Читать книгу Het Geheimzinnige Eiland - Jules Verne - Страница 5

II.

Оглавление

Inhoudsopgave

Eene gebeurtenis uit den burgeroorlog.—De ingenieur Cyrus Smith.—Gideon Spilett.—De neger Nab.—De zeeman Pencroff.—De jonge Harbert.—Een onverwacht voorstel.—Samenkomst ten tien ure.—Vertrek in den storm.

Het waren noch luchtreizigers van beroep, noch liefhebbers van luchtreizen die de orkaan op de kust had geworpen. Het waren krijgsgevangenen, die door hunne vermetelheid gedreven waren, om onder de zonderlingste omstandigheden te ontvluchten. Honderd maal hadden zij moeten sterven! Honderd maal was hun ballon gescheurd en hadden zij in den afgrond moeten zinken! Maar de hemel had hen tot een bijzonder lot bestemd, en den 20sten Maart nadat zij Richmond ontvlucht waren, dat door de troepen van generaal Ulysses Grant belegerd werd, bevonden zij zich zeven duizend mijlen van de hoofdstad van Virginia verwijderd, de voornaamste vesting der zuidelijken uit den tijd van den amerikaanschen burgeroorlog. Hunne luchtreis had vijf dagen geduurd.

Ziehier onder welke zonderlinge omstandigheden de ontvluchting der gevangenen plaats had—eene ontvluchting die uitliep op de gebeurtenissen, welke wij zooeven medegedeeld hebben.

Datzelfde jaar, in de maand Februari 1865, beproefde generaal Grant zich door overrompeling van Richmond meester te maken, maar het gelukte hem niet en vele officieren vielen in handen der vijanden en werden binnen de stad geïnterneerd. Een der aanzienlijksten van hen en die tot den staf der noordelijken behoorde, was Cyrus Smith.

Cyrus Smith, geboren in Massachussets, was ingenieur, een der kundigste mannen waaraan de regeering der Vereenigde Staten gedurende den oorlog het opzicht over de spoorwegen had toevertrouwd, die toen in den oorlog van zoo onberekenbaar gewicht waren. Hij was het type van een Noord-Amerikaan, mager, lang en beenderig, ongeveer vijf en veertig jaar oud, en zijn kort geschoren hoofdhaar en baard begonnen reeds een grijze tint te vertoonen. Hij had een kop die bestemd scheen om op munten afgebeeld te worden met vurige oogen en ernstigen mond, en zijn geheele voorkomen was dat van een man doorkneed in de krijgskundige wetenschappen. Hij behoorde tot de ingenieurs, welke wilden beginnen met het hanteeren van hamer en houweel, gelijk die generaals, welke als gemeen soldaat hunne loopbaan aanvangen. Aan scherpzinnigheid van geest paarde hij een ongewone vaardigheid der hand. Zijn spieren droegen de duidelijkste teekenen van veerkracht. Een man die zoowel tot handelen als tot denken in staat was; die door den invloed eener groote levenskracht zonder inspanning handelde, daar hij tevens die taaie volharding bezat, welke allen tegenspoed tart. Geleerd, practisch en tevens scherpzinnig, had hij een uitstekend karakter, want hoewel hij steeds meester over zich zelf bleef, welke omstandigheden zich ook voordeden, kwam hij zeer stipt deze drie voorwaarden na, die te zamen den energieken man vormen: werkzaamheid naar geest en lichaam; streven naar het hoogste doel; wilskracht. Zijn zinspreuk kon die van den stadhouder Willem III wezen. “Ik behoef niet te hopen om te ondernemen, noch te slagen om te volharden.” Tevens was Cyrus Smith de verpersoonlijkte moed. Hij had alle veldslagen in den burgeroorlog mede gemaakt.

