volkplanting doorgaan. Den 6. April keerden wy naar Paramaribo te rug, alwaar wy het Schip Westellingwerf aantroffen, het welk in zeven-en-dertig dagen was aangekomen. Men herinnere zig, dat dit Schip tot de punt van Portland, met ons in gezelschap gezeilt zynde, door lekkagie op deeze hoogte genoodzaakt was geworden te Plymouth binnen te loopen, om zig aldaar te herstellen.

Op den dag van myne te rug komst by mynen vriend, den heer LOLKENS, het middagmaal houdende, was ik getuige van de onverschoonlyke verachting, waar mede de Negers in Surinamen behandeld worden. De zoon van 't huis, een jongeling, naauwlyks tien jaaren oud, aan tafel zittende, gaf aan eene oude Negerin, die by het toedienen van een schotel met eeten de poeder uit zyn hair gestooten had, een slag in 't aangezicht, Ik konde my niet wederhouden, om aan zynen vader, die op dit gedrag geen acht geslagen had, myne verwondering daar over te betuigen. Hy antwoordde my met een glimlach, dat zyn zoon my niet lang meer aanstoot geven zoude, vermits hy eerstdaags stond scheep te gaan, om eene betere opvoeding in Holland te ontfangen; maar myn weder-antwoord was, dat ik vreesde het te laat zoude zyn. Eenige oogenblikken daar na sloeg een matroos, die voor by ons huis ging, aan een Neger met een stok een gat in 't hoofd, om dat hy zyn hoed niet voor hem had afgenomen. Dusdanig is de staat van slavernye, ten minsten in deeze Hollandsche Volkplanting.

Byna ter zelfder tyd, deed de Colonel FOURGEOUD een tweeden uitstap, om de oevers en de ligging der Rivier van Surinamen te onderzoeken, even als hy omtrent de Commewyne en Cottica gedaan had.

Het was ook omtrent dit zelfde tydstip, dat de Capitain BARENDS overleed, zynde Bevelhebber op één der transportschepen, die men altoos in gereedheid hield, in gevalle wy dezelve noodig hadden om naar Europa te rug te keeren. Dagelyks begroef men vyf of zes matroozen van koopvaardy-schepen. Ik kan my niet wederhouden het lot der Hollandsche matroozen, het welk in Surinamen wreeder is dan dat der Negers, alhier te betreuren. Men dwingt hen, om groote platte booten, met Suiker en Koffy geladen, voort te roeijen. Zy vaaren alzoo, nacht en dag, de Rivieren op en af, zynde aan de brandendste zon bloot gesteld, of de zwaarste regenbuien op hun lichaam ontfangende; zy leggen deeze koopwaaren neder, en droogen dezelve in een zoort van zeer heete ovens. Op het eerste bevel zyn zy verpligt elken eigenzinnigen Planter naar zyne Plantagie te brengen, het geen hem den tyd voor zyne Negers uitspaart; en voor zoo veele diensten krygen zy eene kleine portie gemeen eeten en slegten drank. Zy lesschen hunnen dorst en honger met eenige bananen, welke zy aan de slaven afbedelen, of met het eeten van orange-appelen, en het drinken van water, het geen hen in korten tyd van hunne onheilen verlost. In alle de gedeeltens der Volkplanting worden zy niet beter behandelt, dan lastbeesten. Na de laading der Schepen te hebben ontladen, zyn zy verpligt, om, nat bezweet, en door woorden en slagen mishandelt, de goederen naar afgelegene pakhuizen te dragen. Eenige Negers hebben last om by hen te blyven, maar zonder handen aan 't werk te slaan. Zy zouden egter deeze uitgeputte matroozen, die door zulk een gedrag ten uitersten moedeloos gemaakt worden, gaarne ondersteunen. De Planters gebruiken hen ook, om hunne huizen te schilderen, om hunne glaazen schoon te maken, en duizend andere zoorten van werk, waar toe geen matroos immer geschikt is. 'Er gaat dus een aanzienlyk getal van verloren, die zonder deeze onmatige vermoeienis veel langer geleefd zouden hebben.

De Capitains in dienst der West-Indische Compagnie, uit vreeze van aan de Planters te mishagen, en hunne Schepen op eene enkele laading Suiker of Koffy te vergeefs te zien wagten, durven hunne manschappen aan hun niet weigeren: ik heb zelfs een matroos hooren noemen, die dikwils spyt had, dat hy niet uit het zelfde bloed, als de Negers, geboren was, en als een gunst afsmeekte, om met hun eene Koffy-Plantagie te mogen bearbeiden.

