De Wereld volgens Daan

De Wereld volgens Daan
Автор книги: id книги: 1997562     Оценка: 0.0     Голосов: 0     Отзывы, комментарии: 0 1034,52 руб.     (10,11$) Читать книгу Купить и скачать книгу Купить бумажную книгу Электронная книга Жанр: Языкознание Правообладатель и/или издательство: Bookwire Дата добавления в каталог КнигаЛит: ISBN: 9783991070382 Скачать фрагмент в формате   fb2   fb2.zip Возрастное ограничение: 0+ Оглавление Отрывок из книги

Реклама. ООО «ЛитРес», ИНН: 7719571260.

Описание книги

Daan is een kabouter en woont hoog in de holte van een boom. Door de ogen van Daan leer je het bos en zijn inwoners kennen. Daan helpt bij problemen en doet dat soms met behulp van de andere inwoners van het bos. Maar Daan heeft af en toe ook zelf hulp nodig. Eens in de tien jaar heeft de kabouter een onbedwingbare drang om op reis te gaan. Onderweg beleeft hij spannende avonturen en krijgt hij mooie inzichten, die hij – eenmaal thuis in zijn eigen bos – in praktijk gaat brengen. Maar dan gooit de trol Sjgrijn roet in het eten. Door vertrouwen te hebben, overwinnen de bewoners van het bos zijn kwaadaardigheid. Ze krijgen hierbij hulp van de kikkerkoning, die Daan tijdens zijn reis heeft ontmoet in het sprookjesbos.

Оглавление

Len van der Hoeven. De Wereld volgens Daan

Colofon

Daan. Het bos is erg oud en staat vol met enorme eiken, kolossale kastanjes en brede beuken, ze geven het een magische sfeer. De enkele mensen die er komen, weten niet wat het is, maar voelen dat er iets bijzonders is met dit bos; iets eh, sprookjesachtigs. Wat ze niet vermoeden, is dat er een kabouter woont en dan bedoel ik: een echte kabouter. Niet zo een met een rood puntmutsje en felle kleuren die je in tuincentra ziet, maar een echte kabouter met een puntige, meestal grijsblauwe of grijsgroene hoed met brede rand. Natuurlijk dragen ze niet van die belachelijk felle kleuren, dan zouden ze veel te veel opvallen en dat is nou net wat kabouters niet willen. Zeg nu zelf: heb je wel eens een echte kabouter gezien? Precies! Halverwege een heel oude eik heeft Daan – zo heet deze kabouter – zijn hol. Hij zit net in de opening van zijn hol hoog in de boom, en heeft zijn enorme voeten stevig op een dikke tak geplant. Hij drinkt een mok beukennotenkoffie – een drank die veel door kabouters wordt gedronken – en geniet van het comfort van zijn woning. Al generaties lang wordt deze Eik bewoond door kabouters. “Mijn betovergrootvader heeft de woning in overleg met deze Eik doen ontstaan,” mijmert Daan. “Het is een jarenlang proces en mijn betovergrootvader heeft de woning pas betrokken toen hij en de boom tevreden waren met het resultaat.” Daan rekent terug en mompelt: “Dat is dan al meer dan twaalfhonderd jaar geleden.” Bedachtzaam strijkt hij langs zijn baard, die onlangs met afnemende maan in een mooie punt is geknipt en gevlochten. Hij glimlacht in zichzelf en mompelt: “En dan denken mensen dat we in paddenstoelen leven, of erger nog; er zelfs op heen en weer wippen. Paddenstoelen zijn veel te klein om in te wonen of op heen en weer te wippen, als we al zouden willen wippen op een paddenstoel; de paddenstoel zou direct afknappen en we zouden ons diep schamen voor onze eigen bruutheid. Nee stel je voor zeg. Wij zijn de hoeders van het bos en zouden nooit een plant of dier onnodig beschadigen. Zelfs aan paddenstoelen of planten vragen we beleefd of we ze voor consumptie mogen gebruiken.” Zijn gemijmer wordt onderbroken door geklop. Het is Specht, zijn bovenbuurman, die de kinderkamer aan het inrichten is. Boven Daan woont ook nog Uil, maar die slaapt overdag zelfs door het geklop van Specht heen. Verder hebben de mezen hun nest met jongen hoog in de takken en is sinds kort beneden een muizenfamilie komen wonen, maar die houden zich vanwege Uil muisstil. In een kabouterboom wonen meestal veel dieren, daaraan kun je de boom herkennen. Kabouters onderhouden eigenlijk met alle dieren goede contacten en bemiddelen bij kleine en grote geschillen. Ze praten met dieren en bomen door gedachtenoverdracht. De zorg voor dieren en planten ligt hen na aan het hart en is voor kabouters niet meer dan vanzelfsprekend. Zo, nu heb je deze kabouter die Daan heet, leren kennen

