Читать книгу Op Eigen Wieken - Луиза Мэй Олкотт - Страница 6

HOOFDSTUK III. ARTISTIEKE PROEFNEMINGEN.

Оглавление

Inhoudsopgave

Het duurt lang, eer men het verschil leert kennen tusschen talent en genie, vooral voor eerzuchtige jonge menschen. Amy leerde dit door vele teleurstellingen inzien; want daar zij haar enthousiasme voor roeping aanzag, waagde zij zich met jeugdige stoutmoedigheid aan de beoefening van elken tak van haar geliefkoosde kunst. Gedurende langen tijd was er een stilstand in de “modderpasteitjes-woede”, en wijdde zij zich geheel aan fijne teekeningen met de pen, waarin zij zooveel smaak aan den dag legde, dat haar keurige voortbrengselen haar vrij veel geldelijk voordeel aanbrachten. Maar dit werk vermoeide haar oogen te veel; daarom werd de pen terzijde gelegd en een moedige poging met een soort van brandschilderwerk gewaagd. Gedurende dezen aanval leefde de geheele familie in een aanhoudenden angst voor de noodlottige gevolgen, want ten allen tijde was het huis vervuld van den reuk van smeulend hout, onrustwekkende rookwolkjes stegen op uit zoldervenster of schuurdeur, gloeiende poken lagen zeer gevaarlijk voor de hand, en Hanna ging nooit naar bed, zonder een emmer water en de etensbel voor de deur te zetten, in geval van brand. Mevrouw March ontdekte een portret van Rafaël op den onderkant van de broodplank, en een dito van Bacchus op het biervat; een zingende cherub versierde het deksel van het suikertonnetje, en vruchtelooze pogingen om den beroemden tooneelspeler Garrick weer te geven, verschaften voor langen tijd spaanders om het vuur aan te maken.

Van vuur tot olie was een natuurlijke overgang voor gebrande vingers, en Amy toog met onverminderden ijver aan het schilderen. Een kunstlievend vriend voorzag haar van zijn afgedankte paletten, penseelen en kleuren, en zij kladde er op los en vervaardigde tal van zeldzame landschappen en zeegezichten, zooals men ze nimmer te land of te zee zou kunnen aantreffen. Amy’s bizonder welgedane koeien zouden stellig den prijs op alle landbouw-tentoonstellingen behalen en de gevaarlijke helling harer schepen zou den meest bevaren zeerob een aanval van zeeziekte bezorgd hebben, als hij ten minste niet eerst in lachen uitbarstte over de volslagen miskenning van alle regelen der scheepsbouwkunst. Kindertjes met negergezichten en zwartoogige Madonna’s die u uit een hoek van haar atelier aanstaarden, deden niet precies aan Murillo denken; olieachtige, bruingeschaduwde gezichten met een lichtglans op de verkeerde plaats, verbeeldden studies naar Rembrandt; gezette dames en waterzuchtige kinderen, navolgingen van Rubens; en Turner verscheen in stormen, met blauw-grijze donderkoppen, oranje-kleurig weerlicht, bruinen regen en purperen wolken, terwijl een tomaatkleurige vlek in het midden, evengoed een zon als een baken, een zeemanshemd als een koningsmantel kon voorstellen, al naar dat het den toeschouwer beliefde.

Hierop volgden houtskoolschetsen, en weldra zag men de heele familie op een rij hangen, met verwilderde en besmeerde gezichten, alsof zij zoo juist uit een kolenmijn waren te voorschijn gekomen. Zachtere copieën in crayon voldeden beter, want de gelijkenis was goed en Amy’s haar, Jo’s neus, Meta’s mond en Laurie’s oogen werden zelfs “bizonder mooi” gevonden. Nu kwam er weer een terugkeer tot klei en pleister, en spookachtige afgietsels van al haar bekenden grijnsden u tegen uit alle hoeken van het huis of vielen, van bovenste kastplanken op de hoofden der ongelukkige huisgenooten. Kinderen werden binnengelokt om voor modellen te dienen, totdat hun onsamenhangende verhalen van haar geheimzinnige handelingen juffrouw Amy voor een soort van kindervreetster deden uitmaken. Maar haar proefnemingen op dit gebied werden spoedig tot een einde gebracht door een ongelukkig toeval, dat haar ijver voor een tijd deed bekoelen. Bij tijdelijk gebrek aan andere modellen, beproefde zij een afgietsel van haar eigen welgevormd voetje te maken, en op zekeren dag werd de heele familie in opschudding gebracht door een geweldig gestamp en gegil in de schuur, en toen men te hulp schoot, zag men de jonge kunstenares in vertwijfeling rondhuppelen, den eenen voet vastgekleefd in een pan met pleister, die onverwacht stijf geworden was. Met veel moeite en eenig gevaar werd zij verlost, want Jo schudde zóó van het lachen, terwijl zij Amy’s voet opdolf, dat haar mes te ver ging, en den armen voet wondde, zoodat van deze ééne kunstproef tenminste een blijvend aandenken bewaard bleef.

