Читать книгу Op Eigen Wieken - Луиза Мэй Олкотт - Страница 7
HOOFDSTUK IV. LETTERKUNDIGE ONDERVINDINGEN.
ОглавлениеDe fortuin begon Jo plotseling toe te lachen en wierp haar een gelukspenning in den schoot. Niet bepaald een gouden penning, maar ik twijfel er aan, of een half millioen haar meer waar geluk verschaft zou hebben dan de kleine som, die op deze wijze tot haar kwam.
Met tusschenpoozen van eenige weken sloot zij zich op in haar kamer, trok haar schrijfpak aan, “stortte zich in een maalstroom,” zooals zij het uitdrukte, en schreef met hart en ziel aan één stuk door aan haar roman, want voordat die voltooid was, had zij geen rust. Haar schrijfpak bestond uit een zwarten boezelaar, waaraan zij naar hartelust haar pen kon afvegen en uit een muts van dezelfde stof, versierd met een vroolijken rooden strik, waarin zij al haar haar wegstopte, als het “verdek voor den aanval werd gereed gemaakt.” Deze muts was als een windwijzer voor de onderzoekende oogen harer familieleden, die gedurende Jo’s aanvallen op een eerbiedigen afstand bleven, en slechts nu en dan het hoofd om de deur staken, om belangstellend te vragen: “Brandt het goddelijk vuur, Jo?” En zelfs dit durfden ze niet altijd doen; ze keken altijd eerst naar de muts, en regelden daarnaar hun gedrag. Als ze dit veelzeggend hoofdversiersel ver naar voren had getrokken, was het een teeken, dat de schrijfster zich in ’t heetst van het vuur bevond; in opgewonden oogenblikken zat de muts op éen oor, en als Jo der wanhoop ten prooi was, werd zij geheel afgerukt en verachtelijk op den grond geworpen. Op zulke oogenblikken nam de binnengekomene maar stilletjes de vlucht, en niet voordat de strik weer vroolijk op het bezielde voorhoofd rustte, durfde iemand Jo aanspreken.
Zij hield zichzelf volstrekt niet voor een genie, maar als de schrijfwoede haar overviel, gaf zij er zich geheel aan over, en leidde ze een zalig bestaan, ongevoelig voor behoeften, zorgen of slecht weer, veilig en gelukkig in een denkbeeldige wereld, vol van vrienden, die haar bijna even wezenlijk en dierbaar toeschenen als die van vleesch en bloed. Geen slaap kwam over haar oogen, eten kon zij bijna niet, dagen en nachten waren te kort om het geluk te bevatten, dat zij in deze oogenblikken gevoelde, en die reeds daarom alleen onschatbaar waren, al droegen zij ook nooit andere vrucht. De goddelijke ingeving duurde gewoonlijk veertien dagen, en dan dook zij hongerig, slaperig, knorrig of neerslachtig uit haar “maalstroom” op.
Zij was juist bezig met van zulk een aanval te bekomen, toen zij zich liet overhalen om met juffrouw Crocker naar een lezing te gaan, en deze zelfopoffering werd met een nieuw denkbeeld beloond. Het was een volkslezing—over de Pyramiden—en Jo was eenigszins verbaasd over de keus van het onderwerp voor zulk een gehoor; maar ze nam op goed geloof aan, dat eenig groot sociaal kwaad voorkomen, of aan een dringende behoefte voldaan zou kunnen worden, door de heerlijkheden der Pharao’s te ontvouwen, voor toehoorders, wier gedachten vervuld waren van den prijs van steenkolen en meel, en die in hun leven moeilijker raadselen dan die van de sphinx hadden op te lossen.
Zij kwamen vroeg, en terwijl juffrouw Crocker den hiel van haar kous zette, vermaakte Jo zich met het bestudeeren van de menschen om haar heen. Links zaten twee stevige huisvrouwen met massieve voorhoofden en dito hoeden, bezig met het maken van pluksel en het bespreken van de rechten der vrouw. Verderop een paar nederige gelieven hand in hand, een sombere oude vrijster, die pepermuntjes uit een bruin papieren zakje knabbelde, en een oude heer, die achter een gele foulard een voorbereidend slaapje deed. Aan de rechterzijde was haar eenige buurman een leesgrage knaap, verdiept in een tijdschrift.
