Читать книгу Een Rite Van Zwaarden - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 14

HOOFDSTUK VIER

Оглавление

Gareth hoestte en hijgde terwijl hij door het eenzame landschap strompelde. Zijn lippen waren gebarsten door het gebrek aan water, en hij had donkere kringen onder zijn ogen. De afgelopen dagen waren afschuwelijk geweest, en hij was er meer dan eens van overtuigd geweest dat zijn dagen geteld waren.

Gareth was in Silesia ter nauwer nood ontsnapt aan Andronicus’ mannen. Hij had zich verborgen in een geheime doorgang in de muur en afgewacht. Opgekruld als een rat in de duisternis had hij gewacht op het juiste moment. Het had gevoeld alsof hij er dagen had gezeten. Hij had alles gezien. Vol ongeloof had hij toegekeken hoe Thor was teruggekeerd op de rug van die draak, en al die mannen van het Rijk had gedood. In de verwarring en chaos die was ontstaan, had Gareth zijn kans gegrepen.

Terwijl niemand keek, was Gareth door de achterpoort uit Silesia ontsnapt. Hij had de weg naar het zuiden genomen, langs de rand van het Ravijn. Hij was dicht bij het bos gebleven om te zorgen dat niemand hem zou zien. Het had niet uitgemaakt—de wegen waren verlaten. Iedereen was in het oosten aan het vechten om de Ring. De weg was bezaaid met verkoolde lichamen van Andronicus’ mannen, en Gareth wist dat de strijd hier, in het zuiden, al gevochten was.

Gareth had zijn weg naar het zuiden vervolgd. Zijn instinct dreef hem terug naar het Koninklijk Hof—of wat er van over was. Hij wist dat het verwoest was door Andronicus’ mannen, dat het waarschijnlijk in puin lag, maar toch wilde hij erheen. Hij wilde zo ver mogelijk bij Silesia vandaan zien te komen en terugkeren naar de enige plek waar hij veilig was. De plek die iedereen had verlaten. De plek waar hij ooit had geheerst.

Nu, na dagen gelopen te hebben, verzwakt en ijlend van de honger, kwam Gareth eindelijk het bos uit en zag hij het Koninklijk Hof in de verte liggen. De muren waren nog intact, of in elk geval gedeeltelijk. De stad was bezaaid met de levenloze lichamen van Andronicus’ mannen, bewijs dat Thor hier was geweest. Afgezien daarvan was de stad verlaten. Het enige geluid was dat van de huilende wind.

Dat kwam Gareth goed uit. Hij was toch niet van plan om de stad binnen te gaan. Hij was hier gekomen voor een klein, verborgen gebouw dat zich net buiten de stadsmuren bevond. Het was een plek waar hij geregeld was heen gegaan toen hij nog klein was. Het was een circulaire, marmeren structuur, die slechts enkele meters boven de grond uit stak en versierd was met standbeelden op het dak. Het had er altijd eeuwenoud uitgezien, alsof het uit de aarde was gegroeid. Het was de crypte van de MacGils. De plek waar zijn vader was begraven—en zijn vader voor hem.

De crypte was de enige structuur waarvan Gareth zeker wist dat hij nog intact zou zijn. Wie zou er tenslotte de moeite nemen om een graftombe aan te vallen? Het was de enige overgebleven plek waar van hij wist dat niemand te moeite zou nemen om hem te zoeken. Het was een plek waar hij zich kon verbergen. Een plek waar hij alleen zou zijn. Een plek waar hij bij zijn voorvaderen kon zijn. En hoe erg Gareth zijn vader ook haatte, hij had nu vreemd genoeg de drang om bij hem in de buurt te zijn.

Gareth haastte zich door het open veld. Een koude windvlaag deed de rillingen over zijn lichaam lopen terwijl hij zijn gerafelde mantel strakker om zijn schouders trok. Hij hoorde de schrille kreet van een wintervogel, en toen hij omhoog keek zag hij het enorme zwarte beest hoog boven zich cirkelen. Het dier was ongetwijfeld op zoek naar zijn volgende maaltijd. Gareth kon het de vogel nauwelijks kwalijk nemen. Hij teerde op zijn laatste reserves, en hij zag er vast uit als een mooie maaltijd.

Eindelijk bereikte Gareth het gebouw. Hij greep de massieve, ijzeren hendel met twee handen vast en trok. Zijn wereld begon te draaien, en hij was misselijk van de uitputting. De deur kraakte, en het kostte hem al zijn kracht om de deur open te trekken.

Gareth haastte zich de duisternis in en sloeg de ijzeren deur achter zich dicht. De klap galmde door de ruimte.

Hij greep de fakkel aan de wand, waar hij wist dat hij zat, en stak hem aan. Hij had nu net genoeg licht om te zien waar hij heen ging. Gareth ging de treden af en daalde dieper de duisternis in. Hoe dieper hij ging, hoe kouder en tochtiger het werd. De wind floot door de smalle kieren. Het voelde alsof zijn voorouders naar hem huilden, alsof ze hem berispten.

“LAAT ME ALLEEN!” schreeuwde hij naar hen.

Zijn stem galmde door de crypte.

“JULLIE KRIJGEN SPOEDIG GENOEG WAT JE WIL!”

De wind bleef hardnekkig volhouden.

Gareth daalde af tot hij eindelijk de grote marmeren kamer betrad, waar zijn voorouders in marmeren sarcofagen lagen. Gareth liep met echoënde voetstappen door de ruimte, naar het einde, waar zijn vader lag.

De oude Gareth zou zijn vaders sarcofaag aan diggelen hebben geslagen. Maar nu begon hij, om de één of andere reden, een affiniteit voor hem te voelen. Hij begreep het niet. Misschien kwam het doordat de opium uitwerkte; of omdat hij wist dat hij zelf ook spoedig zou sterven.

Gareth leunde over de sarcofaag en boog zijn hoofd. Tot zijn eigen verassing begon hij te huilen.

“Ik mis u, vader,” jammerde Gareth. Zijn stem echode in de leegte.

Hij huilde en huilde en de tranen stroomden over zijn wangen, tot uiteindelijk zijn knieën het begaven en hij zich in zijn uitputting op de grond liet zakken, leunend tegen de tombe. Gareth legde de fakkel naast zich neer. De vlam werd steeds kleiner, een klein lichtje dat op het punt stond te worden opgeslokt door de duisternis. Gareth wist dat ook hij spoedig door de duisternis verzwolgen zou worden. En dan zou hij eindelijk bij zijn geliefde familie zijn.

Een Rite Van Zwaarden

Подняться наверх