Hierop bedaarde Amy een poos, totdat een nieuwe manie voor schetsen naar de natuur haar aandreef om overal door veld en bosch en langs de rivier rond te zwerven, op jacht naar schilderachtige plekjes. Dat er geen ruïnes in de nabijheid waren, bleef haar een voortdurende kwelling. Zij deed tallooze verkoudheden op, door het zitten op vochtig gras, om een “heerlijk punt,” bestaande uit een steen, een boomstronk, een paddestoel, en een paar veldbloemen, te vereeuwigen, of om een “hemelsch wolkgevaarte” op het papier te brengen, dat er, als het af was, uitzag als een verzameling van keurig opgemaakte donzen bedden. Zij stelde haar “teint” in de waagschaal, door in de brandende zon op de rivier te drijven, om het effect van licht en schaduw te bestudeeren, en kreeg een rimpel boven haar neus, door al haar getuur om een goed gezichtspunt, het perspectief, en de juiste verhoudingen in ’t oog te krijgen.

Indien Michael Angelo’s gezegde, “genie is een oneindig geduld” waarheid bevat, dan had Amy zeker recht om op die goddelijke eigenschap aanspraak te maken, want zij hield vol, in spijt van alle hinderpalen, mislukkingen en ontmoedigingen, en geloofde vast, mettertijd iets te zullen voortbrengen, dat den naam van kunstwerk verdiende.

Ondertusschen leerde, deed en genoot zij ook andere dingen, want zij had vast besloten een aantrekkelijke, beschaafde vrouw te worden, al werd zij dan ook nooit een kunstenares. En hierin slaagde zij beter, want zij was een van die gelukkige wezens, die behagen, zonder er zich moeite voor te geven, die overal vrienden maken, en het leven zoo vroolijk en gemakkelijk opvatten, dat minder bevoorrechte zielen geneigd zijn te gelooven, dat zij onder een gelukkig gesternte zijn geboren.

Iedereen hield van haar, want tact was een van haar kostbare gaven. Zij had een instinctmatig gevoel voor wat aangenaam aandeed en gepast was; zij vond altijd de rechte woorden voor den rechten persoon, deed alles wat het oogenblik en de omstandigheden eischte, en was zoo rustig zeker van zich zelve, dat haar zusters menigmaal beweerden: “Als Amy plotseling aan het hof moest verschijnen, zou zij, zonder eenige voorbereiding, precies weten wat zij doen moest.”

Een van haar zwakheden was haar begeerte om “in de beste kringen” uit te gaan, zonder precies te weten, wat eigenlijk de beste kringen waren. Geld, een goede positie, talenten en bevallige manieren waren zeer begeerige dingen in haar oogen, en zij ging ’t liefst om met hen, die er bezitters van waren; maar dikwijls zag zij schijn voor wezen aan en bewonderde, wat niet bewonderenswaardig was. Zij vergat nooit, dat zij door haar geboorte tot de hoogere kringen behoorde, en kweekte dus haar aristocratischen smaak en gevoelens aan, om, wanneer de gelegenheid zich voordeed, in staat te zijn de plaats in te nemen, waarvan haar beperkte middelen haar nu uitsloten.

“De freule,” zooals haar vrienden haar wel eens noemden, wenschte werkelijk een echte edelvrouw te zijn, en was het ook in haar hart, maar zij moest nog leeren, dat geld alleen geen ware beschaving koopen kan, dat een hooge rang niet altijd karakteradel met zich brengt, en dat een goede opvoeding altijd haar invloed doet gevoelen, niettegenstaande alle uitwendige ongunstige omstandigheden.