Het was een geïllustreerd blad, en Jo beschouwde het kunstgewrocht met eene soort van slaperige verbazing, overwegende welke wonderlijke samenloop van omstandigheden de hoogst theatrale voorstelling vereischen kon van een Indiaan in vollen krijgsmansdos, die worstelend met een wolf, in de diepte stortte, en van twee woeste jongelingen met onnatuurlijk kleine voeten en groote oogen, die elkander op den voorgrond doorstaken, terwijl een vrouwelijke gedaante op den achtergrond wegvluchtte in doodelijken angst en met haar mond wijd open. Toen de knaap ophield om het blad om te slaan, zag hij, dat zij naar hem keek, en vroeg hij met jongensachtige goedhartigheid, terwijl hij haar de helft van zijn courant aanbood: “Wilt u ’t soms ook eens lezen? Het is een prachtig verhaal!”
Jo nam het met een glimlach aan, want zij hield nog steeds evenveel van jongens, en was spoedig verdiept in den gewonen doolhof van liefde, geheimzinnigheid, moord en doodslag, want het verhaal behoorde tot die soort van prikkelliteratuur, waarin aan de hartstochten vrij spel wordt gelaten, en waarin, als de verbeelding den schrijver in den steek laat, een groote catastrophe het tooneel van de helft der dramatis personae bevrijdt, en de andere helft juichend over hun ondergang overblijft.
“Prachtig, hè?” vroeg de knaap, toen haar oog afgedaald was tot de laatste paragraaf van haar gedeelte.
“Ik denk, dat jij en ik zooiets ook wel zouden kunnen schrijven, als wij het probeerden,” zei Jo, glimlachend over zijn bewondering van het prullig verhaal.
“’k Wou dat het waar was. Ze zeggen, dat zij met die verhalen een mooi fortuintje maakt,” en hij wees op den naam van mevrouw S. L. A. N. G. Northbury, onder den titel van het verhaal.
“Ken je haar?” vroeg Jo met plotselinge belangstelling.
“Neen, maar ik lees al haar stukken, en ik ken een jongen, die op de drukkerij werkt, waar dit blad wordt uitgegeven.”
“En je zegt, dat zij een mooi fortuintje maakt met zulke verhalen?” Jo keek opeens met meer ontzag naar de tragische prentjes, en de dik gezaaide uitroepteekens, die de kolommen versierden.
“Nou, óf ze! Ze weet precies, wat de menschen graag lezen, en ze wordt er goed voor betaald.”
Nu begon de lezing, maar Jo hoorde er weinig van, want terwijl professor Sands uitweidde over Belzoni, Cheops, scarabeeën1 en hiëroglyphen, schreef zij stilletjes het adres van het blad op, en nam het stoute besluit naar den prijs van honderd dollars te gaan mededingen, die in een der kolommen was uitgeloofd voor het beste sensatie-verhaal. Toen de lezing eindigde, en de toehoorders ontwaakten, had Jo zich een prachtig luchtkasteel gebouwd (niet het eerste, dat op papier gegrond werd), en was ze reeds verdiept in de samenstelling van haar verhaal, hoewel zij nog niet zeker wist, of het duel vóór de schaking of na den moord moest plaats hebben.
Zij vertelde thuis niets van haar plan, maar toog den volgenden morgen aan het werk, niet bepaald tot genoegen van haar moeder, die altijd eenigszins ongerust was, zoolang het “hemelsche vuur” brandde.
Jo had nog nooit tevoren dit genre geprobeerd, maar zich altijd tevreden gesteld met zeer zachtzinnige novelletjes voor “De Vliegende Adelaar.” Haar ondervinding als “actrice” en haar veelzijdige lectuur kwamen haar nu te pas, want zij gaven haar eenig begrip van dramatisch effect, en deden haar de intrige, de gesprekken en de costumes aan de hand. Haar verhaal was zoo vol vertwijfeling en wanhoop, als haar beperkte ondervinding van deze minder aangename gevoelens haar maar toeliet het te maken, en daar zij het tooneel in Lissabon geplaatst had, besloot zij met een aardbeving, als een schitterende en gepaste ontknooping. Het manuscript werd in het geheim verzonden, vergezeld door een briefje, met den bescheiden inhoud, dat, indien het verhaal den prijs niet mocht wegdragen, hetgeen de schrijfster nauwelijks durfde hopen, zij tevreden zou zijn, met elke som die men het waardig mocht keuren.