Het bezoek. Vandaag ging Daan op bezoek bij Freek, zijn neef die aan de rand van het bos woont. Freek heeft zijn huis niet hoog in een boom, maar tussen de boomwortels die door zandverstuivingen vrijgekomen zijn en zo een natuurlijke woning vormen. Freek wil niet hoog in een boom wonen. Je zal toch op een onbewaakt ogenblik met het verkeerde been uit je bed het huis uitstappen en pardoes naar beneden tuimelen! Nee, zo hoog wonen is niets voor Freek, roept hij altijd. En ook al heeft hij bij hevige regenval soms natte voeten; hij blijft zitten waar hij zit. Freek is nogal een eenling. Hij woont afgelegen en bemoeit zich niet met het komen en gaan van alle bewoners in het bos en misschien daarom bemoeit het bos zich ook niet zo met hem. Freek valt eerlijk gezegd een beetje onder de klagers. Je ziet het aan zijn puntmuts, die op een ingezakte pudding lijkt. Hij heeft regelmatig het idee dat hij iets mankeert en anders zijn het wel dieren of bomen waar iets mis mee is. Omdat Daan met hem te doen heeft, bezoekt hij zijn neef af en toe en luistert dan geduldig naar zijn klaagzang. Op gezette tijden knikt hij meelevend en zegt dat het niet mee zal vallen om Freek te zijn. Freek begint dan na een poosje wat tegen te sputteren en uiteindelijk zegt hij dat Daan zijn situatie wel erg somber inziet. Dat hij best wel tevreden is met zijn leventje aan de rand van het bos. Na een bezoek van Daan is Freek altijd een stuk vrolijker. Daan ging vroeg op pad, want het is een flink eind lopen naar Freek. Een paar dagen eerder had Daan een bericht gestuurd of het uitkwam dat hij hem bezocht. Veel mensen denken dat kabouters maar bij elkaar langsgaan wanneer het ze uitkomt, maar het tegendeel is waar. Kabouters hebben zo hun bezigheden. Zelfs Freek