“Ik zou u zoo graag eens iets willen vragen, Moeder,” zeide Amy, op zekeren dag met een air van gewicht binnenkomende.

“Wel kindje, wat is het?” vroeg haar moeder, in wier oogen de slanke jonge dame nog altijd “het kleintje” was.

“Onze teekenles houdt de volgende week op, en voordat de meisjes voor den zomer uit elkaar gaan, zou ik ze zoo graag eens een middag hier vragen. Zij branden van verlangen om de rivier te zien, en de oude brug te schetsen, en sommige dingen, die zij in mijn schetsboek gezien hebben, na te teekenen. Zij zijn allemaal in veel opzichten heel vriendelijk voor mij geweest, en dat waardeerde ik erg, omdat zij allemaal rijk zijn, en weten, dat ik het niet ben. Maar toch hebben zij nooit eenig onderscheid gemaakt.”

“Waarom zouden ze dat ook doen?” Mevrouw March deed deze vraag, met wat de meisjes haar “Maria Theresia-air” noemden.

“U weet even goed als ik, dat het voor bijna iedereen wèl een verschil maakt; zet dus uw veeren maar niet op als een lieve oude klokhen, wanneer uw kuikentjes door voorname vogels gepikt worden, maar u weet, dat het leelijke eendje eindelijk bleek een zwaan te zijn,” en Amy glimlachte zonder bitterheid, want zij had een goed humeur en een vroolijk, jong hart.

Mevrouw March lachte en bedwong haar lichtgekwetsten moederlijken trots, terwijl zij vroeg:

“Nu goed, mijn zwaantje, wat was je plan?”

“Ik zou de meisjes zoo graag vragen hier de volgende week eens te komen koffiedrinken, een rit met hen doen naar de plekjes, die zij verlangen te zien—misschien een klein eindje roeien op de rivier—en hier thuis een klein artistiek feestje voor hen aanleggen.”

“Dat is te doen. Wat heb je noodig voor je feestmaal? Boterhammetjes met vleesch, gebakjes, vruchten en koffie zal voldoende zijn, denk ik?”

“O neen! We moeten behalve dat, tong en koude kip en bijvoorbeeld chocolavla en ijs hebben. De meisjes zijn aan al die dingen gewend, moet u denken, en ik wil mijn partijtje in de puntjes hebben, al moet ik ook voor mijn onderhoud werken.”

“Hoeveel meisjes zijn er?” vroeg mevrouw March, die ernstig begon te kijken.

“Er zijn er twaalf of veertien in mijn klasse, maar ik denk niet dat ze allemaal komen zullen.”

“Hemel kind, je zult een onnibus moeten afhuren om ze in rond te rijden!”

“Hè, Moeder, hoe kunt u aan zooiets denken? Er zullen er waarschijnlijk niet meer dan zes of acht komen; ik dacht dus één open wagentje te huren, en den landáuer (zooals Hanna altijd zegt) van mijnheer Laurence te leen vragen.”

“Dat alles zal nog al oploopen, Amy.”

“Niet zoo erg, ik heb de kosten berekend, en ik zal het zelf betalen.”

“Denk je niet, kindlief, nu al die meisjes aan die dingen gewend zijn, en het beste wat wij doen kunnen, toch niets nieuws voor hen wezen zal, dat een eenvoudiger plan, al was het alleen maar voor de verandering, hen meer pleizier zou doen, en zeker voor ons veel beter zou zijn, dan dat wij allerlei dingen koopen en leenen, die wij niet noodig hebben, en die met onze heele manier van leven niet overeenstemmen.”

“Als ik het niet krijgen kan, zooals ik graag wil, dan heb ik ’t liever in ’t geheel niet. Ik weet zeker, dat het heel best gaan zal, als u en de meisjes mij wat wilt helpen; en ik weet niet, wat u er tegen kunt hebben, als ik het toch zelf betaal,” zei Amy, met een beslistheid, die door tegenspraak zeer licht in stijfhoofdigheid oversloeg.

Mevrouw March wist, dat ondervinding de beste leermeesteres is, en liet haar kinderen zooveel mogelijk alleen de lessen leeren, die zij zoo graag gemakkelijker voor hen zou gemaakt hebben, wanneer zij maar niet even weinig geneigd waren om naar goeden raad te luisteren, als om levertraan of rhabarber in te nemen.

