Читать книгу Een Hemel Van Spreuken - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 10
HOOFDSTUK ÉÉN
ОглавлениеThor stond tegenover Gwendolyn, zijn zwaard in zijn hand. Zijn hele lichaam trilde. Hij keek om zich heen en zag de gezichten die hem verbijsterd aanstaarden in de stilte—Alistair, Erec, Kendrick, Steffen, het leger van soldaten—mensen waar hij om gaf. Zijn mensen. En toch stond hij hier nu tegenover hen. Aan de verkeerde kant van de strijd.
Eindelijk drong het tot hem door.
De mist die Thors geest had gevuld was opgetrokken terwijl Alistair tegen hem had gepraat, en hij voelde zich eindelijk weer helder. Hij was Thorgrin. Een lid van de Krijgsmacht. Een lid van het Westelijk Koninkrijk van de Ring. Hij was geen soldaat van het Rijk. Hij hield niet van zijn vader. Hij hield van deze mensen.
En hij hield het meest van Gwendolyn.
Thor zag naar gezicht, en hoe ze vol liefde naar hem opkeek, haar ogen betraand. Hij werd overspoeld door schaamte en afschuw nu hij zich realiseerde dat hij zijn zwaard op haar gericht had. Zijn handpalmen brandden van vernedering en spijt.
Thor liet zijn zwaard uit zijn hand vallen. Hij deed een stap naar voren en omhelsde haar.
Gwendolyn knuffelde hem stevig, en hij hoorde haar huilen. Hij voelde haar hete tranen over zijn nek lopen. Thor werd overspoeld door wroeging, en hij kon niet bevatten hoe het allemaal was gebeurd. Het was allemaal zo vaag. Het enige dat hij wist was dat hij blij was om weer zichzelf te zijn, om weer helderheid te hebben, om weer terug te zijn bij zijn mensen.
“Ik hou van je,” fluisterde ze in zijn oor. “En dat zal ik altijd blijven doen.”
“Ik hou van je met alles dat ik ben,” antwoordde Thor.
Krohn jankte zachtjes, liep mank naar hem toe en likte aan Thors hand; Thor boog voorover en kuste zijn kop.
“Het spijt me,” zei Thor tegen hem, terwijl hij zich herinnerde hoe hij hem had geslagen toen Krohn Gwendolyn had verdedigd.
“Vergeef me alsjeblieft.”
De aarde, die enkele momenten eerder nog hevig had gebeefd, was eindelijk weer stil.
“THORGRIN!” een schreeuw sneed door de lucht.
Thor draaide zich om en zag Andronicus, die met een dreigende blik in zijn ogen de open plek op liep, zijn gezicht rood aangelopen van woede. Beide legers keken gespannen toe terwijl vader en zoon tegenover elkaar gingen staan.
“Ik beveel je!” zei Andronicus. “Dood hen! Dood hen allemaal! Ik ben je vader. Je luistert naar mij, en naar mij alleen!”
Maar terwijl Thor Andronicus aanstaarde, voelde het anders. Er veranderde iets in hem. Thor zag Andronicus niet langer als zijn vader. Hij zag hem niet als zijn familie, of als iemand waar hij verantwoording aan moest afleggen, voor wie hij zijn leven moest geven; in plaats daarvan zag hij hem als zijn vijand. Een monster. Thor voelde geen verplichting meer om zijn leven te geven voor deze man. In tegendeel: hij voelde een brandende woede voor hem. Dit was de man die het bevel had gegeven om Gwendolyn aan te vallen; dit was de man die zijn strijdbroeders had gedood, die zijn thuisland had geplunderd; dit was de man die bezit had genomen van zijn eigen geest, die hem had gegijzeld met zijn duistere tovenarij.
Dit was niet een man van wie hij hield. Dit was een man die hij wilde doden, meer dat wie dan ook. Vader of niet.