Zes weken is voor een meisje een lange tijd om te wachten en een geheim te bewaren; maar Jo deed beide, en was juist op het punt alle hoop op te geven, ooit haar manuscript terug te zullen zien, toen zij een brief ontving, die haar bijna den adem benam, want bij het openen viel een banknoot van honderd dollars op haar schoot. Een oogenblik staarde zij er op, alsof het een slang was, toen las zij haar brief, en begon te schreien. Indien de beminnelijke heer, die dat vriendelijke episteltje schreef, kon weten, hoeveel innige vreugde hij een medeschepsel had verschaft, dan zou hij, denk ik, zijn vrije uurtjes, als hij die ten minste bezat, graag aan die uitspanning besteed hebben; want Jo stelde den brief op nog hooger prijs dan het geld, omdat hij haar hartelijk aanmoedigde; en na jaren van inspanning was het zoo heerlijk te ontdekken, dat zij werkelijk in staat was iets te doen, al was het dan ook maar het schrijven van een sensatie-verhaal!
Geen fierder hart dan het hare, toen zij, na wat tot bedaren gekomen te zijn, haar familie een electrischen schok ging toedienen, door plotseling voor haar te verschijnen met den brief in de eene en de banknoot in de andere hand, uitroepende, dat zij den prijs gewonnen had. Natuurlijk was er groot gejuich, en toen het verhaal kwam, werd het door ieder gelezen en geroemd, hoewel haar vader, nadat hij haar geprezen had om den flinken stijl, de frissche intrige en de treffende ontknooping, het hoofd schudde en op zijn eenvoudige manier zei:
“Je kunt iets beters leveren dan dit, Jo. Streef naar het hoogste, zonder om het geld te denken.”
“Ik vind juist, dat het geld het beste van de zaak is. Wat zul je met zoo’n fortuin doen?” vroeg Amy, het magische stukje papier met een eerbiedig oog bekijkende.
“Moeder en Betsy voor een maand naar zee laten gaan,” antwoordde Jo onmiddellijk.
“O, wat heerlijk! maar neen, dat kan ik niet aannemen, lieve Jo, het zou al te zelfzuchtig zijn,” riep Betsy uit, die eerst in haar vermagerde handen klapte en diep adem haalde, alsof zij naar den frisschen zeewind smachtte, maar zich daarop inhield en de banknoot afweerde, die haar zuster voor haar heen en weer wuifde.
“Je moet gaan, ik heb er mijn hart op gezet; daarom alleen probeerde ik het, en daarom is het mij gelukt. Het vlot nooit met mij, wanneer ik alleen aan mij zelve denk, dus je ziet, dat het beter voor me is, voor anderen te werken. Daarenboven, Moeder heeft behoefte aan een verandering, en zij zou niet van jou af willen, dus moet je wel meegaan. Wat zal ’t grappig zijn, je weer dik en blozend terug te zien komen! Hoera voor dokter Jo, die altijd haar patiënten geneest.”
Na veel heen en weer praten gingen zij werkelijk naar de zeekust, en hoewel Betsy niet zóó blozend en dik terugkwam, als men verlangen kon, was zij toch veel beter, terwijl Mevrouw March verklaarde, dat zij zich tien jaar jonger voelde; dus had Jo alle satisfactie van haar geld, en ging ze opnieuw met een vroolijk hart aan ’t werk, vast besloten om meer zulke heerlijke banknoten te verdienen. En zij verdiende er dat jaar ook verscheiden, en begon zich bepaald een persoon van gewicht in huis te gevoelen; want door de tooverkracht van haar pen, veranderde haar “prulwerk” in aangename dingen voor allen. “De Dochter van den Hertog” betaalde de slagersrekening, “De Geestenhand” legde een nieuw vloerkleed, en “De Vloek der Coventrys” werd een zegen voor de Marches, wat kruidenierswaren en japonnen betrof.
Rijkdom is zeker een begeerlijke zaak, maar ook armoede heeft haar zonnigen kant. Een der heerlijke lichtzijden van tegenspoed is de innige voldoening, die ingespannen arbeid van hoofd en hand met zich brengt; en aan den drang der noodzakelijkheid hebben wij de helft van al de wijze, schoone en nuttige dingen op de wereld te danken. Jo genoot iets van deze voldoening, en benijdde niet langer rijker meisjes, in de blijde bewustheid, dat zij in haar eigen behoeften kon voorzien, en van niemand een cent behoefde aan te nemen.
