Читать книгу Een Eed Van Broeders - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 12

HOOFDSTUK DRIE

Оглавление

Volusia stond op het stenen balkon en keek naar beneden, de met keien bestraatte binnenplaats van Maltolis spreidde zich onder haar uit en ver onder haar zag zij het lichaam van de Prins, hij lag daar bewegingloos, zijn ledematen gespreid in een groteske houding. Hij leek vanaf hier zo ver weg, zo klein, zo machteloos, en Volusia verwonderde zich hoe hij net een paar minuten eerder één van de meest machtige heersers van het Keizerrijk was. Ze besefte ineens hoe teer het leven was, wat een illusie macht was – en vooral hoe zij, met oneindige macht, een echte godin, over leven en dood van iedereen besliste.

Nu kon niemand, zelfs een grote prins, haar niet meer stoppen.

Terwijl ze daar stond, uitkijkend, ontstonden door de hele stad de kreten van duizenden mensen, de getroffen burgers van Maltolis, jammerend. Hun geluid vulde de binnenplaats en vermeerderde als een sprinkhanenplaag. Zij jammerden en schreeuwden en bonkten hun hoofden tegen de stenen muren; zij sprongen naar de grond als verbolgen kinderen en trokken de haren uit hun hoofden. In hun aanzicht mijmerde Volusia, men zou denken dat Maltolis een welwillende leider was.

“ONZE PRINS!” schreeuwde iemand, een schreeuw die door vele anderen herhaald werd terwijl ze allemaal naar voren snelden, op het lichaam van de krankzinnige prins springend, snikkend en stuiptrekkend terwijl zij zich eraan vastklampten.

“ONZE DODE VADER!”

Plotseling luidden bellen door de hele stad, een lange reeks van gelui, achter elkaar.

Volusia hoorde een opschudding en ze keek op en zag hoe honderden van de troepen van Maltolis gehaast door de stadspoorten marcheerden, naar de binnenplaats toe, in rijen van twee. De valpoort ging omhoog om ze allemaal binnen te laten. Zij gingen allemaal naar het kasteel van Maltolis.

Volusia wist dat zij een gebeurtenis die de stad voor altijd zou veranderen in beweging had gezet.

Plotseling was er een indringend gedreun aan de dikke eiken deur van haar kamer, die haar deed opschrikken. Het was een aanhoudend gebons, het geluid van tientallen soldaten, het gekletter van wapenuitrusting, het slaan van een stormram tegen de dikke eiken deur van de kamer van de Prins. Volusia had het uiteraard versperd en de deur, een voet dik, was bedoeld om een beleg te weerstaan, niettemin verboog hij bij de scharnieren terwijl het geschreeuw van mannen aan de andere kant klonk. Met iedere stoot boog hij meer door.

Bons bons bons.

De stenen kamer schudde en de oude metalen kroonluchter die hoog aan een houten balk hing, zwaaide wild voordat het op de vloer neerstortte.

Volusia stond daar en bekeek het allemaal kalm, alles verwachtend. Zij wist natuurlijk dat zij voor haar zouden komen. Zij wilden wraak – en zij zouden haar nooit laten ontsnappen.

“Open de deur!” riep één van zijn generaals.

Zij herkende zijn stem – de leider van de strijdmacht van Maltolis. Een humorloze man die ze kort had ontmoet, met een lage, raspende stem – een onzinnige man, maar een professioneel soldaat en had tweehonderdduizend man tot zijn beschikking.

En toch stond Volusia daar en keek rustig naar de deur, onaangedaan, geduldig kijkend, wachtend totdat ze het insloegen. Ze had natuurlijk voor ze open kunnen doen, maar ze wilde ze niet de voldoening geven.

Eindelijk was er een enorme gekraak en de houten deur week, brak van zijn scharnieren en tientallen soldaten met kletterende wapenuitrusting bestormden de kamer. De aanvoerder van Maltolis, in zijn decoratief harnas, droeg de gouden staf die hem aanspraak gaf om het leger van Maltolis aan te voeren, liep voorop.

