Читать книгу Vonken - Lagerlöf Selma, Marie Franzos - Страница 4

EERSTE DEEL
KALLE FRYKSTEDT

Оглавление

Mijn oude tante, Nanna Lagerlöf, die met Tullius Hammargren, den proost in Karlskoga, getrouwd was, bewonderde de Gösta Berlingsaga niet.

„Zoo was het leven in dien tijd niet,” zei ze tegen mij, kort nadat het boek verschenen was. „Noch de mannen, noch de vrouwen zijn juist geteekend.”

Ze scheen te denken, dat het boek schande over de oude Wermelanders en hun land zou brengen.

Dat was een hard oordeel, en ik moet bekennen, dat ik niet verwacht had, dat van dien kant te hooren.

De vrouw van den proost in Karlskoga was zelf een groote liefhebster van 't vertellen van sagen uit Wermeland, en ik wist, dat ik niet alleen enkele van haar beste verhalen, maar vooral veel van haar eigenaardigen kijk op de menschen van vroeger tijd in mijn boek had weergegeven.

Omdat ze niets goeds van het boek zeggen kon vermeed ze meestal er over te praten, als ik in de pastorie mijn gewoon zomerbezoek kwam brengen. Maar eens kwam zij er toch toe te vragen, wien ik als voorbeeld voor Gösta Berling genomen had.

Ik antwoordde haar, dat mijn held de zoon van een proost in Sunne was, waarover ik mijn vader had hooren spreken. Hij was zoo, dat er vreugde opbloeide op het feest, alleen al wanneer hij zich vertoonde, en dat het ellendigste klavier vol en rijk klonk, zoodra hij de toetsen aanraakte.

De oude vrouw begreep dadelijk op wie ik doelde.

„Jawel, Kalle Frykstedt,” zei ze. „Ik dacht wel, dat je aan hem had gedacht.”

Ik durfde niet vragen of ik hem goed had geteekend. In plaats daarvan vroeg ik mijn tante of ze veel met hem had omgegaan in haar jeugd.

Haar ouderlijk huis op Mårbacka lag juist een mijl van de pastorie van Sunne en daar had mijn tante vaak groote feesten bijgewoond.

Neen, ze had hem niet in zijn huis ontmoet. Hij was immers veel ouder dan zij. Maar ze was een paar keer met hem samen in Karlstad geweest, nadat ze getrouwd was.

„Was hij toen al door den drank gesloopt?” vroeg ik.

„Kalle Frykstedt!” riep de oude vrouw met een scherpe stem. En ze zag mij zóó verbaasd aan, alsof ze heelemaal niet begreep wat ik zei.

Nu was mijn tante zoo, dat ze door deze wereld had mogen gaan met haar eigen betooverden kring om zich heen. Mooi en innemend en rijk begaafd als zij was geweest en nog steeds was, hadden allen, die zij ontmoette, haar hun besten kant willen toonen, en uit dankbaarheid daarvoor was zij hun trouw, en zag hen altijd voor zich als edele, goede, verstandige menschen. Ze was volstrekt geen onervaren kind; ze wist hoe grof en dwaas de menschen zich gewoonlijk gedragen, maar die wetenschap schoof ze op zij en datzelfde verlangde zij van allen, die in haar nabijheid kwamen.

Ze bleef een poos stilzitten en liet haar naaiwerk op haar knie rusten. Maar toen zag ze op met een fijnen glimlach: „Wacht eens, nu zul je hooren hoe Kalle Frykstedt was,” zei ze, en ik begreep, dat ze mij nu zou toonen hoe verkeerd ik mijn Wermelanders had geteekend.

„'t Was in den tijd, dat ik pas getrouwd was,” begon ze. En nu wist ik, dat ik iets heel moois zou hooren. Mijn tante had geen beminlijker verhalen dan die in den tijd speelden, toen haar man als jong leeraar op de jongensschool in Amål was aangesteld en zij zoo verbazend weinig hadden om van te leven. Ik vergeet nooit een verhaal van een pakkist, die haar eerste salonsofa werd. Ze kon zoo mooi en vroolijk van die pakkist vertellen, dat ik later nooit een groote kist zag, zonder dat ik bewogen werd en toch lust tot lachen had.

Nu vertelde zij, dat, toen ze een jaar getrouwd was, haar man besloten had het predikantsexamen te doen. Hij had al zijn candidaatsexamen in Upsala gedaan, maar in dien tijd was het gewoonte, dat de schoolmeesters ook predikanten moesten zijn.

„Moest hij dan naar Upsala terug?” vroeg ik.

„Neen, alleen maar naar Karlstad,” antwoordde mijn tante. „Toen kon je dat examen in Karlstad doen.”

Tante Nanna en haar man trokken toen weg uit hun klein tehuis in Amål en verhuisden naar Karlstad, waar ze bleven, zoolang de studie over 't predikantsexamen duurde.

En al dien tijd moesten ze van geleend geld leven.

„Neen, hoe durfde hij dat te wagen?” zei ik.

„Ja, het moest wel,” antwoordde mijn tante, en aan haar stem was het nog te hooren hoe angstig ze was geweest, toen ze die gewaagde onderneming begonnen.