Uil en de Muizen. De zon kwam steeds eerder op en scheen krachtig over het bos. Het beloofde een mooie dag te worden en daarom was Daan vroeg opgestaan. Hij genoot enorm van zulke dagen en wilde er geen uur van missen. Hij zat zich op een wortel onder aan zijn boom te koesteren in het zonnetje dat op zijn gezicht scheen. Hij had zijn ogen gesloten en voelde de warmte zich over zijn hele lichaam verspreiden. Zo kon hij de hele dag wel zitten en genieten van de warmte van de zon, de geur van bloemen in het bos en de geluiden van de dieren. Hij bedacht dat hij de klimop een keer zou moeten snoeien, want die belemmerde het uitzicht uit zijn raam en deur te veel. Maar niet vandaag. Vandaag zou hij van het weer genieten en zalig doelloos niets doen. Mensen denken dat kabouters altijd bezige baasjes zijn, maar dat is zeker niet altijd zo. Maar wat was dat? Vlak bij zijn hoofd ritselden de bladeren van de klimop. En boven het ritselen uit hoorde Daan een bescheiden piepje. Hij luisterde gespannen. Ja hoor, daar hoorde hij het weer! Toen hij zijn ogen opende, zag hij de twee kraaloogjes en de enorme ronde oren van mevrouw Muis. Muizen ervaren zelf niet dat ze enorme ronde oren hebben. Ze vinden onze mensenoren juist armzalige exemplaren, maar dat terzijde. Mevrouw Muis kuchte verlegen zoals alleen muizen dat kunnen. “Kan ik je even spreken?” vroeg ze aan Daan. Even voelde Daan zich verstoord, maar de kraaloogjes van mevrouw Muis spraken boekdelen. Het was duidelijk dat hetgeen waarover ze hem wilde spreken voor haar erg belangrijk was. De familie Muis woonde sinds kort onder aan de boom en hadden tussen de wortels een prima hol voor muizen. Toen ze voor het eerst kennismaakten met Daan vertelden meneer en mevrouw Muis dat ze het zo’n prachtige woning vonden en erg blij waren met de omgeving en de medebewoners in het bos. Daan ging rechtop zitten en zei: “Vertel, wat is er aan de hand?” “Neem me niet kwalijk, ik wil niet ondankbaar overkomen en de woning bevalt nog steeds prima. De woning is zelfs zo goed bevallen dat ik onlangs zelf bevallen ben, van een zesling nog wel. Juist dat baart mij ook nog zorgen. Niet onze zesling, zeker niet zolang ze nog thuis rondkruipen, maar weldra zullen de kleintjes ook naar buiten willen om te spelen. Nu hebben mijn man en ik gehoord dat bovenbuurman Uil wel een jong muisje lust. En nu doen we geen oog meer dicht! Weet jij raad, Daan?” “Tja,” zei Daan, “Uilen moeten ook eten en toevallig is muis wel zijn favoriete maaltijd. Misschien moeten we het Uil zelf vragen.” Mevrouw Muis schrok, haar kraaloogjes veranderden in schoteltjes. “Aan Uil zelf vragen?” piepte ze “Dat stel ik voor,” zei Daan. “Uil ziet er streng uit, maar hij is wijs en je kunt goed met hem praten. Laten we samen naar hem toegaan. Je hoeft echt niet bang te zijn. Ik verzeker je dat er niets zal gebeuren.” En dus klommen Daan en mevrouw Muis samen via de hedera naar het hol van Uil. Het was tenslotte dag en dan slapen uilen. Daan riep hem heel zachtjes. Direct opende Uil zijn enorme ogen en keek mevrouw Muis en Daan aandachtig aan “Wel, wel, wat een bijzondere visite staat er voor mijn deur. Het is nog nooit gebeurd dat een muis mijn woning heeft bezocht en daar hebben muizen goede redenen voor. Maar zoals je ziet is het dag en dan jaag ik niet op muizen. Dan slaap ik. Althans, dat probeer ik,” zei hij terwijl hij Daan streng aankeek. Daan schraapte zijn keel. Hij was nu zelf ook een beetje onzeker geworden, maar legde toch het probleem van mevrouw Muis uit