Zij liepen langzaamaan sneller toen zij haar daar zagen staan, alleen, niet proberen om weg te komen. De aanvoerder liep met een dreigende blik naar haar toe en stond vlak voor haar stil.

Hij keek vol haat op haar neer en achter hem stonden al zijn mannen stil, goed gedisciplineerd en wachtend op zijn bevel.

Volusia stond daar rustig en staarde terug met een minachtende glimlach en realiseerde zich dat haar zelfbeheersing hem van slag bracht, hij leek wat in de war.

“Wat heb je gedaan, vrouw?” vroeg hij terwijl hij zijn zwaard greep. “Je kwam in onze stad als een gast en je hebt onze vorst vermoord. De uitverkorene. De ene die niet gedood kon worden.”

Volusia glimlachte terug en antwoordde rustig:

“U heeft het helemaal mis, Generaal,” zei ze. “Ik ben de ene die niet gedood kan worden. Zoals ik zojuist hier heb bewezen.”

Hij schudde in razernij zijn hoofd.

“Hoe kon je zo stom zijn?” zei hij. “Je weet toch dat we jou en jouw mannen kunnen doden, dat je nergens heen kan, er is geen ontsnappen mogelijk van deze plek. Momenteel zijn die paar van jou omsingeld door duizenden van ons. Je kon immers weten dat jouw daad van vandaag zou uitdraaien tot jouw doodvonnis – erger nog, jouw gevangenschap en marteling. Wij behandelen onze vijanden niet zachtaardig, voor je het nog niet opgemerkt had.”

“Ik heb dat inderdaad opgemerkt, Generaal, en ik heb er bewondering voor,” antwoordde ze. “En toch zult u mij met geen hand aanraken. Geen van uw mannen zal dat doen.”

Hij schudde geërgerd zijn hoofd.

“Je bent nog dwazer dan ik dacht,” zei hij. “Ik draag de gouden staf. Onze legers doen wat ik zeg. Precies wat ik zeg.”

“Doen ze dat echt?” vroeg ze rustig met een lacht op haar gezicht.

Langzaam draaide Volusia zich om en keek door het open raam naar beneden op het lichaam van de Prins, die nu op de schouders van gekken getild werd en als een martelaar door de stad gedragen.

Met haar rug naar hem toe, schraapte ze haar keel en vervolgde.

“Ik twijfel er niet aan, Generaal,” zei ze, “dat uw strijdmacht goed getraind is. Of dat zij hem die de staf hanteert volgen. Hun roem gaat ze voor. Ik weet ook dat zij met veel meer zijn. En dat er geen weg is om hier vandaan te ontsnappen. Maar weet u, ik wil niet ontsnappen. Ik hoef niet te ontsnappen.”

Hij keek verward naar haar en Volusia draaide zich om en keek uit het raam, de binnenplaats doorzoekend. In de verte zag ze Koolian, haar tovenaar. Hij stond midden in de menigte, negeerde iedereen en staarde omhoog naar haar met zijn gloeiende, groene ogen en zijn met wratten bedekte gezicht. Hij droeg zijn zwarte mantel, onmiskenbaar in de menigte, zijn armen over elkaar geslagen, zijn bleke gezicht naar haar opgericht, gedeeltelijk verborgen onder de kap, wachtend op haar bevel. Hij stond daar als enige helemaal stil, geduldig en gedisciplineerd in deze chaotische stad.

Volusia knikte nauwelijks waarneembaar naar hem en zij zag hem direct terug knikken.

Langzaam draaide Volusia zich met een glimlach om en keek de generaal aan.

“U mag me nu de staf geven,” zei ze, “of ik dood jullie allemaal en pak het zelf.”

Hij keek verbaasd terug naar haar, schudde toen zijn hoofd en glimlachte voor het eerst.

“Ik ken mensen met waanvoorstellingen,” zei hij. “Ik er heb jarenlang één gediend. Maar jij… jij bent een klasse apart. Prima. Als je op deze manier wilt sterven, dan zij het zo.”

Hij stapte naar voren en trok zijn zwaard.