“Heel goed Amy; als je je hart er op gezet hebt, en je mogelijkheid ziet het te doen, zonder al te veel geld en tijdverlies en zonder je je humeur te bederven, zal ik er niets meer tegen zeggen. Bepraat het met de meisjes, en hoe je het dan ook inricht, ik zal mijn best doen je te helpen.”

“Dank u, Moeder, u is een engel!” en Amy vloog weg, om haar plan aan de zusters mede te deelen.

Meta was dadelijk bereid, beloofde haar hulp en bood alles aan, wat zij bezat, van haar huisje af tot haar allerbeste zoutlepeltje toe. Maar Jo keurde het heele plan ten sterkste af, en wilde er in het eerst niets mee te maken hebben.

“Hoe haal je ’t in je hoofd, je geld uit te geven, je familie te plagen en het huis onderste boven te keeren, voor een troepje meisjes, die geen oortje om je geven!

“Ik dacht, dat je te veel gevoel van eigenwaarde en gezond verstand bezat om iemand ter wereld na te loopen, alleen omdat zij Fransche laarzen draagt en in een coupé visites rijdt,” zei Jo, die niet in de allerbeste stemming voor gezellige bijeenkomsten was, daar Amy haar middenuit de tragische ontknooping harer novelle had gehaald.

“Ik loop ze niet na, en ik haat alle neerbuigende vriendelijkheid evengoed als jij!” riep Amy verontwaardigd uit, want dit zuster-paar kon nog steeds niet te best met elkander overweg, wanneer zulke vraagstukken op het tapijt kwamen. “De meisjes houden van mij en ik van hen, en zij zijn heel vriendelijk en verstandig en talentvol, al hebben zij dan ook een zeker iets over zich, dat jij ‘voorname aanstellerij’ noemt. Jij geeft er niet om, of de menschen van je houden, en of je in goede kringen kunt komen, waar je je manieren en je smaak kunt beschaven. Ik wel, en ik ben van plan gebruik te maken van elke gelegenheid, die zich voordoet. Jij mag voor mijn part de wereld zien door te komen, met je armen in de zij en je neus in de lucht en dat onafhankelijk noemen, als je wilt, maar ’t is mijn manier niet.”

Wanneer Amy haar tong den vrijen teugel liet, en haar gemoed lucht gaf, trok zij gewoonlijk aan het langste eind, want meestal had zij het gezond verstand aan haar zijde, terwijl Jo haar vrijheidszucht en afkeer van alle beleefdheidsvormen tot zulk een uiterste dreef, dat zij gewoonlijk in haar argumenten moest blijven steken.

Amy’s beschrijving van Jo’s onafhankelijkheid was zóó raak, dat beiden in lachen uitbarstten en de discussie een meer vriendschappelijk karakter aannam. Zeer tegen haar zin stemde Jo er eindelijk in toe een dag aan de ijdelheid des levens te wijden, en haar zuster door “die belachelijke dwaasheid,” zooals zij het noemde, heen te helpen.

De invitaties werden rondgezonden en bijna alle aangenomen, terwijl de volgende Maandag werd bestemd voor het groote feest. Hanna was uit haar humeur, omdat haar werk voor die week in de war zou komen en voorspelde, dat “as de wasscherij en strijkerij niet op zen tijd klaar kwam, alles in ’t honderd zou loopen.” Deze spaak in het voornaamste wiel van de huishoudelijke machine had een nadeeligen invloed op de heele geschiedenis, maar Amy’s motto was “Nil desperandum”, en nu zij er eenmaal haar hart op gezet had, besloot zij, trots alle hinderpalen, haar plan te volvoeren. Om te beginnen: Hanna’s kokerij viel in ’t geheel niet goed uit; de kip was taai, de tong te zout en de vlâ te dun. Dan waren de taartjes en het ijs duurder dan Amy berekend had, en het rijtuig eveneens; en verscheiden andere uitgaven, die in het eerst maar een kleinigheid schenen, liepen later onrustbarend op. Betsy was verkouden en moest te bed blijven. Meta werd door een bezoek in huis gehouden, en Jo was in zoo’n afwisselende stemming, dat zij verschillende dingen brak, en haar ongelukken en vergissingen buitengewoon talrijk, ernstig en noodlottig waren.