Er werd niet veel over haar verhalen gesproken, maar zij werden goed verkocht; en aangemoedigd door dit feit, besloot zij een moedigen slag te slaan naar roem en fortuin. Nadat zij haar roman voor de vierde maal overgeschreven, hem aan al haar vertrouwde vrienden voorgelezen, en hem met vreezen en beven aan drie uitgevers gezonden had, vond zij ten laatste gelegenheid hem te plaatsen, onder voorwaarde, dat zij hem tot op twee derde zou bekorten, en al de gedeelten, die zij het meest bewonderde, zou schrappen.
“Nu moet ik hem òf weer in de poppenkeuken opbergen om daar te vermolmen, òf hem op mijn eigen kosten laten drukken, òf hem besnoeien volgens den smaak van het publiek, en er voor aannemen, wat ik er voor krijgen kan. Roem is een heerlijk ding, maar geld in huis te hebben is soms nog heerlijker; dus verlang ik het algemeen gevoelen der vergadering omtrent dit belangrijk onderwerp te vernemen,” zei Jo, een familieraad beleggende.
“Bederf je boek niet, meisjelief, want er is meer in dan je meent, en de denkbeelden zijn goed uitgewerkt. Laat het rusten en rijp worden,” was haar vaders raad. Hij had zelf volgens dien raad gehandeld, gedurende dertig jaar geduldig gewacht op de vruchten van zijn eigen werk, en hij maakte zelfs nu nog geen haast om ze te plukken, hoewel zij volkomen rijp en eetbaar waren.
“Ik geloof, dat Jo er meer bij zal winnen, wanneer zij hem uitgeeft, dan wanneer zij blijft wachten,” zei mevrouw March. “De critiek is de beste vuurproef voor zulke boeken. Die zal haar op ongedachte verdiensten en gebreken opmerkzaam maken, en haar dus helpen, een volgenden keer nog iets beters te leveren. Wij zijn te partijdig, maar de lof en de blaam van de buitenwereld zal nuttig voor haar zijn, al verdient zij er ook weinig geld mee.”
“Ja,” zei Jo, haar wenkbrauwen samentrekkende, “dat is het juist; ik heb nu zoolang over dit eene ding zitten suffen, dat ik niet meer weet of het goed, slecht, of middelmatig is. Het zal mij goed doen, als onbevooroordeelde, onpartijdige menschen er eens een blik in slaan, en mij zeggen, wat zij er van denken.”
“Ik zou er geen woord van schrappen; je bederft het boek als je dat doet, want de belangrijkheid van ’t verhaal zit meer in de karakters dan in de daden van de personen, en het zal een warboel worden, als je alles niet gaandeweg opheldert,” vond Meta, die vast geloofde dat deze roman de merkwaardigste was, die ooit werd geschreven.
“Maar mijnheer Allen zegt: gooi de verklaringen er uit; maak het kort en dramatisch, en laat de karakters zich door daden openbaren,” hernam Jo, het briefje van den uitgever weer ter hand nemend.
“Doe wat hij je zegt; hij weet wat gekocht zal worden, en dat weten wij niet. Schrijf een goed populair boek, en maak er zooveel geld van, als je kunt. Naderhand, als je naam gemaakt hebt, kun je naar hartelust uitweiden, en je romans met filosofische en metaphysische redeneeringen opvullen,” raadde Amy, die de zaak van een volmaakt practisch standpunt beschouwde.
“Nu,” riep Jo lachend, “als mijn personen filosofische en metaphysische redeneeringen houden, is het zeker niet mijn schuld, want ik weet niets van die dingen af, behalve wat ik eens van Vader opvang nu en dan. Mochten er een paar van zijn verstandige gedachten in mijn roman verdwaald zijn geraakt, zooveel te beter voor mij. En jij Bets, wat zeg jij er van?”
“Ik zou je boek heel graag gauw gedrukt zien,” was al wat Betsy glimlachend zei; maar ze legde onwillekeurig den nadruk op dat woordje “gauw” en er kwam een verlangende uitdrukking in de oogen, die niets van hun kinderlijke openhartigheid hadden verloren, waardoor Jo’s hart voor een oogenblik van onbestemden angst ineenkromp, en zij besloot om haar proefneming in ieder geval “gauw” te wagen.
Toen legde de jonge schrijfster met Spartaansche heldhaftigheid haar eerstgeborene op de tafel en sneed hem in stukken met de koelbloedigheid van een menscheneetster. In de hoop iedereen te behagen, volgde zij ieders raad op, en eindigde, als de man met den ezel, met het niemand naar den zin te maken.