„Maar ik zou nu niet van ons vertellen,” ging ze voort, „maar van Kalle Frykstedt. Hij zou ook het predikantsexamen doen en studeerde in Karlstad net als Hammargren. Hij had de laatste jaren als huisonderwijzer rondgezworven, maar nu hadden enkele vrienden hem overgehaald om dit examen te doen, om eindelijk eens behoorlijk zijn brood te kunnen verdienen.”

„En toen u hem ontmoette, werd u zeker even sterk door hem bekoord als alle andere menschen,” zei ik.

„Eerst was ik meer bang voor hem, want hij was bijna nooit nuchter.”

„O!” riep ik, héél verbaasd. „En ik dacht…”

„Je vroeg of hij door den drank gesloopt was,” zei mijn tante. „Maar hij was zóó knap en zoo geniaal, dat zijn examinatoren er tegen opzagen, toen ze hem moesten examineeren. Maar drinken – dat deed hij. Hammargren en de anderen namen hem gewoonlijk zijn schoenen af op den avond voor een tentamen, want anders konden ze er zeker van zijn, dat hij den heelen nacht in de kroeg zou zitten, en den volgenden morgen niet op zijn beenen kunnen staan.”

Toen ik dat hoorde vond ik wel, dat dit beter bij mijn beschrijving van Gösta Berling paste, dan ik verwacht had, maar ik wachtte me wel iets in die richting te zeggen.

„Kwam hij ooit zoover, dat hij dat examen doen kon?” vroeg ik.

„Ja, hij deed het gelijk met Hammargren en kwam er met den hoogsten graad door. Ik had wel gewild, dat hij er niet door gekomen was,” voegde zij er bij.

Toen dacht ik, dat mijn tante gemerkt had, dat Kalle Frykstedt niet voor het ambt van predikant paste, maar dat zou ze zeker nooit willen erkennen. Er mocht niets af te keuren zijn in de gebruiken en gewoonten van den ouden tijd, en zij deed, alsof het heelemaal in orde was, dat Kalle Frykstedt tot predikant zou worden gewijd, en een gemeente te verzorgen krijgen.

Neen, 't was om heel andere reden, dat ze gewild had, dat hij niet door zijn examen kwam. Haar man en zij voelden zich genoodzaakt een diner te geven op den dag van het examen, voor den bisschop, de heeren van den kerkeraad en de examinandi. Mijn tante had Kalle Frykstedt niet bij het feest willen hebben, omdat zij overtuigd was, dat hij zich dronken zou drinken en alle feestvreugde bederven, maar nu hij door zijn examen gekomen was, kon ze immers niet laten hem ook uit te noodigen.

't Was niet met een gevoel van blijdschap, dat zij de voorbereidselen maakte voor dat feest. Haar man en zij hadden een kleine woning gehuurd met slaapkamers en een eetkamer op een hooger verdieping, terwijl de keuken en de werkkamer van den man beneden waren. Men moest het met haar eens zijn, dat hier geen goede gelegenheid voor een diner was. 't Eten was niet zoo moeilijk te krijgen: haar moeder zond haar daarvan het grootste gedeelte van Mårbacka. Maar ze had geen porselein en glazen en zilver genoeg voor zooveel gasten, zoodat ze, wat zij te kort kwam, van vrienden en bekenden moest leenen.

Maar de grootste zorg was toch, dat ze Kalle Frykstedt had moeten vragen.

't Diner had plaats. De bisschop kwam met den heelen kerkeraad, de examinandi kwamen en Kalle Frykstedt bleef ook niet weg. En, wonderlijk genoeg, werd dat het allerbeste feest, dat mijn tante ooit had beleefd.

Ik dacht er aan hoe innemend en onderhoudend zij nog op haar ouden dag als gastvrouw kon zijn. En den tijd, dat ze jong en mooi was, moest ze wel onweerstaanbaar geweest zijn. En ik vroeg kalm of het haar verdienste geweest was, dat het feest zoo voortreffelijk was geslaagd.

Maar dat ontkende zij zoo beslist mogelijk. Die eer kwam haar niet toe, maar Kalle Frykstedt. Hij was ten eerste zoo mooi geweest, met die diepe, melankolieke oogen en dat volle golvende haar. Er was iets plechtigs, iets stralends over hem geweest. De vreugde, dat het hem gelukt was in een nieuwen werkkring te komen, had hem met een mooie, levendige geestdrift vervuld.

Mijn tante had nooit gedacht, dat een mensch zoo sterk geïnspireerd kon zijn. Hij sloeg den eenen toast na den anderen, en dat waren geen gewone toasten, maar toespraken vol diepzinnige gedachten. Alles wat hij dien middag zei, was zoo belangrijk, dat allen gaarne naar hem luisterden. Hij werd het middenpunt der gesprekken, en hij voerde allen mee naar nieuwe ongekende werelden. Maar hoewel zij diep werden getroffen door de hooge en ongehoorde gedachten, die hij uitsprak, vonden allen, dat hij zelf het grootste wonder was. Allen genoten van het verheven schouwspel 't genie te zien vonkelen en branden in een menschenziel.

Er waren vele uitnemende persoonlijkheden onder de genoodigden. Bisschop Agardh zelf was geniaal, terwijl velen van de gasten geleerde en begaafde mannen waren. Ze werden door Kalle Frykstedt meegesleept; ze verhieven zich allen uit hun grauwe, alledaagsche gedachten en spraken welsprekende en diepzinnige woorden. Maar toch was niemand als hij.

Vonken

Подняться наверх