“Als Moeder er niet geweest was, zou ik er nooit door zijn gekomen,” verklaarde Amy later, en dacht hier nog dikwijs met dankbaarheid aan, toen “de beste grap die ze in lang beleefd hadden” al door iedereen vergeten was.

Als het Maandag geen mooi weer was, zouden de jonge dames Dinsdag komen, welke schikking Jo en Hanna in de hoogste mate ergerde.

Maandagsmorgens was het weer in dien onbestendigen toestand, die nog wanhopiger is dan een stevige regenbui. Het motregende eerst, toen brak de zon door, daarna woei het hard en betrok het opnieuw, en ’t scheen geen besluit te kunnen nemen, eer het voor ieder ander te laat was om er een te nemen.

Amy was op met het aanbreken van den dag, joeg iedereen uit bed, en haastte met het ontbijt, uit angst dat het huis niet bijtijds in orde mocht zijn.

De zitkamer leek haar bizonder armzalig toe, maar zonder lang te zuchten over wat zij niet had, deed zij haar best om zoo goed mogelijk gebruik te maken van wat zij wél had; ze zette stoelen op de meest versleten plaatsen van het kleed, bedekte een paar vlekken in het behang met teekeningen in lijstjes van klimop, en vulde de leege hoeken aan met beelden van haar eigen maaksel, die met de bevallige bouquetten, door Jo overal neergezet, de kamer een artistiek aanzien gaven.

De koffietafel zag er heerlijk uit; en toen zij die nog eens in oogenschouw nam, hoopte zij van harte, dat alles goed mocht smaken, en het geleende porcelein, kristal en zilver weer veilig en wel bij den eigenaar mocht aanlanden. De rijtuigen zouden voorkomen, Meta en haar moeder waren bereid de honneurs waar te nemen, Betsy was weer in staat Hanna, achter de schermen, te helpen, en Jo had beloofd zoo vroolijk en beminnelijk mogelijk te zijn, hoewel ze vervuld was met totaal andere dingen, zware hoofdpijn had en de heele onderneming beslist afkeurde; en toen de vermoeide Amy zich kleedde, troostte zij zich met het vooruitzicht van het gelukkig oogenblik als het feestmaal zou afgeloopen zijn, en ze met haar vriendinnen weg kon rijden om een middag vol kunstgenot te smaken; want de mooie “landáuer” en de oude brug waren haar glanspunten.

Toen volgden er twee uren van onzekerheid, waarin zij gedurig tusschen de kamer- en de tuindeur heen en weer liep, terwijl de algemeene opinie met den weerhaan draaide. Een flinke bui om elf uur had blijkbaar de geestdrift bekoeld van de jonge dames, die om twaalf uur zouden komen, want niemand verscheen; en om twee uur zette de uitgeputte familie zich in een schitterenden zonneschijn aan tafel, om dat gedeelte van de heerlijkheden, dat zou kunnen bederven, te gebruiken, en niets verloren te doen gaan.

“Nu, vandaag is het weer zoo goed, als het maar wezen kan; zij zullen nu zeker komen; wij moeten ons dus haasten om bijtijds klaar te zijn,” dacht Amy, toen de zon haar den volgenden morgen wekte. Zij sprak opgeruimd, maar in het diepst van haar ziel wenschte zij, dat zij maar niets van Dinsdag gezegd had, want haar geestdrift was, evenals haar taartjes, wel een weinig oudbakken geworden.

“Ik kan nergens kreeften krijgen; jullie zult het dus vandaag zonder sla moeten doen,” kondigde mijnheer March aan, toen hij een uur later, met een uitdrukking van kalme wanhoop op het gezicht het huis binnenkwam.

“Neem de kip dan, Bets; in de sla komt het er niet zooveel op aan, of die wat taai is,” raadde zijn vrouw.

“Ja, maar Hanna heeft hem een oogenblik op de keukentafel laten staan, en toen zijn de katten er mee op den loop gegaan. Het spijt mij erg, Amy,” zei Betsy, die er nog steeds een katten-familie op nahield.

“Dan moet ik een kreeft hebben, want tong alleen is niet genoeg,” verklaarde Amy beslist.

“Zal ik naar de stad gaan en zien of ik er een bemachtigen kan?” vroeg Jo, met de grootmoedigheid van een martelaar.

