Читать книгу Een Eed Van Broeders - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 14

HOOFDSTUK VIJF

Оглавление

Thor stond aan de boeg van een klein zeilschip. Reece, Selese, Elden, Indra, Matus en O'Connor zaten achter hem, geen van hen roeide, de mysterieuze wind en stroming zorgde ervoor dat alle pogingen tevergeefs waren. Thor besefte dat het hen zou dragen waarheen dan ook, en hoe ze ook roeiden of zeilden, het maakte geen verschil. Thor wierp een blik over zijn schouders en zag hoe de indrukwekkende zwarte kliffen, die de toegang van het Land des Doods markeerden, verder en verder vervaagden en hij voelde zich opgelucht. Het was tijd om vooruit te kijken, om Guwayne te vinden, om een nieuw hoofdstuk in zijn leven te starten.

Thor keek achterom en zag Selese in de boot naast Reece zitten, zijn hand vasthoudend, en hij moest toegeven dat het schouwspel verontrustend was. Thor was blij om haar weer terug in het land der levenden te zien en ontroerd om zijn beste vriend zo opgetogen te zien. Maar hij moest toegeven dat het hem ook een griezelig gevoel gaf.

Hier zat Selese, eens dood, weer tot leven terug gebracht. Hij had het gevoel alsof ze op de een of andere manier de natuurlijke gang van zaken hadden veranderd. Terwijl hij haar onderzoekend bekeek, merkte hij op dat ze een doorschijnend, etherische eigenschap had. En al was ze daar echt, in levenden lijve, hij kon het niet helpen haar anders te zien dan dood. Ondanks zichzelf kon hij het niet helpen dat hij zich afvroeg of ze voorgoed terug was, hoe lang haar tijd hier duurde voordat ze terugkeerde.

Maar aan de andere kan zag Reece het duidelijk niet op die manier. Hij was helemaal verliefd op haar, Thor's vriend was voor het eerst in zo lang als hij zich kon herinneren vol vreugde. Thor begreep dat wel: wie wilde er tenslotte niet een kans krijgen om verkeerde dingen recht te zetten, om in het verleden gemaakte fouten weer goed te maken, om iemand weer te zien waarvan men zeker was nooit meer te zien? Reece klampte haar hand vast, staarde in haar ogen en zij streelde zijn gezicht en hij kuste haar.

Thor merkte dat de anderen verloren leken, alsof ze in de diepten van de hel waren geweest, naar een plek die ze niet uit hun gedachten konden krijgen. De spinnenwebben bleven zwaar hangen, en Thor voelde het ook, en schudde de herinneringen uit zijn gedachten. Er hing een aura van droefgeestigheid terwijl ze allemaal om het verlies van Conven treurden. Vooral Thor bleef maar nadenken of hij iets had kunnen doen om hem te stoppen.

Thor keek uit over de zee, bestudeerde de grijze horizon, de grenzeloze oceaan, en hij vroeg zich af hoe Conven het besluit had kunnen nemen. Hij begreep het sterke verdriet voor zijn broer; maar Thor zou nooit hetzelfde besluit nemen. Thor besefte dat hij een gevoel van verdriet had voor het verlies van Conven, die altijd aanwezig was, die leek alsof hij altijd aan zijn zijde was, al sinds de eerste dagen in het Legioen. Thor herinnerde zich zijn bezoeken aan hem in de gevangenis, zijn gesprekken met hem over een tweede kans in het leven, al zijn pogingen om hem op te vrolijken, om eruit te komen, hem terug te brengen.

Maar Thor realiseerde zich dat het niet uitmaakte wat hij deed, hij kon Conven nooit helemaal terug brengen. De betere helft van Conven was altijd bij zijn broer. Thor dacht aan de blik in Convens ogen toen hij achter bleef en de anderen weggingen. Het was geen blik van spijt; het was een blik van pure vreugde. Thor voelde dat hij gelukkig was. En hij wist dat hij niet teveel spijt moest hebben. Conven had zijn eigen besluit genomen, en dat was meer dan de meeste mensen in deze wereld kregen. En uiteindelijk wist Thor dat ze elkaar ooit weer eens zouden zien. Misschien was Conven wel degene die op hem zou staan wachten als hij dood ging. Dood, Thor wist dat dit achter iedereen aan kwam. Misschien niet vandaag, of morgen. Maar ooit.