De vluchteling. De goede zorgen van Daan en slaap hadden Jasper goed gedaan. Jasper knapte in enkele dagen zienderogen op en liep alweer vrolijk rond. Intussen had Daan zijn verhaal gehoord over zijn dagenlange zwerftocht in barre omstandigheden. Ondanks zijn jonge leeftijd van net 45 jaar had Jasper al een eigen woning gevonden in een oude pijnboom enkele bossen verderop. Het was een kabouterhuis dat al lange tijd leegstond. En dus was Jasper er ingetrokken. Wij zouden het een kraakpand noemen. Hij was erg blij met zijn nieuwe woning en had leuke buurtjes. Onder hem had een konijnengezin een oud dassenhol gekraakt en een familie eekhoorns leefde net boven hem. De laatsten gaven soms veel lawaai, maar Jasper genoot van hun spelletjes. Als ze het weer te bont gemaakt hadden, kwamen ze beukennoten, hazelnoten of pijnboompitten brengen en boden hun excuses aan. Verder woonde er ook nog een merel, die hem ’s ochtends en ’s avonds trakteerde op een prachtig lied. Kortom, Jasper woonde zeer naar zijn zin. Tot de dag dat er mensen met felgekleurde pakken en helmen in het bos verschenen. Ze begonnen verf op bijna alle bomen te smeren. Eerst dachten Jasper en de andere bewoners van het bos dat het daarbij zou blijven. Mensen deden wel meer vreemde dingen. Ze gooiden bijvoorbeeld zomaar rommel in het bos. Maar weken later kwamen de mensen terug met ijzeren, stinkende monsters die bomen begonnen te vellen, van hun takken te beroven en aan stukken te zagen. Dit ging zo snel dat Jasper hals over kop zijn huis moest verlaten en zich niet goed had kunnen voorbereiden op een lange tocht door het bos. Hij had te weinig voedsel mee en geen kleding voor zo’n lange tocht. Ook had hij geen schuiltentje bij zich voor zulk slecht weer als enkele dagen geleden. Doorweekt en verzwakt was hij in het ons bekende bos aangekomen. Daar was het dat Daan hem vond, ziek aan de voet van een boom. In de tijd die Jasper bij Daan had doorgebracht om beter te worden en aan te sterken, had hij ook tijd voor een plan gemaakt. Hij had diep nagedacht over wat hij nu verder wilde. Daan had hem aangeboden in het bos te komen wonen, maar Jasper had hiervoor vriendelijk bedankt. Hij had nog familie wonen in een bos hier ver vandaan, een bos met eeuwenoude eiken. Hij besloot daar een nieuw leven op te bouwen. Hij vroeg of Daan hem wilde helpen met het samenstellen van een goede uitrusting, want die had hij in de haast om zichzelf in veiligheid te brengen achtergelaten. Samen maakten ze een lijst van zaken die hij nodig zou hebben voor zo’n lange reis. Dit stond erop:

Het Lanterfantje. Het was een zonnige dag en Daan was bezig aan zijn ochtendwandeling door het bos. De vorige dag had het geregend en nu de zon scheen, gaf het bos zijn heerlijke geuren af. Het rook naar kruiden en dennen. Hier en daar was tussen de bomen nog een lichte nevel te zien. Het was een betoverend gezicht, vond Daan, en hij genoot met volle teugen. Op zijn ronde informeerde hij bij familie Boomklever of de eieren al waren uitgekomen. Ed en Jet vertelden vol trots dat ze ouders waren geworden van drie voor Boomkleverbegrippen flinke kuikens. Daan feliciteerde hen hartelijk en wenste ze veel geluk. Iets verderop stond hij een poosje stil bij een enorme kastanjeboom. Hij kende de boom, die Knoest heette, al sinds hij nog een kastanje was, ruim honderd jaar geleden. Ze groeiden samen op en hadden veel meegemaakt “Heb je nog voldoende grondwater,” vroeg Daan. “En is de kwaliteit in orde?” “Dat zit wel goed,” mompelde Knoest met zijn diepe, sonore stem, zoals alleen kastanjes die hebben, mits je goed luistert “Ik heb alleen wel last van torren onder mijn schors. Zou jij aan Specht willen vragen of hij langs wil komen om de torren te verjagen? Hij kan zo heerlijk op je schors tikken, dat helpt enorm tegen de jeuk.” Dat beloofde Daan en hij ging verder. Plots hoorde hij een tumult tussen de takken; daar waren Eef en Streef. Ze sprongen van de laagste tak voor zijn voeten en begonnen tegelijk door elkaar te roepen en driftig heen en weer te springen, zodat Daan er totaal geen sikkepit van begreep. Toen de eekhoorns de niet-begrijpende blik van Daan zagen, probeerden ze het één voor één en vulden ze elkaar aan. Dat ging een stuk beter. Ze vertelden dat ze een merkwaardig dier in het bos hadden gezien. “Het lag onder een boom en bewoog zich nauwelijks,” zei Eef. “Je zou kunnen zeggen dat het er alleen maar lag te liggen. Heel vreemd,” vulde Streef aan. “Je moet het echt zien, Daan,” zeiden ze allebei en begonnen aan zijn mouw te trekken. Daar moest Daan het zijne van weten. Hij liet zich door de eekhoorns naar het vreemde dier brengen. Het was nog best een flink eind lopen, maar daar lag het inderdaad, onder een forse beuk. Het zag er merkwaardig uit, het had enorme flaporen en een lange neus die eruitzag als een slang. Het had het formaat van een haas, en was paars gekleurd. Daan had nog nooit zo’n dier gezien. Behoedzaam benaderde hij het wonderlijke wezen, terwijl Eef en Streef op veilige afstand bleven staan kijken en elkaar angstig vasthielden. Het dier lag met de ogen gesloten te snuiven. Het klonk heel tevreden, dus Daan waagde het erop en schraapte zijn keel. Het paarse dier opende de ogen en keek Daan vriendelijk aan. “Een goede morgen, vindt u ook niet?” zei het met warme stem. “Eh… ja, jazeker,” stamelde Daan, verrast door zoveel vriendelijkheid “Het is heerlijk toeven in het bos,” vervolgde het dier. “Ik hoop dat ik niemand beledig door hier heerlijk onder de beuk te liggen?” “Eh… nee, nee, natuurlijk niet,” hakkelde hij, nog steeds een beetje uit zijn doen. “Maar wie bent u en wat brengt u naar ons bos?” “Ik ben een lanterfant op doorreis. Op regelmatige tijden moet ik lanterfanten en dit leek me een uitstekende plek daarvoor. Straks als ik klaar ben, trek ik weer verder” “Wat is dat, lanterfanten?” vroeg Daan met opgetrokken wenkbrauwen. De lanterfant ging rechtop zitten en zei met een schittering in zijn ogen: “Lanterfanten is de kunst van het nietsdoen, van het genieten van alles om je heen zonder iets te doen. Wij lanterfanten beoefenen dat al generaties lang en voelen ons daardoor heel gelukkig.” Behoedzaam benaderde hij het wonderlijke wezen, terwijl Eef en Streef op veilige afstand bleven staan kijken en elkaar angstig vasthielden

