Читать книгу Op Eigen Wieken - Луиза Мэй Олкотт - Страница 5
HOOFDSTUK II. HET EERSTE HUWELIJK.
ОглавлениеVroeg in den helderen Juni-morgen ontwaakten, vroolijk en blij, al de rozen, waarmee het huis der familie March begroeid was, en lachten allen vriendelijk in den onbewolkten zonneschijn. Zij bloosden van opgewondenheid, en als de wind hen heen en weer bewoog, fluisterden zij elkander toe, wat zij hadden gezien; want sommigen keken naar binnen in de eetkamer, waar het feestmaal was aangericht; anderen klommen naar boven, om de zusters toe te knikken, die bezig waren de bruid te kleeden; weer anderen wuifden een welkom toe aan allen, die om verschillende redenen de gang en den tuin in- en uitliepen, en allen, de schitterendst ontloken bloem tot het kleinste groene knopje, offerden blijmoedig de schatting van hun schoonheid en geur aan de vriendelijke meesteres, die ze zoo lang had verzorgd.
Meta leek zelve wel een roos; want al wat schoon en liefelijk was in haar hart en ziel, scheen dien dag op haar gelaat te lezen te zijn, en gaf het een teedere, aandoenlijke bekoring, machtiger dan de zuiverste schoonheid. Zij wilde zijde noch kant, noch oranje-bloesem dragen. “Ik wil er vandaag niet vreemd of opgeschikt uitzien,” zei zij, “en ik verlang ook geen modieuse bruiloft, alleen maar het bijzijn van allen, die ik liefheb, en voor hen wil ik natuurlijk en mij-zelve zijn.” Zij had dus zelf haar trouwjapon gemaakt, met al de blijde verwachtingen en onschuldige illussies van een meisjeshart.
De zusjes vlochten haar dik golvend haar, en de eenige versiering, die zij droeg, bestond uit een bouquetje lelietjes der dalen, die “haar John” boven alle bloemen ter wereld verkoos.
“Je ziet er precies uit als onze eigen Meta, alleen maar zoo lief en mooi, dat ik je stellig eens zou knuffelen, als ik niet bang was je japon te verkreukelen,” zei Amy, die haar met welgevallen stond te beschouwen nadat de kleedpartij was afgeloopen.
“Daar ben ik blij om. Maar kus en knuffel mij gerust allemaal, en denk niet om mijn japon. Op die manier wil ik vandaag wel dikwijls verkreukeld worden,” zeide Meta, haar zuster aan haar hart drukkende, en allen “knuffelden” haar een oogenblik met Aprilgezichtjes, en gevoelden, dat de nieuwe liefde de oude niet had verdrongen.
“Nu ga ik John’s das voor hem strikken, en dan moet ik een paar oogenblikjes stil met vader in de studeerkamer zijn,” zei Meta, liep naar beneden om deze kleine ceremoniën te volbrengen, en volgde toen haar moeder overal waar deze heenging, daar zij voelde, hoe, ondanks de glimlachjes op het moederlijk gelaat, een verborgen droefheid aan het moederhart knaagde nu haar oudste lieveling van onder haar vleugelen uitvloog.
Terwijl de jongere zusters bij elkander staan en de laatste hand leggen aan het eenvoudig toilet, is het een schoone gelegenheid al de veranderingen op te merken, door het verloop van tijd in hun uiterlijk teweeggebracht, want alle drie zien er nu op hun best uit.
Jo’s hoekige kanten zijn veel verzacht; zij heeft geleerd zich gemakkelijk, zij het dan ook niet met gratie, te bewegen. Haar krullebol is aangegroeid tot een dikke wrong, die beter past bij het kleine hoofd en de rijzige gestalte. Er licht een frissche blos op haar bruine wangen, een zachte glans in haar oogen, en vandaag spreekt haar soms zoo scherpe tong enkel vriendelijke woorden.
Betsy is tenger en bleek geworden, en nu stiller dan ooit; de mooie zachte oogen lijken grooter, en er ligt een uitdrukking in, die, hoewel niet droevig op zich zelf, iemand toch droevig stemt. Het is de schaduw van pijn of smart die aan het jeugdig gezichtje zoo’n uitdrukking van pathetisch geduld bijzet; maar Betsy klaagt zelden en spreekt altijd vol hoop van “gauw beter te zullen worden.”
