Читать книгу Een Hemel Van Spreuken - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 14
HOOFDSTUK VIJF
ОглавлениеLuanda lag voor Romulus’ voeten op de grond en keek vol afschuw toe hoe duizenden soldaten van het Rijk triomfantelijk schreeuwend de brug op stormden, de Ring in. Ze drongen haar thuisland binnen, en ze kon niets anders doen dan daar hulpeloos zitten en toekijken en zich afvragen of het op de één of andere manier allemaal haar schuld was. Ze kon het niet helpen, het voelde alsof zij verantwoordelijk was voor het uitschakelen van het Schild.
Terwijl Luanda naar de horizon keek en de eindeloze vloot met schepen van het Rijk zag, wist ze dat spoedig miljoenen troepen van het Rijk naar binnen zouden stromen. Haar mensen waren er geweest; de Ring was er geweest. Het was voorbij.
Luanda sloot haar ogen en schudde haar hoofd. Er was een tijd geweest dat ze zo kwaad was geweest op Gwendolyn, op haar vader, een tijd waarin ze de vernietiging van de Ring graag had gadegeslagen. Maar ze was van gedachten veranderd sinds Andronicus’ verraad, sinds hij haar hoofd had kaalgeschoren, sinds hij haar had geslagen ten aanzien van zijn mensen. Het had haar doen beseffen hoe naïef ze was geweest in haar eigen zoektocht naar macht. Nu zou ze alles doen om haar oude leven terug te krijgen. Het enige dat ze nu nog wilde was een voldaan en vredig leven. Ze verlangde niet langer naar ambitie of macht; ze wilde alleen nog overleven en haar fouten rechtzetten.
Maar terwijl ze toekeek, realiseerde Luanda zich dat het te laat was. Haar geliefde thuisland stond op het punt om vernietigd te worden, en er was niets dat ze kon doen.
Luanda hoorde een afschuwelijk geluid, een soort grommend gelach, en toen ze opkeek zag ze Romulus staan. Hij bekeek het allemaal met een enorme tevreden glimlach op zijn gezicht, zijn lange scherpe tanden ontbloot. Hij gooide zijn hoofd achterover en brulde van het lachen.
Luanda verlangde ernaar om hem te doden; als ze een dolk in haar hand had gehad, had ze hem door zijn hart geboord. Maar hem kennende, hoe groot hij was, hoe ondoordringbaar, zou de dolk hem waarschijnlijk niet eens pijn doen.
Romulus keek op haar neer, en zijn glimlach veranderde in een grijns.
“Nu,” zei hij, “is het tijd om jou langzaam te doden.”
Luanda hoorde een distinctief gerinkel en zag Romulus een wapen van zijn riem halen. Het zag eruit als een kort zwaard, maar het liep uit in een lange, smalle punt. Het was een kwaadaardig uitziend wapen, een wapen dat duidelijk ontworpen was om mensen mee te martelen.
“Je gaat heel, heel veel pijn lijden,” zei hij.
Terwijl hij uithaalde, hief Luanda haar handen naar haar gezicht. Ze sloot haar ogen en schreeuwde.
Op dat moment gebeurde er iets heel vreemds: terwijl Luanda schreeuwde, werd haar schreeuw beantwoord door een nog luidere schreeuw. Het was de schreeuw van een dier. Een monster. Een primordiaal gebrul, luider en intenser dan alles dat ze ooit had gehoord. Het was als onweer, en het leek de hemel te verscheuren.
Luanda deed haar ogen open en keek omhoog, terwijl ze zich afvroeg of ze het zich had verbeeld. Het klonk alsof God zelf het had uitgeschreeuwd.
Ook Romulus keek stomverbaasd omhoog. Luanda kon aan zijn gezichtsuitdrukking zien dat het echt was gebeurd; ze had het zich niet ingebeeld.
Er klonk weer een gebrul, nog luider dan eerst, met een enorme intensiteit, zoveel kracht. Luanda besefte dat het maar één ding kon zijn:
Een draak.
Terwijl de hemel in tweeën leek te splijten, zag Luanda tot haar verbijstering twee immens grote draken verschijnen, de grootste en meest angstaanjagende wezens die ze ooit had gezien. Ze blokkeerden de zon en veranderden de dag in de nacht terwijl ze een donkere schaduw over hen wierpen.
Romulus’ wapen viel uit zijn handen, en zijn mond viel open. Hij had duidelijk ook nog nooit zoiets gezien. De twee draken vlogen laag bij de grond, nauwelijks zes meter boven hun hoofden. Hun klauwen hingen onder hen, en terwijl ze weer brulden, kromden ze hun ruggen en spreidden ze hun vleugels.