Het sprookjesbos. De onderste tak van de boom groeide zo laag bij de grond dat Daan de sprong waagde en zo op het mosbed terecht kwam. Het was zachter dan de matras van zijn bed en leek mee te bewegen. Maar hoorde hij dat goed? Het leek op het tingelen van piepkleine klokjes. Tegelijk was het alsof het mos even oplichtte toen hij erop landde. Hij schudde zijn hoofd; hij moest het zich verbeeld hebben. Toch keek hij om zich heen of hij nog meer vreemde zaken zag, want je kunt maar nooit weten in een sprookjesbos. Maar hij zag niets bijzonders, ondanks dat hem het gevoel bekroop alsof honderden ogen en oren hem in de gaten hielden. Hij schudde nogmaals zijn hoofd. “Laat ik me op mijn reis concentreren,” mompelde hij in zichzelf. Wat had Hemelbestormer ook alweer gezegd? “Volg de zon in de morgen en houd hem dan aan je rechterzijde. Zo bereik je in de middag een meer waar onbekende wezens wonen.” Daan keek door de toppen van de reusachtige bomen en kon nog net de zon zien. Dat was voorlopig zijn houvast en hij ging op weg. Onderweg gebeurde er weinig bijzonders, hoewel het gevoel bekeken te worden voortdurend bleef. De ochtend was al ver gevorderd en Daan had de zon nu aan zijn rechterkant. Voor zover hij de zon überhaupt kon zien dan, want het bos werd steeds dichter. Hij maakte zich zorgen of hij de goede richting zo wel kon aanhouden. De kabouter vond het maar een eng bos. Enorme bomen met lange baarden van mos schermden het zicht op vrijwel de gehele lucht af. Hoewel Daan gewend was met bomen te praten leek het of deze bomen zich voor hem afsloten en hem argwanend volgden. Soms meende hij een lichte fluistering te horen, maar hij wist niet of het de bomen waren of iets anders. Hij was er inmiddels zeker van dat hij in de gaten gehouden werd. Nog dieper het bos in liet de begroeiing geen enkel zonlicht meer door; midden op de dag was het er schemerig, donker zelfs. Daan maakte zich steeds meer zorgen of hij de goede weg nog volgde en niet pardoes in een vijver of beek zou stappen. Het was bovendien almaar warmer en klammer geworden. Onder de bomen groeiden grote varens en de bodem was zompig. Het lopen werd steeds vermoeiender. Zijn voeten maakten een soppend geluid “Zou ik al in de buurt van het meer zijn?” vroeg hij zich af. Hij moest nu goed opletten waar hij liep. Af en toe zakte hij tot zijn knieën in de bodem weg en viel dan bijna voorover. Daan begon zich af te vragen of deze reis wel zo’n goed idee was. Hij vond zijn plan om een nieuw avontuur te beginnen en nieuwe wezens te ontmoeten inmiddels erg dom. Nu zat hij letterlijk in de drek. Eerst had hij een berg beklommen, wat hem dankzij Hemelbestormer gelukkig net niet fataal was geworden, en nu dreigde hij in een moeras te verdrinken. Plotseling voelde Daan een krachtige zuiging aan zijn voeten en werd hij tot zijn middel het moeras in getrokken. De paniek sloeg hem om het hart en hij probeerde zich uit alle macht aan de greep te ontworstelen. Maar hoe harder hij worstelde, hoe dieper hij naar beneden getrokken werd. Het was net alsof waar hij bang voor was direct bewaarheid werd. Al snel stak alleen zijn hoofd nog boven het moeras uit. Het zou voor een voorbijganger misschien een grappig gezicht geweest zijn, zo’n kabouterhoofd uit de grond, maar voor Daan viel er bitter weinig te lachen. Zijn situatie begon knap uitzichtloos te worden. Wat het letterlijk zou zijn, als hij kopje onder zou gaan. En hoewel er ogenschijnlijk niemand in de buurt was, begon hij hard om hulp te roepen. Zijn stem werd echter gedempt door de dichtheid van het bos en was nauwelijks hoorbaar. Desondanks verscheen er onmiddellijk een klein wezentje. Het vloog vlak bij Daans hoofd, gaf een beetje licht en maakte geluid als tingelende klokjes. Toen Daan beter luisterde bleek dat het tegen hem sprak. Het vroeg: “Waarom zit je hier in het moeras met je hoofd net boven de grond? Dat is toch helemaal niet plezierig?” “Nee,” beaamde Daan, “dat vind ik ook, ik wil dit ook helemaal niet.” “Maar waarom heb je dit dan veroorzaakt?” vroeg het elfje, want dat was het “Ik heb dit helemaal niet veroorzaakt. Ik vind dit een eng bos, ik ben bang en met recht zou ik denken, als je ziet hoe ik eraan toe ben.” Het elfje begon te lachen en ook dat leek weer op een zilveren klokkenspel. “Beste kabouter, dit is een sprookjesbos en dat betekent dat het bos jou je gedachten laat zien. Het weerspiegelt jouw angsten. Dus als je het bos als onheilspellend en duister ziet, wordt het dat ook. En als je bang bent dat je in een moeras loopt en zult verdrinken, gebeurt dat ook.” “Bedoel je dat ik dit zelf veroorzaak door mijn gedachten?” vroeg Daan. “Mooie boel. Alles goed en wel, maar hoe kom ik hier weer uit?” “Nou, heel eenvoudig”, zei het elfje, “je hoeft je alleen maar een prachtig bos voor te stellen, waar het zonlicht door de bladeren schijnt. Of je beeldt je een vijver in die de bomen weerspiegelt in het water. Dat is dan jouw fantasie, die het bos tot jouw werkelijkheid maakt.” Daan was verbaasd, maar deed meteen wat het elfje hem verteld had. Hij sloot zijn ogen en stelde zich een bos voor zoals hij hoopte dat het eruit zag. Onmiddellijk voelde hij dat hij werd opgetild. Toen hij zijn ogen opende, was hij droog en stond hij aan de oever van een heldere vijver vol witte waterlelies en plompenbladeren. Rond de vijver groeiden de meest prachtige bomen. Ze zaten vol bloesem, alsof het lente was. Het elfje was verdwenen, maar op een van de reusachtige plompenbladeren zat een kikker met een kroontje op zijn kop. “Welkom in ons sprookjesbos,” kwaakte de kikker. “Ik begrijp dat u enig inzicht hebt gekregen hoe het hier werkt. Ik hoop dat u hier nog een prettige tijd beleeft. Maar dat is aan u, zoals u inmiddels hebt begrepen. Voor nu wens ik u een goedendag. Wij zien elkaar snel.” En met een luide plons verdween de kikker in de vijver