Plotseling werd Thor overspoeld door woede. Hij pakte zijn zwaard op en stormde op volle snelheid de open plek over, klaar om zijn vader te doden.
Andronicus keek geschokt toe hoe Thor hem aanviel, zijn zwaard hief, en het met al zijn kracht op zijn hoofd afbracht.
Op het laatste moment hief Andronicus zijn grote strijdbijl, en wist hij de aanval met de metalen schacht af te weren.
Thor zwichtte niet; hij haalde keer op keer uit, vastberaden hem te doden. Elke keer wist Andronicus de aanval te ontwijken. Het luide gekletter van wapens sneed door de lucht terwijl beide legers in stilte toekeken. De vonken spatten er af.
Thor schreeuwde en gromde. Hij gebruikte al zijn vaardigheden in de hoop dat hij zijn vader ter plekke kon doden. Hij moest het doen, voor zichzelf, voor Gwendolyn, voor iedereen die had geleden onder de daden van dit monster. Met elke slag wilde Thor zijn afkomst wegvagen, en opnieuw beginnen. Hij wilde een andere vader.
Andronicus blokkeerde Thors aanvallen, maar vocht niet terug. Het was duidelijk dat hij zichzelf ervan weerhield om zijn zoon aan te vallen.
“Thorgrin!” schreeuwde Andronicus tussen de aanvallen door. “Je bent mijn zoon. Ik wil je geen kwaad doen. Ik ben je vader. Je hebt mijn leven gered. Ik wil je levend.”
“En ik wil jou dood!” schreeuwde Thor terug.
Thor bleef uithalen en wist Andronicus, ondanks zijn grootte en kracht, terug te drijven. Maar Andronicus weigerde om terug te vechten. Het was alsof hij hoopte dat Thor weer bij hem terug zou komen.
Maar deze keer zou dat niet gebeuren. Thor wist nu eindelijk wie hij was. Andronicus’ woorden deden hem niets meer. Thor zou liever sterven dan weer overgeleverd worden aan Andronicus’ genade.
“Thorgrin, je moet dit stoppen!” schreeuwde Andronicus. De vonken spatten in zijn gezicht terwijl hij een gemene aanval met zijn bijl blokkeerde. “Je dwingt me om je te doden, en dat wil ik niet. Je bent mijn zoon. Jouw dood zou de mijne betekenen.”
“Dood jezelf dan!” zei Thor. “En als je dat niet wilt, dan zal ik het voor je doen!”
Met een luide schreeuw sprong Thor omhoog, en hij schopte Andronicus tegen zijn borst, waardoor hij achterover struikelde en op zijn rug terecht kwam.
Andronicus keek op, stomverbaasd dat hem zoiets kon gebeuren.
Thor boog zich over hem heen en hief zijn zwaard om hem af te maken.
“NEE!” klonk een stem. Het was een afschuwelijke stem, die klonk alsof hij uit de dieptes van de hel oprees. Thor keek om en zag een man de open plek oplopen. Hij droeg een lange, dieprode mantel, zijn gezicht verborgen achter een kap, en er rees een onmenselijk gegrom uit zijn keel op.
Rafi.
Rafi had op de één of andere manier zijn strijd met Argon overleefd. Nu stond hij voor hen, zijn armen uitgestrekt. Zijn mouwen vielen terwijl hij zijn armen optilde, en zijn bleke, schilferige huid werd zichtbaar. Hij zag eruit alsof hij nog nooit zonlicht had gezien. Er rees een afschuwelijk grommend geluid uit zijn keel, en terwijl hij zijn mond verder opende, werd het gegrom steeds luider en luider. Het vulde de lucht en pijn aan Thors oren.
De grond begon te beven. Thor werd uit balans gebracht, en toen zag hij iets dat hij nooit meer zou vergeten.
De aarde begon in tweeën te splijten en er ontstond een enorme kloof, steeds breder en breder. Soldaten van beide kanten vielen in de kloof en schreeuwden het uit terwijl ze de diepte in stortten.