Luanda zette zich schrap in de veronderstelling dat ze kwamen om haar te doden. Maar terwijl ze hen over zich heen zag vliegen, terwijl ze bijna omviel door de harde wind, besefte ze dat ze ergens anders heen gingen: het Ravijn over. De Ring in.
De draken moesten de soldaten de Ring in hebben zien gaan en beseft hebben dat het Schild was uitgeschakeld. Ze hadden gevoeld dat het hun kans was om ook de Ring binnen te gaan.
Luanda keek gefascineerd toe hoe één van de draken zijn bek opende, naar beneden dook, en vuur spuwde naar de mannen op de brug.
De lucht vulde zich met het geschreeuw van duizenden soldaten van het Rijk, terwijl ze werden verzwolgen door een enorme muur van vuur.
De draken vlogen door en bleven vuur spuwen terwijl ze over de brug vlogen en Romulus’ mannen levend werden verbrand. Toen vlogen ze verder de Ring in, een spoor van vernieling achterland.
Binnen enkele momenten waren er geen levende mannen van het Rijk meer op de brug of op het vasteland van de Ring te bekennen.
De mannen van het Rijk die op het punt hadden gestaan om de brug over te steken, hielden abrupt halt. Ze durfden niet meer. Ze keerden om en vluchtten terug naar hun schepen.
Romulus draaide zich en zag zijn mannen vertrekken.
Luanda zat verbijsterd op de grond en besefte ineens dat dit haar kans was. Romulus was afgeleid. Hij ging zijn mannen achterna om hen te overtuigen toch de brug over te steken. Het was nu of nooit.
Met een bonzend hart sprong Luanda overeind en rende terug naar de brug. Ze wist dat ze slechts enkele seconden had; als ze geluk had zou ze misschien, heel misschien, de overkant kunnen halen voor Romulus het door zou hebben. En als ze naar de andere kant kon komen, zou dat misschien het Schild herstellen.
Ze moest het proberen, en ze wist dat het nu of nooit was.
Luanda rende en rende. Ze hijgde zo hard dat ze nauwelijks na kon denken. Haar benen voelden als lood, haar keel was droog, en de koude wind joeg langs haar kaalgeschoren hoofd.
Ze rende steeds sneller en sneller en haar hart bonsde in haar oren. Ze hoorde niets meer behalve haar eigen ademhaling, en alles om haar heen ging als een waas langs haar heen. Ze was al een goede vijftig meter op de brug voor ze de eerste schreeuw hoorde.
Romulus. Hij had haar door.
Achter zich hoorde ze het geluid van galopperende paarden die haar achterna kwamen.
Luanda rende voor haar leven terwijl ze de mannen op zich af voelde komen. Ze rende langs de levenloze lichamen van de mannen van het Rijk, verbrand door de adem van de draken. Sommigen smeulden nog na. Achter haar kwam het geluid van de roffelende paardenhoeven steeds dichterbij. Ze wierp een blik over haar schouder en zag dat de mannen hun speren hoog hadden geheven. Ze wist dat Romulus haar deze keer dood wilde hebben. Ze wist dat die speren binnen enkele seconden haar rug zouden doorboren.
Luanda keek weer voor zich en zag het vasteland van de Ring op nog maar enkele meters afstand liggen. Als ze het maar kon halen. Nog maar drie meter. Als ze nu maar de grens over kon, dan zou misschien, heel misschien, het Schild weer hersteld worden.
De mannen denderden op haar af terwijl ze haar laatste stappen zette. Het geluid van de paardenhoeven was oorverdovend, en ze rook het zweet van de paarden en de mannen. Ze zette zich schrap, en verwachtte elk moment een speer in haar rug te krijgen. Ze waren slechts enkele meters weg. Maar zij ook.
In een laatste wanhopige poging nam Luanda een duik. Ze klapte hard tegen de grond. Vanuit haar ooghoek zag ze een speer door de lucht zeilen, die recht op haar afkwam.
Maar zodra Luanda over de lijn was en op het vasteland van de Ring landde, werd het Schild achter haar ineens weer geactiveerd. De speer, die nog slechts centimeters van haar was verwijderd, desintegreerde midden in de lucht. En daarachter begonnen de soldaten op de brug te schreeuwen terwijl ze in vlammen opgingen.
Binnen enkele seconden was er niets meer van hen over, behalve hoopjes as.
Aan de overkant stond Romulus. Hij schreeuwde. Het was een schreeuw van wanhoop. De schreeuw van iemand die verslagen was. Ze was hem te slim af geweest.
Luanda lag hijgend op de grond, in shock. Ze draaide haar hoofd en kuste de grond. Toen gooide ze haar hoofd achterover en begon te lachen.
Ze had het gehaald. Ze was veilig.