“Je zou met de kreeft onder je arm naar huis komen, zonder er zelfs een papier om te doen, alleen om mij te plagen. Ik zal zelf wel gaan,” antwoordde Amy, die uit haar humeur begon te raken.

Zij vertrok met een dikke voile voor, voorzien van een net boodschappenmandje en in de hoop, dat een koel tramritje haar vermoeiden geest zou kalmeeren en haar in staat stellen tot de werkzaamheden van den dag. Na eenig oponthoud vond zij het voorwerp van haar verlangen, en kocht meteen een flesch saus, om verder tijdverlies thuis te voorkomen; en hoogst voldaan over haar doorzicht aanvaardde zij den terugtocht.

Daar behalve zij, de eenige passagier in de tram een slaperige oude dame was, stak Amy haar voile in den zak en kortte zich den tijd met na te gaan, waar zij haar geld aan uitgegeven had. Zoo verdiept was zij in haar papiertje met onwillige cijfers, dat zij geen acht sloeg op den nieuwen medereiziger, die binnen was gekomen, zonder dat de wagen ophield, totdat een mannenstem zeide: “Morgen, juffrouw March,” en opziende, zag zij een van Laurie’s deftigste akademie-vrienden. Vurig hopende dat hij vóór haar mocht uitstappen, deed Amy alsof dat mandje op den grond haar volstrekt niet aanging, en zielsblij dat zij haar nieuwe pak aanhad, beantwoordde zij de begroeting van den jongen man met haar gewone levendigheid en vriendelijkheid.

Zij voerden een zeer geanimeerd gesprek, want Amy’s voornaamste ongerustheid was spoedig weggenomen door de mededeeling, dat het jongemensch het eerst moest uitstappen, en zij was juist verdiept in een zeer boeiend onderwerp, toen de oude dame de plaats harer bestemming had bereikt. Bij het uitstappen struikelde zij, stootte het mandje om, en o gruwel! daar lag de kreeft in al haar onfatsoenlijke grootte en kleur ten aanschouwe van de aristocratische oogen van een Tudor!

“Bij Jupiter, zij vergeet haar diner!” riep de niets kwaads vermoedende jonge man uit, terwijl hij het vuurroode monster met zijn wandelstok weer op zijn plaats bracht, en het mandje opnam, om het aan de oude dame te geven.

“Och, als ’t je belieft niet—het—het is mijn mandje,” fluisterde Amy, haar wangen even rood als haar kreeft.

“O, neem me niet kwalijk; het is een prachtexemplaar geloof ik, is ’t niet?” vroeg Tudor met veel tegenwoordigheid van geest, en een gezicht, dat onmiddellijk de grootste belangstelling teekende en zijn opvoeding alle eer aandeed.

Amy kreeg in een oogenblik haar zelfbeheersching terug, zette haar mandje stoutmoedig op de bank, en zei lachend:

“Zou je niet graag eens meeproeven van de sla, die wij er van gaan maken, en de bekoorlijke jonge dames zien, voor wie de tractatie bestemd is?”

Nu, dàt was tact, want twee zwakke punten van den mannelijken aard waren aangeroerd; de kreeft wekte in een oogenblik allerlei tongstreelende herinneringen, en de nieuwsgierigheid om te weten wie “de bekoorlijke jonge dames waren,” leidde zijn aandacht van het grappig ongeval af.

“Ik wed dat hij er met Laurie over zal lachen en gekheid maken, maar daar zal ik niets van merken, dat is één troost,” dacht Amy, toen Tudor boog en vertrok.

Zij vertelde thuis niets van de ontmoeting (hoewel zij ontdekte, dat haar nieuwe rok door het omvallen van het mandje erg bevlekt was, daar de saus er in straaltjes overheen was geloopen) maar ging moedig voort met de toebereidselen, die nu nog onaangenamer schenen dan vroeger; om twaalf uur was alles ten tweedenmale gereed. Overtuigd dat de buren haar bewegingen gadesloegen, wenschte zij de herinnering aan de mislukking van gisteren door een schitterend contrast uit te wisschen; zij liet dus den landauer voorkomen, en reed in statie, uit om eenige vriendinnen af te halen en aan den feestdisch te geleiden.

“Ik hoor geratel, daar komen ze aan! Ik zal maar naar de voordeur gaan om ze te ontvangen; dat staat gastvrij, en ik gun het kind van harte een prettigen middag na al haar moeite,” zei mevrouw March, de daad bij het woord voegende. Maar na één blik trok zij zich met een onbeschrijfelijke uitdrukking op haar gezicht terug, want in het groote rijtuig zat Amy met één jonge dame.