De missie van Mia en Daan. Daan en Mia liepen samen door het bos. Hun missie was om dieren en kabouters te vragen weer aan de kikkerzittingen mee te doen. Onderweg viel het niet mee om alle afvallende takken die de bomen zomaar lieten vallen te ontwijken. Soms struikelden ze over boomwortels die er eerst niet leken te zijn. “Er is een boosaardigheid in het bos geslopen,” dacht Daan. Zijn gedachten leken gelijk bewaarheid te worden, want hij struikelde alweer over een boomwortel. Hij moest daardoor meteen aan het sprookjesbos denken. Bij de woningen van de dieren was het niet veel beter. Soms werd er niet eens opengedaan. Of de deur ging op een kier waardoorheen een angstig hoofd vroeg wat ze wilden. Daan en Mia legden het doel van hun komst uit, maar de meeste dieren zeiden dat ze niet naar buiten durfden en zeker niet bij de vijver durfden te gaan zitten. Daan en Mia voelden zich als bedelaars en werden er droevig van. Verslagen lieten ze zich op een grote steen zakken en zaten een tijdje stil naast elkaar. Eerst piekerden ze over de toestand in het bos, maar na een poosje stopten de piekergedachten en was er rust in hun hoofd. Op dat moment hoorden ze plotseling de stem van Kikker. “Fijn dat jullie eindelijk weer eens stilzitten dan kunnen jullie me tenminste weer horen,” zei hij. “Als jullie je missie willen laten slagen, begin dan met eerst zelf opnieuw goede gedachten te weven.” “Maar we zijn maar met zijn tweeën,” zei Daan vertwijfeld “Nou en! Ooit ben je zelfs alleen begonnen en toen sloot het hele bos zich bij je aan,” zei Kikker “‘Maar toen was er nog niet zoveel boosheid en angst in het bos,” piepte Mia “Als het donker is en je steekt een kaars aan, gaat dan de kaars uit? Nee. Duisternis wijkt altijd voor licht in onze wereld. Goede gedachtenweefsels zijn altijd sterker dan kwade en chaotische gedachtenweefsels. Hun patroon is sterker. Dus ga nog even samen zitten om te zitten als een kikker en ga dan weer op pad met sterkere gedachtenweefsels. Je zult zien dat er geleidelijk iets verandert.” Daan en Mia deden wat Kikker zei. Ze zaten nog een tijd en gingen vervolgens weer op weg. “Ik wil graag eerst bij Freek langsgaan,” zei Daan. Het was een flinke wandeling naar de rand van het bos, zoals we weten. Na een poosje zei Daan: “Hé wat gek, het lijkt wel of we minder struikelen. En er is nog geen tak gevallen.” Tenslotte kwamen ze aan bij het huis van Freek, die buiten aan een tafel zat en mistroostig voor zich uitkeek. Het was er rustig; de bedrijvigheid die er de laatste tijd heerste was verdwenen. Daan liep op Freek af en gaf hem een trekje aan zijn baard, een gewoonte die ze van de kabouters uit het Duistere Buitenbos hadden overgenomen. Het was de nieuwe kabouterbegroeting geworden tussen familie en goede vrienden “Wat is het hier stil, Freek,” zei Daan. “Hoe komt dat?” “Alle vluchtelingen mijden ons bos tegenwoordig,” antwoordde Freek. “Ze zeggen dat er een boosaardigheid heerst.” Daan vertelde over de missie van Mia en hemzelf en over