Amy wordt met recht beschouwd als “de bloem des huizes,” want op haar zestiende jaar heeft zij reeds de houding en manieren van een volwassen jongedame; zij is niet bepaald mooi, maar zij bezit de onbeschrijfelijke bekoorlijkheid, van een bevallig, nog heel jong meisje. Men kan in de lijnen van haar sierlijk figuurtje, in den vorm en de beweging harer handen, de manier waarop ze haar japon, haar haar draagt,—iets onbewust harmonieus zien, voor velen nog aantrekkelijker dan schoonheid zelve. Amy’s neus was nog steeds een groote kwelling voor haar, want hij wou maar niet Grieksch worden; zij was ook niet voldaan over haar mond; ze vond hem te groot en haar onderlip te beslist. Deze “ergerlijke” trekjes gaven karakter aan haar heele gezichtje, maar daar had Amy nog geen oog voor, en zij troostte zich met haar buitengewoon blank teint, helderblauwe oogen en haar rijken goudblonden krullendos.
Zij hadden alle drie dunne, zilvergrijze japonnetjes aan, (hun beste pakjes voor den zomer) met rozen in haar en ceintuur, en alle drie zagen zij er uit, wat zij ook werkelijk waren, als frissche gelukkige meisjes, die een oogenblik stilhielden in haar bezig leven, om met ernstige oogen het lieflijkst hoofdstuk in den roman van het vrouwelijk leven te lezen.
Er hadden volstrekt geen plechtigheden plaats; alles zou zoo natuurlijk en huiselijk toegaan, als mogelijk was; toen dus tante March binnenkwam, raakte zij buiten zich zelve van verontwaardiging over ’t feit, dat de bruid haar tegemoet vloog en haar naar binnen bracht, dat de bruidegom bezig was een afgevallen guirlande vast te maken, en dat zij door een reetje van de deur den predikant en vader de trap zag opgaan, met een hoogst ernstig gezicht en een wijnflesch onder iederen arm.
“Op mijn woord, dat is hier een mooie vertooning,” riep de oude dame uit, terwijl zij de eereplaats innam, die haar was toegedacht, en met veel waardigheid de plooien van haar ruischend lavendelkleurig zijden gewaad schikte. “Jij moest onzichtbaar zijn tot op het laatste oogenblik, kind.”
“Tantelief, ik ben geen vertooning, er komt niemand om naar mij te kijken, mijn toilet te critiseeren, of de kosten van ons feestmaal te berekenen. Ik ben te gelukkig dan dat ik er iets om geven kan, wat iemand zegt of denkt, en mijn trouwdag kan ik juist inrichten, zooals ik het graag heb. Hier John, hier is je hamer,” en weg wipte Meta om, “dien man” in zijn zeer ongepaste werkzaamheden te helpen.
Brooke zei niet eens “dank je”, maar terwijl hij bukte om het prozaïsch werktuig aan te nemen, kuste hij zijn bruidje achter de porte-brisée, met een blik, die tante March haar zakdoek deed te voorschijn halen, met een plotseling opkomend floers voor haar scherpe oude oogen.
Een slag, een kreet, en een lach van Laurie, vergezeld van den tegen alle decorum strijdenden uitroep: “Jupiter Ammon! Jo heeft wezenlijk weer de taart laten vallen!” veroorzaakte een oogenblikkelijke opschudding, die nauwelijks voorbij was, toen een schaar van neven en nichten binnenstroomde, en “de partij begon”, zooals Bets als kind placht te zeggen.
“Laat die jonge reus niet te dicht bij me komen; ik vind hem nog onverdragelijker dan muskieten,” fluisterde de oude dame tot Amy, toen de kamer langzamerhand vol werd, en Laurie’s zwartlokkig hoofd boven allen uitstak.
“Hij heeft beloofd zich vandaag goed te zullen gedragen, en hij kan heel welgemanierd zijn, als hij wil,” antwoordde Amy, terwijl zij wegsloop om Hercules te waarschuwen, dat hij “den draak” niet te na moest komen, welke waarschuwing hem bewoog met zoo’n volhardende devotie om de oude dame heen te zweven, dat zij buiten zich zelf geraakte.
Er was geen plechtig ceremonieel, maar een plotselinge stilte vervulde de kamer, toen mijnheer March en het jonge paar hun plaatsen onder de guirlandes innamen. Moeder en zusters kwamen zoo dicht mogelijk om hen heen, alsof zij Meta moeilijk konden afstaan, meer dan eens stokte de stem van den vader, maar dit maakte den geheelen dienst slechts aangrijpender en ernstiger; de hand van den bruidegom beefde zichtbaar, en niemand kon zijn antwoord verstaan, maar Meta zag haar man zoo vertrouwend in de oogen, en sprak haar “ja” zoo zeker en blijmoedig uit, dat haar moeders hart van vreugde opsprong, en tante March hoorbaar “snufte”.