Haar vader was ingenomen met de metaphysische tint, die er onwillekeurig over verspreid lag, dus die mocht blijven, hoewel zij zelve er bedenkingen tegen had. Haar moeder dacht, dat er wel wat te veel beschrijvingen in voorkwamen; ergo werden zij alle geschrapt, en mét hen verscheiden noodige schakels in het verhaal. Meta bewonderde het tragische gedeelte; dus werkte Jo de zielsangsten nog wat verder uit om haar genoegen te doen, terwijl Amy aanmerking maakte op de grappen, waarom Jo met de grootste goedhartigheid van de wereld al de comische scènes doorhaalde, die aan de somberheid van het geheel eenige afwisseling gaven. Om de verwoesting te voltooien, bekortte zij het tot op twee derde, en zond toen in goed vertrouwen haar mishandeld boekje als een geplukte musch de groote, drukke wereld in, om zijn geluk te beproeven.
Het werd gedrukt, en zij kreeg er driehonderd dollars voor, en tevens overvloed van lof en afkeuring; van beiden zóóveel meer dan zij verwachtte, dat zij in een staat van verwarring geraakte, zoodat er heel wat tijd noodig was, eer zij tot recht inzicht kwam.
“U zei, Moeder, dat de critiek mij helpen zou; maar ik zie niet in hoe, want zij is zoo in tegenspraak met zich zelf, dat ik niet weet of ik een veelbelovend boek heb geschreven, dan of ik al de tien geboden overtreden heb,” riep de arme Jo, met een stapel couranten voor zich, waarvan de lezing haar het eene oogenblik met trots en blijdschap, het volgende met toorn en diepe neerslachtigheid vervulde. “Deze man zegt: ‘Een uitmuntend boek, vol waarheid, schoonheid en ernst; alles is liefelijk, rein en gezond,’” ging de verslagen schrijfster voort. “Een volgende beweert: ‘De theorie van dit boek is slecht, vol zwartgallige droombeelden, spiritistisch bijgeloof, en onnatuurlijke karakters.’ Maar ik houd er in ’t geheel geen letterkundige theorieën op na, geloof niet aan spiritisme, en mijn karakters heb ik naar het leven geteekend. Hoe kan deze kritiek dan waar zijn! Een ander zegt:
“‘Het is een van de beste Amerikaansche romans, die in jaren is uitgekomen’ (ik weet wel beter), en de volgende beweert: ‘Hoewel oorspronkelijk en met veel vuur en gevoel geschreven, blijft het in ons oog een gevaarlijk boek.’ Dàt is niet waar! Sommigen steken er den gek mee, anderen prijzen het meer dan het verdient, en bijna allen zijn het daarover eens, dat ik een diepzinnige theorie trachtte in ’t licht te stellen, terwijl ik alleen voor mijn eigen plezier en om het geld schreef. Ik wou, dat ik het in zijn geheel had laten drukken, of in het geheel niet, want ik vind het onuitstaanbaar zoo absoluut verkeerd beoordeeld te worden.”
Haar familie en vrienden waren zeer mild met troost en lof; toch was het een moeilijke tijd voor de gevoelige, hooghartige Jo, die gemeend had zooiets goeds tot stand te brengen en die schijnbaar zooiets verkeerds geleverd had. Maar ’t deed haar geen kwaad; want zij, wier oordeel zij waarlijk op prijs stelde, gaven haar de critiek, die het beste opvoedingsmiddel voor een schrijver is; en toen de eerste teleurstelling voorbij was, kon zij over haar arm boekje lachen, en er toch in blijven gelooven, en gevoelde zij zich wijzer en sterker, na de vuurproef die zij had doorstaan.
“Daar ik geen genie ben, zooals Keats, zal ik er niet aan sterven,” zei ze moedig; “en per slot van rekening kom ik er toch nog goed af; want die gedeelten, die uit het werkelijke leven genomen zijn, worden als onmogelijk en onnatuurlijk veroordeeld, en de tooneelen, die ik uit mijn eigen dwaas hoofd heb voortgebracht, ‘bekoorlijk, natuurlijk, teeder en waar’ genoemd. Daar zal ik mij dus maar mee troosten, en als ik weer wat te zeggen heb, zal ik op nieuw beginnen en een beter boek schrijven.”
1 Scarabeeën (Keversteenen) zijn oude Egyptische, voor heilig gehouden steenen, die op den bollen kant den vorm van een kever, in hun holte een klein gedenkbeeld vertoonen. Vert.