Ik nam, zoo dra mogelyk, de gelegenheid waar, om by Mevrouw DEMELLY te verneemen, wat 'er van de beminnelyke JOANNA geworden was. Zy onderrigtte my, dat Mevrouw D. B. in stilte aan boord van de Boreas ontsnapt was; dat de jonge slavin tans by eene Tante was, alwaar zy wagtte, om wel dra naar Fauconberg gezonden te worden; en dat zy aldaar zoude zyn zonder hulp, overgegeven aan het goeddunken van eenigen Opzigter zonder grondbeginzelen, benoemd door de schuldëisschers, die zig van de Plantagie hadden meester gemaakt, tot dat dezelve, als mede de slaaven, ten hunnen voordeele zouden verkogt zyn.—Groote God! riep ik uit!—Dadelyk vlood ik naar de ongelukkige JOANNA, en vond haar in traanen zwemmende.—Zy keek my aan! O! welken indruk maakte dit niet op my! Ik besloot van dit oogenblik af aan, om haar tegen alle belediging te verdedigen, en ik volhardde ook daar in, gelyk men by vervolg zien zal. Dat myne jeugd en ongemeene gevoeligheid hier ter myner verschooning pleiten! Myn gedrag ten minsten zal door hun, die een meêdogend hart omdragen, niet kunnen veroordeeld worden.

Ik ging vervolgens naar mynen vriend LOLKENS, die by geluk Bestierder der Plantagie Fauconberg was, en verzogt hem zynen bystand, hem tevens myn oogmerk mededeelende, om JOANNA te koopen.

De heer LOLKENS was zeer verwonderd, en zag my eenigen tyd met stilzwygen aan; vervolgens stelde hy my een mondgesprek met deeze schoone slavin voor, die, door eene haarer naastbestaanden vergezelt zynde, al beevende voor my te voorschyn trad.

Het beminnelyk meisje verwierp, met eene zonderlinge kiesheid, alle voorstel, dat ik haar deed, om my toe te behooren, onder welke benaaming het ook wezen mogt. Zy wierp my tegen, dat, indien ik wel dra in 't geval zyn zoude, om naar Europa te rug te keeren, zy zig voor altoos van my zoude moeten afscheiden, of my volgen in een werelddeel, alwaar de laagheid van haaren staat haar zoo wel, als haaren weldoener, aan groote onaangenaamheden zoude blootstellen. JOANNA standvastig by haar besluit gebleven zynde, verzogt van my verlof om te vertrekken, en begaf zig naar het huis van haare Tante. Ik vernam, geduurende den loop van ons gesprek, dat zy het was, die my in myne ziekte het hartsterkend middel, de tamarinden, en de mand met orange-appelen gezonden had, "als een blyk van erkentenis, waar van zy doordrongen was uit hoofde van het mededogen, het welk haare droevige staat aan my had ingeboezemd". Al het geen ik toen voor deeze ongelukkige doen konde, bestond in het verzoeken der edelmoedige bescherming van den heer LOLKENS ten haaren voordeele. Ik verzogt hem, om haar ten minsten eenigen tyd op Paramaribo te laaten; en zyne menschlievenheid deed hem myn verzoek toestaan.

Den 30sten vernamen wy, dat onze Neger-Jagers, een dorp der muitelingen ontdekt hebbende, het zelve hadden aangetast. Zy doodden aldaar vier mannen, wien zy vervolgens de regtehand afkapten, dien zy aan den Gouverneur te Paramaribo zonden, als een blyk van hunne dapperheid en getrouwheid: zy maakten daarenboven drie gevangenen.

De Colonel FOURGEOUD verliet, op deeze tyding, de Rivier van Surinamen, alwaar hy zig als nog bevond, en vermoedende, dat men oogenblikkelyk het gebruik van zyn Regiment zoude noodig hebben, kwam hy den eersten Mey weder te Paramaribo aan; maar de zaak, die hem dit besluit deed neemen, had geene gevolgen. Tot onze groote verwondering liet men ons steeds naar ons welgevallen leven. Den 4den Mey egter wierden de Jagers op het Fort Zelandia gemonsterd. Ik was 'er by tegenwoordig, en moet toestemmen, dat deeze krygsbende van Neger-soldaaten het schoonste voorkomen had. De opregte en krygshaftige gedaante, die hen onderscheidde, deed my een groot genoegen. Zy ontfingen op nieuw de dankbetuigingen van den Gouverneur, voor hunne trouwe en dapperheid, in het inneemen van Boucou. Vervolgens gaf men hun, in de nabyheid van Paramaribo, een feest in het open veld, waar by hunne nabestaanden genoodigd wierden. Verscheide aanzienlyke persoonen van beiderleije kunne verscheenen op het zelve, en zagen met een groot genoegen hunne dappere verdedigers. De vreugde en opregte vriendschap heerschten eindelyk dien geheelen dag, zonder dat dezelve door eenige wanorde gestoord wierden.