Hij was begonnen met te dienen onder Ulysses Grant bij de vrijwilligers van Illinois; hij had gestreden bij Paducah, Belmont, Pittsburg-Landing, bij de belegering van Corinthe, bij Port Gibson, de Zwarte Rivier, Ghattanooga, Wilderness en ook op den Potomak had hij zijn hulp verleend; overal had hij dapper gestreden, als een soldaat, den generaal waardig, die zeide: “Ik tel mijne dooden niet!” En honderdmaal had Cyrus Smith behoord onder hen, die door generaal Grant niet geteld werden, maar in die veldslagen nam hij zich nooit in acht; het lot was hem steeds gunstig tot op het oogenblik dat hij gewond werd en bij den slag van Richmond gevangen werd genomen.

Op hetzelfde tijdstip en denzelfden dag viel ook een ander gewichtig persoon met Cyrus Smith in handen der Zuidelijken. Niemand anders dan Gideon Spilett, correspondent van den New-York Herald die naar het oorlogsveld was gezonden.

Gideon Spilett was een van die bewonderenswaardige, engelsche of amerikaansche correspondenten, als Stanley en anderen, die voor niets terugdeinzen om een nauwkeurige opgave te bekomen en deze zoo snel mogelijk aan hun courant te berichten. Hij was een man van groote verdiensten, energiek, steeds bereid alles te doen, en voor alles raad te schaffen, die de geheele wereld doorkruist had als soldaat en artist, stoutmoedig in zijn raadgevingen, krachtig in zijn handelingen; moeite, vermoeienissen noch gevaren waren hem te veel, wanneer het er op aan kwam alles te weten, in de eerste plaats voor zich zelf en vervolgens voor zijn courant; een van die helden der weetgierigheid, altijd strevend naar onderzoek, van het onuitgegevene, onbekende en onmogelijke; hij behoorde tot een van die onverschrokken opmerkers die schrijven onder het bulderen van het kanon, en voor wie alle gevaren buitenkansjes zijn. Ook hij had alle veldslagen mede gemaakt, met de revolver in de eene hand en zijn aanteekeningboekje in de andere en de kanonnen deden zijn potlood niet trillen. Hij gebruikte de telegraaflijnen niet onophoudelijk zooals zij die altijd praten en niets te zeggen hebben, maar al zijn korte, duidelijke en nette berichten verspreidden licht over iedere belangrijke zaak. Bovendien ontbrak het hem niet aan geest. Hij was het, die na den slag aan de Zwarte Rivier, het mocht kosten wat het wilde, zijn plaats aan het loket van het telegraafkantoor behouden wilde; ten einde zijn blad den afloop van den slag te berichten, telegrapheerde hij twee uur lang de eerste hoofdstukken uit den Bijbel. Hij betaalde daarvoor twee duizend dollars, maar de New-York Herald had het eerst het bericht ontvangen.

Gideon Spilett was lang van gestalte. Hoogstens veertig jaar oud met blonde bijna roode bakkebaarden, een vastberaden, levendigen en snellen oogopslag. Krachtig gebouwd, was hij in staat in alle luchtstreken te vertoeven, als een stalen staaf in het koude water gehard.

Sedert tien jaar was Gideon Spilett de correspondent van den New-York Herald en verrijkte hij dit blad met zijn verslagen en schetsen, want hij kon even goed met het potlood als met de pen omgaan. Toen hij gevangen genomen werd was hij juist bezig een beschrijving en een teekening van den slag te geven. De laatste woorden op zijn aanteekeningboekje waren:

“Een Zuidelijke legt op mij aan en....”

En Gideon Spilett werd niet geraakt, want volgens zijn onveranderlijke gewoonte kwam hij er slechts met een schampschot af.


“Mijnheer Smith, wilt gij vluchten?” Blz. 11.

Cyrus Smith en Gideon Spilett, die elkander niet kenden dan bij reputatie, werden naar Richmond gebracht. De ingenieur genas spoedig van zijn wonden, en gedurende zijn herstel maakte hij kennis met den correspondent. De beide mannen leerden elkander kennen en waardeeren. Spoedig had hun leven hetzelfde doel: te ontvluchten, zich weder bij het leger van Grant te voegen en te strijden voor de eenheid van Amerika.