Jo schreide niet, ééns was zij op het punt te beginnen, maar ze bedwong haar aandoening, voelende dat Laurie haar onafgebroken fixeerde, met een mengeling van pret en aandoening in zijn ondeugende zwarte oogen. Betsy verborg haar gezichtje op haar moeders schouder, maar Amy stond als een bevallig beeld, terwijl een vriendelijke zonnestraal haar blank voorhoofd en de bloem in haar krullen heel voordeelig deed uitkomen.
Ik vrees, dat het hoogst ongepast klonk, maar op hetzelfde oogenblik, dat zij goed en wel getrouwd was, riep Meta uit: “De eerste kus voor mijn Moedertje!” en zich omkeerende, omhelsde zij haar innig. Gedurende het volgend kwartier leek zij meer op een roos dan ooit te voren, want ieder maakte het volste gebruik van zijn privilege, van den ouden heer Laurence af, tot de oude Hanna toe, die, versierd met een vervaarlijke en veelkleurige muts, haar in de gang om den hals viel, terwijl zij snikkend en grinnikend riep: “Ik hoop dat je dan maar heel gelukkig zult worden, lieve meid. Er is niets aan de taart gekomen, en alles ziet er keurig uit.”
Dit bracht allen weer in een luchtiger stemming; ieder zei iets geestigs, of trachtte het te doen, wat op hetzelfde neer kwam, want als het hart vroolijk is, valt het lachen niet moeilijk. Er was geen uitstalling van cadeaux, want die waren reeds in het huisje, ook volgde er geen prachtig déjeuner, maar een overvloedig maal van gebak en vruchten, met bloemen versierd. Mijnheer Laurence en tante March haalden glimlachend de schouders tegen elkander op, toen bleek dat water, limonade en koffie de eenige soorten van nektar waren, die door de drie Hebe’s werden rondgediend. Niemand zei evenwel iets, totdat Laurie, die er op stond de bruid te bedienen, voor haar verscheen met een zilveren schenkblad in de handen en een verlegen uitdrukking op zijn gezicht.
“Heeft Jo al de flesschen bij ongeluk gebroken?” fluisterde hij, “of was het een gezichtsbegoocheling van mij, dat ik ze van morgen meende te zien?”
“Neen, je grootvader was zoo vriendelijk ons van zijn besten wijn aan te bieden, en tante March stuurde ook verscheiden flesschen, maar Vader heeft er alleen een paar voor Betsy afgenomen en de rest naar het soldatenhospitaal gezonden. Hij vindt, zooals je weet, dat wijn alleen in geval van ziekte gebruikt moet worden, en Moeder zegt, dat noch zij, noch haar dochters ooit onder haar dak aan jonge menschen wijn mogen aanbieden.”
Meta sprak ernstig en verwachtte dat Laurie zijn wenkbrauwen zou samentrekken of lachen, maar hij deed geen van beide, want na haar vluchtig aangekeken te hebben, zei hij op zijn onstuimige manier: “Dat bevalt mij; ik heb er genoeg ellende van gezien, om te wenschen dat alle vrouwen er zoo over dachten als jullie.”
“Toch niet door eigen ondervinding, hoop ik?” vroeg Meta eenigszins angstig.
“Neen, wees maar gerust! Dat is trouwens niets geen verdienste, want het is geen verzoeking voor mij. Wijn was bij ons even overvloedig als water, daarom geef ik er niet om; maar als hij door een aardig meisje aangeboden wordt, weiger je niet graag.”
“Maar dat zul je toch doen, al is het niet om je zelf, dan om onzentwil. Kom, Laurie, beloof mij dat; geef mij nóg een reden om dezen dag voor den gelukkigsten van mijn leven te houden.”
Zoo’n plotseling en ernstig verzoek deed den jongen man een oogenblik aarzelen, want belachelijk schijnen valt op dien leeftijd nog moeilijker dan onthouding. Meta wist, dat wanneer hij de belofte gaf, hij die, het kostte wat het wilde, zou houden; en daar zij haar macht als bruid gevoelde, gebruikte zij die, zooals elke vrouw dat mag doen, tot het welzijn van haar vriend. Zij zei niets, maar zag hem aan met een gezichtje, dat buitengewoon welsprekend gemaakt werd door haar innig geluk, en met een glimlach, die duidelijk zei: “Niemand kan mij vandaag iets weigeren.” Laurie ten minste kon het niet; met een wederkeerigen glimlach gaf hij haar de hand, en zei van harte: “Ik beloof het u, mevrouw Brooke.”