Er scheen een oranje licht uit de aarde, en er klonk een afschuwelijk sissend geluid terwijl er mist uit de kloof omhoog rees.
Er verscheen een hand uit de kloof. De hand was zwart, misvormd, en terwijl hij zichzelf optrok, zag Thor tot zijn grote afschuw een verschrikkelijk wezen uit de aarde kruipen. Het had de vorm van een mens, maar het was helemaal zwart, met grote gloeiende rode ogen en lange rode slagtanden. Er sleepte een lange, zwarte staart achter hem aan. Het lichaam van het wezen zat vol met afzichtelijke knobbels, en het zag eruit als een levende dode.
Het wezen gooide zijn hoofd achter over en brulde. Het leek een ondood wezen te zijn, dat uit het diepst van de hel was opgeroepen.
Achter het wezen verscheen er ineens nog één. En toen nog één.
Er verschenen duizenden wezens die uit de aarde omhoog kropen, als een leger van ondoden. Rafi’s leger.
Langzaam bewogen ze zich naar Rafi’s kant, en gingen tegenover Thor en de anderen staan.
Thor staarde geschokt naar het leger dat voor hem stond; terwijl hij daar stond, zijn zwaard hoog geheven, maakte Andronicus van de gelegenheid gebruik om onder hem vandaan te rollen en zich terug te trekken naar zijn leger. Hij wilde duidelijk niet de confrontatie met Thor aan gaan.
Plotseling stormden de duizenden wezens op Thor af. De open plek werd zwart van de ondoden.
Thor schudde met zijn hoofd en hief zijn zwaard hoog terwijl het eerste wezen grommend en met uitgestrekte klauwen op hem af sprong. Thor stapte opzij, haalde uit met zijn zwaard en hakte zijn hoofd eraf. Het wezen viel op de grond, en Thor zette zich schrap voor de volgende.
Deze wezens waren sterk en snel, maar één op één waren ze geen partij voor Thor en de vaardige krijgers van de Ring. Thor vocht dapper en doodde de één na de ander. Maar hoeveel van hen kon hij er tegelijk aan? Hij werd van alle kanten tegelijk aangevallen.
Thor werd geholpen door Erec, Kendrick, Srog en de anderen. Ze dekten elkaar terwijl ze twee, drie wezens tegelijk doodden. Eén van hen wist door de verdediging heen te glippen en greep Thor bij zijn arm. Er verscheen bloed en Thor gilde het uit van de pijn. Toen draaide hij om zijn as en stak hij het wezen in zijn hart. Thor was een superieure vechter, maar zijn arm bonsde en hij wist niet hoe lang het zou duren voor deze wezens hun tol zouden eisen.
Het belangrijkste was echter dat hij Gwendolyn in veiligheid moest brengen.
“Haal haar naar achteren!” gilde Thor. Hij greep Steffen, die met een monster vocht, en gaf hem een duw in Gwens richting. “NU!”
Steffen greep Gwen vast en begon haar mee te trekken, terug door het leger van soldaten, om haar bij de beesten vandaan te krijgen.
“NEE!” protesteerde Gwen. “Ik wil hier bij jou zijn!”
Maar Steffen gehoorzaamde Thor, en trok haar mee naar de achterhoede van de strijd, waar ze beschermd was door duizenden MacGils en Zilveren die dapper tegen de wezens vochten. Thor, die zag dat ze veilig was, was opgelucht, en hij wierp zichzelf weer in de strijd tegen de ondoden.
Thor trachtte zijn Druïde krachten op te roepen, zodat hij niet alleen met zijn zwaard maar ook met zijn geest kon vechten; maar op de één of andere manier lukte het hem niet. Hij was te uitgeput van zijn ervaring met Andronicus, van Rafi’s controle over zijn geest, en hij had meer tijd nodig om te helen. Hij moest vechten met conventionele wapens.