“Gauw, Betsy, help Hanna de helft van de tafel af te nemen; het is al te gek een enkel meisje een maal voor twaalf personen voor te zetten,” riep Jo, naar de lagere gewesten afdalende, te gehaast zelfs om te lachen.

Daar kwam Amy binnen, volmaakt kalm en de voorkomendheid zelve jegens de eenige gast, die haar woord gehouden had; de rest van de familie, die allen min of meer de gave van acteeren bezaten, speelden hun rollen even goed, en juffrouw Eliot vond Amy’s familie bizonder onderhoudend en vroolijk, want het was Jo en de anderen onmogelijk de pret, die hen vervulde, geheel te verbergen. Het ingekrompen dejeuner werd opgewekt gebruikt, daarna bezochten de meisjes den tuin en het atelier en voerden levendige gesprekken over kunst. Ten slotte bestelde Amy een Victoria, (hoe jammer van den eleganten landauer!) en reed met haar vriendin langs de mooiste punten, tot de visite in den namiddag naar huis ging.

Toen zij erg vermoeid, maar even kalm als altijd terug kwam, merkte ze op, dat ieder spoor van het ongelukkige feest verdwenen was, behalve een verdachte trek om Jo’s mond.

“Het was een heerlijke middag voor jullie ritje, kindlief,” zei haar moeder, zoo ernstig alsof het heele twaalftal er geweest was.

“Annie Eliot lijkt me een heel lief meisje en zij scheen zich goed te amuseeren,” voegde Betsy er met buitengewone warmte bij.

“Kun jullie mij wat van de taartjes meegeven? Ik kan ze zoo best gebruiken, want ik krijg vanavond bezoek,” vroeg Meta dringend.

“Neem alles; ik ben de eenige hier, die van zoetigheden houd en het zou maar bederven, voordat ik er weg mee wist,” antwoordde Amy, met een zucht over den gullen voorraad dien zij opgedaan had, en dat voor zoo’n mislukten middag!

“Jammer, dat Laurie niet hier is, om er ons door te helpen,” begon Jo, toen zij voor de vierde maal, in de twee dagen aanzaten om sla en roomijs te eten.

Een waarschuwende blik van haar moeder sneed alle verdere opmerkingen af, en de heele familie at voort, onder een heldhaftig stilzwijgen, totdat mijnheer March in zijn onschuld begon: “Sla was een geliefkoosde spijs bij de ouden, en Evelyn”—hier maakte eene geweldige uitbarsting van lachen een einde aan de “geschiedenis der saladen,” tot groote verbazing van den geleerden heer.

“Stop alles in een mand, en stuur het naar de Hummels,—Duitschers houden toch zoo van alles door elkander. Ik kan het niet langer zien, en ik weet niet, waarom jullie allemaal zouden sterven aan maagoverlading, omdat ik zoo dwaas geweest ben,” barstte Amy uit, haar oogen afvegende.

“Ik dacht, dat ik zou stikken van het lachen, toen ik jullie beidjes in dat groote rijtuig zag komen aanrijden, als twee kleine pitjes in een reuzen-notedop, terwijl Moeder daar in statie klaar stond om de schare te ontvangen,” zuchtte Jo, geheel uitgeput van het lachen.

“Het speet mij erg, dat je zoo teleurgesteld werd, kindlief, maar wij deden al wat wij konden om je genoegen te geven,” zei mevrouw March, met moederlijke deelneming.

“Ik ben ook tevreden; ik heb gedaan, wat ik op mij genomen had, en het was niet mijn schuld, dat het mislukte; daar troost ik mij maar mee,” antwoordde Amy, met een beverig stemmetje. “Ik dank jullie allemaal voor de hulp en ik zal jullie nog veel dankbaarder zijn, als je er tenminste in geen maand meer over spreken wilt.” Niemand sprak er gedurende verscheiden maanden over; maar het woord “koffiepartij” riep altijd een algemeenen glimlach te voorschijn, en Laurie’s verjaarsgeschenk aan Amy was een klein bloedkoralen kreeftje, om aan haar horlogeketting te hangen.

Op Eigen Wieken

Подняться наверх