“Ik zal er plezier aan beleven om je te doden,” voegde hij eraan toe. “Dit wilde ik vanaf het moment dat ik je zag. Die arrogantie – genoeg om een man ziek te maken.” Hij kwam dichterbij en terwijl hij dit deed, draaide Volusia zich om en plotseling stond Koolian naast haar.

Koolian draaide zich om en staarde hem aan, geschrokken van zijn plotselinge verschijning uit het niets. Hij stond daar, stijf, duidelijk verrast en duidelijk niet wetend wat van hem te denken.

Koolian trok zijn zwarte kap terug en grijnsde met zijn groteske gezicht naar hem, te bleek, zijn witte ogen rolden naar achteren en hij tilde langzaam zijn handpalmen op.

Terwijl hij dit deed vielen de aanvoerder en zijn mannen ineens op hun knieën. Zij gilden en hielden hun handen tegen hun oren.

“Laat het stoppen!” schreeuwde hij.

Langzaam droop er bloed uit hun oren, en één voor één vielen ze op de stenen vloer, onbeweeglijk.

Dood.

Volusia begon langzaam en rustig te lopen, reikte naar beneden en pakte de gouden staf uit de hand van de dode aanvoerder.

Zij tilde het omhoog en bestudeerde het in het licht, vol bewondering over het gewicht en de manier waarop het glansde. Het was een onheilspellend ding.

Zij glimlachte uitgebreid.

Het was zwaarder dan ze dacht.

*

Volusia stond net voorbij de slotgracht, buiten de stadsmuren van Maltolis. Koolian, haar tovenaar, Aksan, haar moordenaar en Soku, de aanvoerder van haar strijdmacht stonden achter haar en zij keek uit over het bijeengekomen, enorme Maltolische leger. Zo ver als zij kon zien was de woestijnvlakte gevuld met de mannen van Maltolis, tweehonderdduizend, ze had nog nooit zo een groot leger gezien.

Zelfs voor haar was het ontzagwekkend.

Zij stonden daar geduldig, zonder leider, en keken allemaal naar haar, Volusia, die op een verhoogde baldakijn stond en naar hun keek. De spanning was te snijden en Volusia voelde dat zij allemaal stonden te wachten, peinzend, twijfelend tussen haar doden of haar dienen.

Volusia keek trots naar ze, zij voelde haar lotsbestemming voor haar staan en langzaam tilde zij de gouden staf boven haar hoofd. Zij draaide langzaam in alle richtingen, zodat iedereen haar kon zien. Ze zagen allemaal de staf die glansde in de zon.

“MIJN MENSEN!” bulderde ze. “Ik ben de Godin Volusia. Jullie prins is dood. Ik ben die ene die nu de staf draagt; ik ben die ene die jullie zullen volgen. Volg mij en jullie verwerven roem en rijkdom en alles wat je hart begeert. Blijf hier, en jullie zullen wegkwijnen en hier sterven, in de schaduw van deze muren, in de schaduw van een lijk van een leider die nooit van jullie gehouden heeft. Jullie dienden hem tijdens krankzinnigheid; jullie zullen mij in roem dienen, overwinnen en eindelijk hebben jullie de leider die jullie verdienen.”

Terwijl ze over hen keek tilde Volusia de staf hoger, zag ze hun gedisciplineerde blikken, zij voelden haar bestemming. Ze wist dat zij onoverwinnelijk was en dat niets haar in de weg stond, zelfs niet deze honderdduizenden mannen. Ze wist dat ze, net als over de hele wereld, voor haar zouden buigen. Ze zag het in haar geestesoog; ten slotte was zij een godin. Zij leefde in een rijk verheven boven mensen. Welke andere keuze hadden ze?

En zoals zij zich het had voorgesteld klonk er een traag gekletter van wapens. En één voor één vielen de mannen voor haar op hun knieën, de één na de ander, een gegalm van harnassen spreidde zich over de woestijn uit terwijl ze allemaal voor haar knielden.

“VOLUSIA!” dreunden zij zacht, opnieuw en opnieuw.

“VOLUSIA!”

“VOLUSIA!”

Een Eed Van Broeders

Подняться наверх