Thor probeerde de sombere gedachten van zich af te schudden; hij keek uit en dwong zichzelf op de oceaan te concentreren, de wateren aan alle kanten afspeurend, kijkend naar elk teken van Guwayne. Hij wist dat het waarschijnlijk geen zin had om hem hier te zoeken, op de open zee, maar toch voelde Thor zich goed, vol van nieuw gevonden optimisme.

Hij wist nu tenminste dat Guwayne in leven was, en dat was alles wat hij nodig had. Hij stopte voor niets om hem weer terug te vinden.

“Waar denk je dat deze stroming ons heen brengt?” vroeg O'Connor terwijl hij over de rand van de boot hing en over het water met zijn vingertoppen scheerde. Thor reikt naar beneden en raakte het warme water ook aan; het ging zo snel voorbij, alsof de oceaan ze niet snel genoeg naar hun bestemming bracht.

“Zolang het maar ver weg is van daar, maakt het mij niets uit,” zei Elden terwijl hij over zijn schouder een blik wierp vol angst voor de kliffen.

Thor hoorde hoog in de lucht een krijsend geluid en was blij om zijn oude vriend, Estopheles, te zien, hoog boven hen cirkelend. Ze dook naar beneden in wijde cirkels en trok weer op de lucht in. Thor kreeg het gevoel alsof zij hun leidde, aanmoedigend om haar te volgen.

“Estopheles, mijn vriend,” fluisterde Thor naar de lucht. “Wees onze ogen. Leid ons naar Guwayne.” Estopheles krijste weer, als zijnde een antwoord, en spreidde haar vleugels breeduit. Zij keerde en vloog weg naar de horizon, in dezelfde richting waar de stroming hun heen bracht, en Thor wist zeker dat ze dichterbij kwamen.

Terwijl Thor zich omdraaide hoorde hij een zacht gerinkel naast zich. Hij keek naar beneden, zag de Zwaard des Doods aan zijn middel hangen en was geschokt het daar te zien hangen. Het zorgde ervoor dat zijn reis naar het Land des Doods echter dan ooit was. Thor reikte naar beneden, voelde het ivoren heft met gekruiste schedels en botten en hield het stevig vast. Hij voelde zijn energie. Het lemmet was met kleine, zwarte diamanten ingelegd en terwijl hij het omhoog hield om het te bekijken, zag hij ze in het licht glinsteren.

Terwijl hij het vast hield, voelde het zo goed in zijn handen. Hij had dit gevoel over een wapen niet meer gehad sinds hij het Zwaard van het Lot hanteerde. Dit wapen betekende meer voor hem dan hij kon zeggen; uiteindelijk was het hem gelukt om uit die wereld te ontsnappen en het wapen ook en hij had het gevoel dat zij beiden overlevenden van een verschrikkelijke oorlog waren. Ze waren er samen doorheen gekomen. Het Land des Doods ingaan en ervan terugkeren was als lopen door een gigantisch spinnenweb en het van je aftrekken. Thor wist dat het eraf was en toch voelde hij het nog steeds aan hem kleven. Hij had ten minste dit wapen als bewijs.

Thor dacht terug aan zijn vertrek, aan de prijs die hij ervoor betaald had, aan de demonen die hij onbewust in de wereld had losgelaten. Hij voelde een knoop in zijn maag, zich bewust dat hij een duistere kracht in de wereld had ontketend, één die niet zo makkelijk kon worden beteugeld. Hij had het gevoel dat hij iets had losgelaten, als een boemerang, die op een dag naar hem terug zou keren. Misschien wel sneller dan hij dacht.

Thor greep het heft steviger vast, voorbereid. Wat het ook was, hij zou het onbevreesd in de strijd tegemoet komen, hij zou doden wat er ook zijn richting op kwam.