Het Schip Westellingwerf verliet ook in dit oogenblik de Rivier van Surinamen, om naar Holland te rug te keeren; maar vooraf moest het zelve de Volkplanting van Surinamen aandoen. Onze beide oorlogschepen, zonder ons zeilvaardig gemaakt zynde, was 'er reden om te vermoeden, dat wy wel dra tot wezentlyker dienst, dan tot dus verre geschied was, gebruikt zouden worden. Wy hadden in de daad reden te verlangen, of dat dit gebeurde, of ten minsten, dat men ons veroorloofde om spoedig naar Europa te rug te keeren. De nadeelige gevolgen van deeze luchtstreek deeden zig niet alleen aan onze Officiers, maar zelfs aan onze soldaaten, gevoelen; en verscheiden, zoo van de één als van de anderen, gaaven zig niettemin by aanhoudenheid aan buitenspoorigheden over, die in deeze Volkplanting maar al te gemeen zyn. Een verdrietelyke arbeid en kwaade behandelingen deeden onze arme matroozen geduurig sneven. Onze soldaaten wierden de slachtoffers van werkeloosheid en wellustigheid, en dagelyks stierven 'er vyf of zes. Het is derhalven klaar, dat buitenspoorigheden, van welken aart ze ook zyn mogen, aan de Europeaanen in Guiana schadelyk zyn.

Maar de menschen geeven dikwils raad, dien zy zelve niet volgen. Dus, in weerwil van myn eerste besluit om de vermaaken te laaten vaaren, gaf ik my op nieuw aan allerlei zoort van uitspanningen over. Ik wierd lid van een gezelschap, alwaar men by elkander was om te drinken: ik deelde in de geoorloofde of ongeoorloofde vermaaken van myne medgezellen, en ging my in duizend uitspoorigheden te buiten. Ik ontsnapte egter de straffe niet, die ik zoo wel verdiende. Eene verschrikkelyke koorts tastte my op het onverwagtst aan, en dezelve was zoo geweldig, dat men in korten tyd alle hoop ter myner geneezinge verloor. Deeze gesteldheid hield zeventien dagen lang aan, geduurende welke ik in myn hangmat moest blyven liggen, zonder eenig ander gezelschap dan van een soldaat en mynen kleinen Neger. De besmetting was algemeen onder de geenen, die nieuwlings uit Europa gekomen waaren. Ieder van ons volk dezelve trachtende te ontwyken, of te overwinnen, veronagtzaamde men op die wyze zyne beste vrienden. Dit verwyt kan egter niet te laste gelegt worden aan de Colonisten, die misschien voor de Europeaanen de meest gastvrye menschen op den aardboden zyn. Niet alleen bezorgen zy alle zoorten van hartsterkende middelen in ruimte aan den zieken; maar zy beyveren zig zelfs, om van den morgen tot den avond in zyne kamer te zyn: vrienden of vreemdelingen, zonder onderscheid, dienen zy van raadgevingen, stellen orde, en betoonen al zuchtende hun mededogen, tot dat de ongelukkige buiten zinnen geraakt of sterft. Dusdanig zou myn onvermydelyk lot geweest zyn, en ik zoude my tusschen de twee uitersten van eene geheele verlaating, of van eene doodelyke kwelling bevonden hebben, zonder de gelukkige tusschenkomst van myne arme JOANNA, die, op zekeren morgen in myne kamer komende, met ééne van haare zusters vergezelt, my zoo veel verwondering, als blydschap verwekte. Zy zeide my, dat zy wist, in welken staat van verlaating ik my bevond, en dat, zoo ik immer goede gedachten van haar gehad hadde, ik haar als eene byzondere gunst de vryheid zoude toestaan, om tot myn herstel by my te blyven. Ik deed dit, of liever ik nam haar aanbod met de levendigste erkentenis aan. Haare aanhoudende oppassing deed my myne gezondheid zoo gezwind weerom krygen, dat ik korte dagen daar na in staat was, om in de koets van den heer KENNEDY eens lucht te scheppen.