“Dank je, Laurie, hartelijk dank.”
“En ik drink op je goed besluit, Teddy,” riep Jo uit, hem met een scheut limonade besproeiende, terwijl zij met haar glas zwaaide en hem goedkeurend toeknikte.
Dus werd de toast gedronken, de belofte gegeven en getrouw gehouden, ten spijt van vele verzoekingen; want als bij instinct hadden de meisjes een gelukkig oogenblik uitgekozen, om hun vriend een dienst te bewijzen, waarvoor hij haar zijn heele leven dankbaar bleef.
Na den maaltijd drentelde het gezelschap bij tweeën en drieën door het huis en den tuin, en genoten van den zonneschijn binnens- en buitenshuis. Meta en John stonden toevallig samen midden op het grasperk, toen Laurie plotseling een ingeving kreeg, die de kroon opzette aan dezen buitenmodelschen trouwdag.
“Laat al de getrouwde menschen elkaar de hand geven en in een kring om het jonge paar dansen, zooals de Duitschers doen, terwijl de ongetrouwden in paren er om heen springen,” riep Laurie uit, terwijl hij zoo vlug en gracieus met Amy langs het pad voortgaloppeerde, dat al de anderen aangestoken werden en zonder tegenspreken hun voorbeeld volgden. Mijnheer en mevrouw March en oom en tante Carrol begonnen; anderen volgden spoedig, Sallie Moffat nam, na een oogenblik aarzelens, haar sleep over den arm en trok Ned mee in den kring. Maar ’t grappigste paar vormden mijnheer Laurence en tante March, want toen de oude heer plechtig de oude dame naderde, nam zij plotseling haar stok onder den arm, en huppelde moedig voort, om de anderen bij de hand te nemen en rondom het bruidspaar te dansen, terwijl de jongelui als kapellen op een zomerdag door den tuin zweefden.
Gebrek aan adem maakte een einde aan het geïmproviseerde bal, en toen begonnen de gasten te vertrekken.
“Ik wensch je het beste, kindlief; ik wensch je van harte het beste, maar ik vrees dat het je berouwen zal,” waarschuwde tante March Meta, en voegde er bij tot den bruidegom, toen hij haar naar het rijtuig geleidde: “Je hebt een schat ontvangen, jongeman—tracht haar waardig te zijn.”
“’t Was de aardigste trouwpartij, die ik in lang heb bijgewoond, Ned, en waarom begrijp ik niet, want feitelijk was niets, zooals het behoorde,” zei mevrouw Moffat tot haar man, toen zij wegreden.
“Laurie, mijn jongen, als je ooit zooiets in je hoofd haalt, zie dan een van die kleine meisjes te krijgen, dan zal ik volkomen tevreden zijn,” beloofde de oude heer Laurence, zich op zijn gemak uitstrekkende in zijn leuningstoel, na de vermoeienissen van den morgen.
“Ik zal trachten aan uw wensch te voldoen, Grootvader,” was Laurie’s plichtmatig antwoord, terwijl hij zorgvuldig het bouquetje losmaakte, dat Jo in zijn knoopsgat gestoken had.
Het kleine huisje was niet ver weg, en de heele huwelijksreis van Meta bestond in de rustige wandeling met John van het oude huis naar het nieuwe. Toen zij beneden kwam, als een lief kwakerinnetje in haar grijs pakje en witten stroohoed, verdrongen allen zich rondom haar, om haar even teeder “vaarwel” te zeggen, alsof zij op een groote reis uitging.
“Denk nu maar niet, dat ik heel ver weg ben, Moedertje, of dat ik u iets minder liefheb, omdat ik zooveel van John houd,” zei zij met oogen vol tranen haar moeder een oogenblik in haar armen klemmende. “Ik zal elken dag aankomen, Vader, en ik hoop, dat ik mijn oude plaats in uw aller harten zal behouden, hoewel ik getrouwd ben. Bets heeft beloofd heel veel bij mij te komen, en de andere meisjes zullen nu en dan wel eens in loopen, om mij over mijn huishoudelijke moeilijkheden uit te lachen. Ik dank u allemaal hartelijk voor mijn gelukkigen huwelijksdag. Tot morgen!”
Toen zij wegging, staarden allen haar na met een uitdrukking van innige liefde, blijde hoop en familietrots. Zij wandelde voort, haar gelukkig gezichtje bestraald door de Juni-avondzon, geleund op den arm van haar echtgenoot en de handen vol bloemen—zoo begon Meta’s huwelijksleven.