Maar waar hij echt bang voor was, waren de dingen die hij niet kon zien, de onzichtbare verwoesting die de demonen konden aanrichten. Waar hij het meest bang voor was waren de onbekende geesten, de geesten die op een stiekeme manier vochten.

Thor hoorde voetstappen en voelde de kleine boot schommelen, hij draaide zich om en zag Matus naar hem toelopen.

Matus stond daar droevig, samen met hem naar de horizon kijkend. Het was een donkere, grimmige dag en terwijl zij stonden te kijken, was het moeilijk te zeggen of het ochtend was of middag, de hele hemel gelijk, alsof dit hele gedeelte van de wereld in rouw was.

Thor dacht eraan hoe snel Matus een goede vriend van hem was geworden. Helemaal nu, met Reece gefixeerd op Selese, had Thor het gevoel dat hij één vriend een beetje kwijt was geraakt en een andere erbij had gekregen. Thor herinnerde zich hoe Matus hem daar meer dan eens gered had en hij voelde al een loyaliteit voor hem, alsof hij altijd al één van zijn eigen broers was geweest.

“Dit vaartuig,” zei Matus zachtjes, “is niet voor de open zee gemaakt. Een flinke storm en we worden allemaal gedood. Het is alleen maar een buitenboot van Gwendolyn’s schip, niet bedoeld om de zeeën over te steken. We moeten een grotere boot vinden.”

“En land,” stemde O’Connor in, verschijnend aan Thor’s andere kant, “en voorraden.”

“En een map,” stemde Elden in.

“Wat is trouwens onze bestemming?” vroeg Indra. “Waar gaan we naar toe? Heb je enig idee waar je zoon zou kunnen zijn?”

Thor speurde de horizon af, net als duizenden keren eerder, en dacht aan al hun vragen. Hij wist dat ze gelijk hadden en hij had aan dezelfde dingen gedacht. Voor hen lag een uitgestrekte zee en zij hadden een klein vaartuig, zonder voorraden. Zij waren in leven en daar was hij dankbaar voor, maar hun situatie was hachelijk.

Thor schudde langzaam zijn hoofd. Terwijl hij daar stond, in gedachten verzonken, zag hij iets aan de horizon. Toen ze dichterbij zeilden kwam het duidelijk in zicht en hij wist zeker dat het iets was en niet alleen maar zijn ogen die hem parten speelden. Zijn hart bonsde van opwinding.

De zon brak door de wolken en een zuil van zonlicht werd aan de horizon naar beneden gegoten en verlichtte een klein eiland. Het was een kleine landmassa, in het midden van een uitgestrekte oceaan, met niets anders in de buurt.

Thor knipperde, zich afvragend of dit echt was.

“Wat is het?” Matus stelde de vraag waar iedereen aan dacht toen ze het zagen, allemaal recht overeind en starend.

Toen ze dichterbij kwamen zag Thor mist om het eiland liggen, glinsterend in het licht, en hij voelde een magische energie op deze plek. Hij keek op en zag dat het een grimmige plek was, kliffen die recht omhoog in de lucht stegen, honderden meters, een nauw, steil, onverzoenlijk eiland, golven braken op de omringende rotsblokken, opkomend vanuit de oceaan als aloude beesten. Thor voelde met iedere vezel in zijn lichaam dat dit was waar ze naar toe moesten gaan.

“Dat is een steile klim,” zei O’Connor. “Als we het zelfs halen.”

“En we weten niet wat er aan de top is,” voegde Elden toe. “Het kan vijandig zijn. Onze wapens zijn allemaal weg, behalve jouw zwaard. We kunnen ons hier geen gevecht veroorloven.”

Maar Thor overwoog deze plek, en hij verwonderde zich, hij voelde iets sterks hier. Hij keek omhoog en zag dat Estopheles er omheen cirkelde en hij voelde nog meer dat dit de plek was.

“Geen middel wordt onbeproefd gelaten in onze zoektocht naar Guwayne,” zei Thor. “Geen plek is te afgelegen. Dit eiland wordt onze eerste stop,” zei hij. Hij greep zijn zwaard steviger vast: “Vijandig of niet.”

Een Eed Van Broeders

Подняться наверх