Tot op dit oogenblik was ik eenvoudiglyk de vriend van JOANNA geweest; maar ik gevoelde toen, dat zy my geheel had ingenomen. Ik vernieuwde haar myn voorstel om haar vry te koopen, haar eenige meerdere kundigheden te doen verkrygen, en haar naar Europa mede te nemen. Dit aan bod deed ik met de grootste oprechtheid; maar zy wees het zelve als nog van de hand, met te zeggen:

"Ik ben geschikt om in de slavernye te leven. Indien gy van my te veel werk maakt, zult gy de achting uwer vrienden zien verflaauwen. Aan den anderen kant, zal het verkrygen van myne vryheid u kostbaar, moeielyk, en misschien ondoenlyk wezen. Schoon Slavin zynde, klopt in my egter een hart, het geen ik vermeene, dat voor het hart der Europeaanen niet behoeft te wyken. Ik schaame my dus niet om u te erkennen, dat ik een waar gevoel van teederheid in my ontdekke voor u, die my boven alle anderen van mynen treurigen staat met zoo veel onderscheiding behandeld hebt. Gy hebt deernis met my gehad, myn Heer! en tans ben ik 'er hoogmoedig op, dat ik u op myne kniën mag smeeken, om my toe te staan van by u te blyven, tot dat het noodlot ons van één scheid, of dat myn gedrag u reden geeft, om my uit uwe tegenwoordigheid te verbannen".

Deeze laatste woorden sprak zy uit met neêrgeslagen oogen; haare traanen rolden op haaren boezem, zy loosde diepe zuchten, en haare hand was in die van haare gezellin gedrukt.

Van dit oogenblik bleef dit uitmuntend meisjen by my. Nimmer had ik reden om van myne daad berouw te hebben, zoo als men by 't vervolg van myn verhaal zal zien.

Ik kan my niet wederhouden, om nog eene andere trek van myne geliefde JOANNA by te brengen: ik had haar voor de waarde van twintig guinies aan geschenken van onderscheiden aart gekocht, en ik was niet weinig verwonderd, toen ik des anderen daags die somme op myne tafel zag; JOANNA had alles aan de kooplieden te rug gebragt, die haar met genoegen de waarde hadden wedergegeven.

"Het is genoeg, zeide zy my, uw edelmoedig oogmerk gezien te hebben; ik zoude alle overtollige onkosten, voor my gedaan, beschouwen, als eene vermindering van de goede gedachte, die gy, zoo ik hoop, van myne onbaatzuchtigheid hebt, en die ik steeds trachten zal te blyven aankweeken".

Deeze was de taal van eene slavin, die niet dan de natuur tot leidsvrouw had. De zuiverheid van haare gevoelens heeft geene rechtvaardiging noodig; en ik had besloten alle myne zorgen aan haar te besteeden.

Ik zal 'er tans byvoegen, dat myne hoogachting voor haare onbevlekte deugd, zoo zeldzaam onder die van haaren staat, haare dankbaarheid voor alle myne gunstbewyzen, en het genoegen van een zoo volmaakt caracter in eene slavin te doen kennen, my hebben kunnen bloot stellen, om my de afkeuring van myne lezers, met hen over dusdanig onderwerp te onderhouden, op den hals te haalen. Laat myne verdediging hier in bestaan: dat, zoo iemand 'er zyne goedkeuring aanhecht, ik my al te gelukkig rekenen zal.

Deezen zelfden dag gaf ik een bezoek aan den heer DEMELLY, die, zoo wel als zyne vrouw, my met myne herstelling geluk wenschte; en te gelyker tyd, hoe vreemd dit ook schynen moge, wenschten zy my al glimlachende veel geluks met die geene, welke zy myn overwinst geliefden te noemen. Eene vrouw, aldaar tegenwoordig, verzekerde my, dat zoo al myn gedrag door iemand gelaakt wierd, het door verre de meesten zoude worden goedgekeurd.—Eene gepaste maaltyd, waar by verscheiden myner aanzienlykste vrienden genoodigd waaren, en geduurende welke ik zoo verrukt was, als geen jong getrouwd man immer wezen konde, eindigde de plechtigheid.

Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana

Подняться наверх