De twee Amerikanen hadden dus besloten om van elke gelegenheid gebruik te maken; maar hoewel zij in Richmond alle vrijheid hadden, werd deze stad zoo streng bewaakt, dat een ontvluchting als onmogelijk moest beschouwd worden.

In dien tusschentijd had zich een bediende van Cyrus Smith bij hen gevoegd, die hem in leven en dood getrouw was. De dappere man was een neger, die op het grondgebied van den ingenieur geboren was, wiens ouders slaven waren, maar die sedert lang vrij was gemaakt door Cyrus Smith, een abolitionist met hart en ziel.

Als vrij geworden slaaf wilde hij toch zijn meester niet verlaten.

Hij zou voor hem door een vuur hebben geloopen. Hij was ongeveer dertig jaren oud, krachtig, vlug en handig, had veel gezond verstand, een kalmen en zachten aard, somtijds was hij wat onnoozel maar altijd welwillend, gedienstig en goedhartig. Hij heette Nebuchadneser, maar gewoonlijk werd hij bij verkorting Nab genoemd.

Toen het Nab ter oore kwam dat zijn meester gevangen was genomen, verliet hij zonder dralen Massachussets, ging naar Richmond en door list, na wel twintig maal gevaar te hebben geloopen zijn leven te verliezen, gelukte het hem de belegerde stad binnen te dringen. Welk een vreugde het voor Cyrus Smith was, toen hij zijn bediende terug zag, evenals Nab’s blijdschap bij het vinden van zijn meester, valt moeilijk te beschrijven.

Zoo Nab binnen Richmond had weten te komen, viel het wel zoo moeilijk deze stad weder te verlaten, want men bewaakte de krijgsgevangenen zeer streng. Men moest op eene onvoorziene omstandigheid rekenen om een ontvluchting te beproeven die op een goeden uitslag kans had, zulk een omstandigheid deed zich niet voor en het was onmogelijk haar te scheppen.

Intusschen ging het beleg voort; en zoo de gevangenen vurig verlangen zich weder onder Grant te scharen, niet minder wenschten sommige belegerden te ontvluchten. Onder dezen was Jonathan Forster, een vurige zuidelijke. Inderdaad, de noordelijken konden niet ontvluchten, maar de zuidelijken evenmin; want het leger der noordelijken had hen ingesloten.

De gouverneur van Richmond kon sedert langen tijd geen bericht van zijn toestand aan generaal Lee zenden, en het was toch van het hoogste belang dat deze daarmede bekend zou zijn, opdat dan des te spoediger hulp zou opdagen.

Jonathan Forster kwam op het denkbeeld een luchtballon te laten opstijgen en zoo over de belegeraars heen het kamp der zuidelijken te bereiken.

De gouverneur gaf tot deze poging verlof. Er werd een ballon vervaardigd en ter beschikking van Jonathan Forster gesteld, die met vijf metgezellen de lucht moest doorklieven. Zij werden van de noodige wapenen en levensmiddelen voorzien, ingeval zij met den vijand in aanraking kwamen, of hun reis lang mocht duren.