Alistair voegde zich bij Thor, hief een hand, en richtte die op de ondoden. Er schoot een bal van licht uit haar hand, en ze doodde meerdere wezens tegelijk.
Ze bleef op de wezens richten, en Thor voelde zich geïnspireerd. Hij voelde de energie van zijn zuster. Hij probeerde wederom dat andere deel van zichzelf op te roepen, om niet alleen met zijn zwaard te vechten, maar ook met zijn geest. Terwijl het volgende wezen hem naderde, strekte hij zijn hand uit en trachtte hij de wind op te roepen.
Thor voelde de wind door zijn hand razen, en ineens vlogen er een tiental wezens door de lucht heen, waarna ze terug in de kloof in de aarde vielen.
Kendrick, Erec en de anderen vochten met alles dat ze hadden naast Thor en doodden tientallen van de wezens. Het leger van het Rijk keek toe en liet het vechten over aan Rafi’s leger van ondoden. Het werkte.
Al spoedig begonnen Thor mannen uitgeput te raken, terwijl de ondoden als een oneindige rivier uit de aarde bleven stromen.
Thor hijgde hard, en hij was de enige niet. De ondoden begonnen door hun rangen heen te breken, en er gingen steeds meer mannen tegen de grond. Ze waren simpelweg met teveel. Om Thor heen rees het geschreeuw van zijn mannen omhoog terwijl de ondoden hen tegen de grond werkten, hun tanden in de kelen van de soldaten lieten zinken en hun bloed dronken. Met elke soldaat die ze doodden, leken de ondoden sterker te worden.
Thor wist dat ze snel iets moesten doen. Ze moesten een enorme kracht oproepen om hier tegen te vechten, een kracht sterker dan hij of Alistair had.
“Argon!” riep Thor plotseling naar Alistair. “Waar is hij? We moeten hem vinden!”
Thor keek om en zag dat Alistair moe begon te worden, dat haar krachten langzaam weg begonnen te ebben; er glipte een beest langs haar heen, dat naar haar uithaalde, en ze viel. Terwijl het beest haar besprong, duwde Thor zijn zwaard door zijn rug heen, en wist hij haar op het laatste moment te redden.
Thor strekte zijn hand naar haar uit en trok haar snel overeind.
“Argon!” schreeuwde Thor. “Hij is onze enige hoop. Je moet hem vinden. Nu!”
Alistair wierp hem een veelbetekenende blik toe, en stormde de menigte in.
Er glipte een wezen voorbij dat met zijn klauwen naar Thor uithaalde, en Krohn besprong hem grommend, en werkte hem tegen de grond. Toen sprong er nog een wezen op Krohns rug, en Thor doodde het.
Erec werd door één van de wezens besprongen, en Thor stormde naar voren. Hij greep het beest met beide handen vast, tilde het hoog boven zijn hoofd en wierp het naar een groep andere wezens, die tegen de grond gingen. Er kwam nog een beest op Kendrick af, die het niet zag aankomen, en Thor stak het beest met zijn dolk in zijn keel, net voordat het zijn tanden in Kendricks schouder kon zetten. Thor had het gevoel dat dit het minste was dat hij kon doen om wat hij had gedaan goed te maken. Het voelde goed om weer aan hun kant te vechten, aan de goede kant; het voelde goed om weer te weten wie hij was, en om te weten voor wie hij vocht.
Terwijl Rafi daar stond, met zijn armen uitgestrekt, en de ondoden uit het diepst van de aarde omhoog bleven komen, wist Thor dat ze hen niet veel langer tegen zouden kunnen houden. Ze werden omgeven door een zwarte zwerm terwijl de ondoden op hen af stormden. Thor wist dat hij en zijn mensen spoedig door hen verteerd zouden worden. Maar hij zou in ieder geval aan de goede kant van de strijd ten onder gaan.