hun recente ervaring met Kikker. Freek knikte en zei: “Jullie hebben gelijk, we moeten weer kikkerzittingen gaan doen. Ik ga met jullie mee. Ik mis het plezier van het zorgen voor gevluchte dieren, waardoor somberheid in mijn denken sluipt. Ik voel het gebeuren. Het is alsof een Trol in mijn hoofd is gaan zitten.” Daan sprong plotseling op. “Maar dat is het! Het IS een Trol. Trollen maken gebruik van chaos en verval en weven daar hun eigen chaotische web van. Ze voeden zich met ellende en lelijkheid. In het begin zijn ze zelfs voor ons bijna onzichtbaar. Hoe meer ellende, hoe zichtbaarder ze worden. Dan wordt hun web sterker.” Freek en Mia luisterden gespannen en Daan vervolgde: “Er zijn bossen waar Trollen blijvertjes geworden zijn. Die staan bekend als Trollenbossen; Trollen beschouwen ze als hun domein. Alles is er lelijk en kwaadaardig. Het is de hoogste tijd dat we ons web herstellen, voordat dit ook een Trollenbos wordt. Laten we gaan en zorgen dat meer dieren zich aansluiten.” Aldus gingen Daan, Mia en Freek op weg naar het meer. Onderweg kwamen ze Uil tegen die behoedzaam door het bos vloog. Uil vertelde dat hij af en toe een vreemd schepsel zag wegschieten dat allerlei kwaadaardigheid in het bos rondslingerde. Hij kreeg het echter nooit te pakken. Toen hij het verhaal van Daan gehoord had, besloot hij mee te gaan. Het was weliswaar dag, maar de laatste tijd had hij veel last van slapeloze dagen en enge dagdromen. Het groepje van vier kwam bij de vijver aan. Ze wilden net beginnen met stilzitten toen Eef en Streef Eekhoorn uit een boom tuimelden en vlak voor hen neerkwamen. Ze waren door een boosaardige boom uit zijn takken geschud. Versuft van de klap vroegen ze: “Gaan jullie weer stilzitten als een kikker?” Daan legde nogmaals uit wat er aan de hand was. “Dan doen wij mee,” zeiden de Eekhoorns. “En wij ook,” riepen Ed en Jet, die het hele gesprek in een vriendelijker boom gevolgd hadden. “Ik zal jullie ook helpen,” kwaakte de Kikkerkoning. Deze keer hoorden ze niet alleen zijn stem, maar kon iedereen hem ook zien. “Zoals je ziet ben ik buiten het sprookjesbos nu ook goed zichtbaar. Mijn gedachtenweefsel is heel sterk geworden. Jullie zullen mijn hulp goed kunnen gebruiken.” En zo begon een gezelschap van negen aan de eerste kikkerzitting sinds lange tijd. Zouden ze de ellendige Trol kunnen verslaan? De Trol was nu goed zichtbaar. Zoals gezegd had Uil hem diverse keren ‘s nachts zien rondsluipen. Inmiddels hadden zowel de familie Boomklever als Eef en Streef hem bij daglicht gezien. Als het venijnige wezen zichtbaarder werd, betekende dat dat hij behoorlijk sterk was geworden

Отрывок из книги

Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.

.....

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.

.....

Добавление нового отзыва

Комментарий Поле, отмеченное звёздочкой  — обязательно к заполнению

Отзывы и комментарии читателей

Нет рецензий. Будьте первым, кто напишет рецензию на книгу De Wereld volgens Daan
Подняться наверх