Het vertrek van den ballon was op den 18den Maart bepaald. Des nachts zouden zij bij een kalmen noordwesten wind, binnen weinige uren het kamp van generaal Lee bereiken. Maar de noordwesten wind was lang geen gewone bries. Reeds ’s morgens vermoedde men dat het een orkaan zou worden. Weldra werd de storm zoo hevig, dat er geen denken aan vertrekken meer was. De 18de en 19de Maart gingen voorbij en geen verandering was er te bespeuren. Het was zelfs moeilijk den ballon zoo lang te bewaren. De nacht van 19 op 20 verstreek, maar bij het aanbreken van den morgen bleek de storm nog heviger te wezen. Het vertrek was onmogelijk. Dien dag werd de ingenieur Cyrus Smith in een der straten van Richmond aangesproken door een man, dien hij niet kende. Het was een matroos, Pencroff genaamd, tusschen de vijf en dertig en veertig jaar oud, krachtig gebouwd, met een door de zon verbrand gelaat, levendige oogen, die hij onophoudelijk knipte, maar op zijn geheele voorkomen was goedhartigheid te lezen. Deze Pencroff was een Noord-Amerikaan, die alle zeeën op den aardbodem doorkruist had, en die, wanneer het avonturen betrof, alles beleefd had wat met een levend wezen op twee beenen en zonder vleugels gebeuren kan. Onnoodig is het te zeggen, dat hij een ondernemende geest bezat, alles durfde en niets hem verwonderde. Pencroff was in het begin van dit jaar voor zaken naar Richmond gegaan met een knaap van vijftien jaar, Harbert Brown van New-Jersey, den zoon van zijn kapitein, nu een wees, die hij als zijn eigen kind liefhad. Hij was ook genoodzaakt geweest in de stad te blijven, en wilde nu niets liever dan ontvluchten. Hij kende Cyrus Smith bij naam en wist ook dat hij met ongeduld wachtte op een gelegenheid om te ontkomen. Hij aarzelde dien dag dus niet om hem, zonder eenige voorbereiding aan te spreken met de woorden: “Mijnheer Smith, hebt gij genoeg van Richmond?”

De ingenieur zag den persoon, die hem aldus toesprak, ernstig aan, waarop deze verder vroeg:

“Mijnheer Smith, wilt gij vluchten?”

“Wanneer?......” antwoordde de ingenieur levendig. Zeker is het dat hem deze woorden onwillekeurig ontsnapten, want hij had den onbekende, die hem aldus aansprak, nog niet genoeg opgenomen.

Maar toen hij met een doordringenden blik het open gelaat van den matroos had opgenomen, koesterde hij geen twijfel meer aan de eerlijkheid van den man, die voor hem stond.

“Wie zijt gij?” vroeg hij kortaf.

Pencroff maakte zich bekend.

“Goed,” antwoordde Cyrus Smith. “En op welke wijze wilt gij de vlucht ondernemen?”

“Met dien luien luchtballon, die daar ligt om niets uit te voeren; hij maakt op mij den indruk dat hij op ons wacht!....”

De matroos behoefde zijn zin niet te voleinden. De ingenieur had de geheele zaak uit dat ééne woord begrepen. Hij vatte Pencroff bij den arm en voerde hem met zich mede naar zijn kamer. Daar legde de matroos zijn geheele plan bloot, dat inderdaad zeer eenvoudig was. Men waagde bij het uitvoeren slechts zijn leven. De orkaan was wel is waar in volle hevigheid, maar een ervaren en moedig ingenieur zooals Cyrus Smith zou zulk een ballon wel weten te besturen. Zoo Pencroff zelf er maar eenig verstand van had, zou hij niet geaarzeld hebben te vertrekken,—natuurlijk met Harbert. Anderen hadden het wel gedaan, en men behoefde voor een storm geen angst te hebben!

Cyrus Smith luisterde naar den matroos en viel hem geen oogenblik in de rede, maar zijn oogen schitterden. De gelegenheid bood zich aan en hij was er de man niet naar, die voorbij te laten gaan. Wel was het plan zeer gevaarlijk, maar toch uitvoerbaar. ’s Nachts kon men, ondanks de strenge bewaking, zeer gemakkelijk den ballon naderen, in het schuitje stappen en daarop de touwen doorsnijden, die hem vasthielden. Zeker, men liep gevaar omtekomen, maar daartegenover stond dat men slagen kon en zonder dien storm.... Maar zonder dien storm zou de ballon reeds vertrokken zijn, en de gelegenheid, die men zoo vurig wenschte, zou zich niet hebben voorgedaan. “Ik ben niet alleen!....” zeide Cyrus Smith eindelijk.

“Hoeveel personen wilt gij nog medenemen?” vroeg de matroos.

“Twee: mijn vriend Spilett en mijn bediende Nab.”

“Dat is drie,” antwoordde Pencroff, “en Harbert en ik maakt vijf. Maar de ballon moest er zes medenemen....”

“Het is genoeg. Wij zullen vertrekken!” zei Cyrus Smith.

Met het “wij” werd ook de correspondent bedoeld, maar deze was niet voor een klein gerucht vervaard en toen het plan hem medegedeeld werd, was hij het ten volle met zijn vriend eens. Het eenige waarover hij zich verwonderde, was, dat dit plan niet vroeger bij hem was opgekomen. En wat Nab betreft, deze volgde zijn meester overal, waar hij gaan wilde.

“Heden avond dus,” zeide Pencroff. “Wij zullen alle vijf als nieuwsgierigen daar ronddwalen!”

“Heden avond ten tien ure,” antwoordde Cyrus Smith, “en de hemel geve, dat de storm niet voor ons vertrek afneemt!”


“Slecht getij!” Blz. 14.

Pencroff verliet den ingenieur en keerde naar zijn woning terug, waar hij Harbert Brown had achtergelaten. Dit moedige kind kende het plan van den matroos en niet zonder angst wachtte hij den uitslag van het gesprek met den ingenieur af. Vijf personen dus hadden besloten zich, te midden van een heftigen storm, tusschen hemel en aarde te wagen.

De avond viel. Het was een stikdonkere nacht. De straten waren geheel verlaten. Men had zelfs niet noodig geacht de plaats te bewaken waar de ballon heen en weer slingerde. Alles was blijkbaar het vertrek der gevangenen gunstig; maar die reis te midden der woedende elementen!....

“Slecht getij!” zeide Pencroff, terwijl hij zijn hoed stevig op zijn hoofd drukte. “Maar kom, wij zullen alles toch wel klaar spelen!”

Tegen half tien uur stonden de gevangenen naast het schuitje bij elkander. Niemand had hen bemerkt, en zulk een duisternis heerschte er, dat zij ook elkander niet zagen. Zonder een woord te spreken, plaatsten Cyrus Smith, Gideon Spilett, Nab en Harbert zich in het schuitje, terwijl Pencroff op bevel van den ingenieur den ballast er uitwierp. Dit was het werk van weinige oogenblikken en spoedig voegde de matroos zich bij hen.

De ballon werd slechts door een dubbel kabeltouw tegengehouden en wachtte op het bevel van Cyrus Smith om te stijgen. Op dat oogenblik sprong een hond tegen het schuitje op. Het was Top, de hond van den ingenieur, die van zijn ketting was losgebroken en zijn meester had gevolgd. Cyrus Smith, die vreesde voor te groote zwaarte, wilde het arme dier niet medenemen.

“Kom, één meer!” zeide Pencroff, terwijl hij twee zakken zand uit het schuitje wierp.

Daarop sneed hij den kabel los en de ballon steeg in een schuinsche richting, terwijl het schuitje in zijn vaart twee schoorsteenen verbrijzelde. De orkaan woedde in al zijn hevigheid. De ingenieur kon er gedurende den nacht niet aan denken te dalen, en toen de morgen aanbrak kon hij door den zwaren mist niets van de aarde bespeuren. Eerst vijf dagen later klaarde het op en was hij in staat de onmetelijke zee onder het schuitje te zien, dat door den wind met een vreeselijke snelheid werd voortgedreven!

Men weet, dat van de vijf personen, die den 20sten Maart vertrokken, vier den 24sten op een verlaten kust werden geworpen, die meer dan zes duizend mijlen van hun land was verwijderd.

En hij die ontbrak, tot wiens hulp de vier overigen terstond alle pogingen in het werk stelden, was hun chef, de ingenieur Cyrus Smith.

Het Geheimzinnige Eiland

Подняться наверх