Читать книгу Een Eed Van Broeders - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 15

HOOFDSTUK ZES

Оглавление

Alistair stond in een vreemd landschap die ze niet herkende. Het was een of andere woestijn en terwijl ze naar beneden keek, veranderde de woestijngrond van zwart naar rood, droogde op en barstte onder haar voeten. Ze keek op en in de verte zag ze Gwendolyn voor een allegaartje van een leger staan, maar een paar dozijn mannen, leden van de Zilver die Alistair eens had gekend, hun gezichten onder het bloed, hun harnassen gebarsten. Gwendolyn hield een kleine baby vast en Alistair besefte dat dit haar neefje, Guwayne, was.

“Gwendolyn!” riep Alistair, opgelucht haar te zien. “Mijn zuster!”

Maar terwijl Alistair keek klonk er ineens een verschrikkelijk geluid, het geluid van miljoenen klapwiekende vleugels, alsmaar luider, gevold door een enorm gekrijs. De horizon werd zwart en de lucht werd gevuld met raven op, haar kant op vliegend.

Alistair keek met afschuw toe terwijl de raven in één gigantische zwerm aanvlogen, een zwarte muur, omlaag duikend en grepen Guwayne uit de armen van Gwendolyn.

Krijsend tilden ze hem hoog in de lucht.

“NEE!” gilde Gwendolyn, ze greep in de lucht alsof ze aan haar haren trokken. Alistair keek hulpeloos toe, er was niets wat zij kon doen behalve toekijken hoe ze de gillende baby weg voerden. De woestijngrond kraakte en droogde verder op en begon uiteen te splijten, totdat alle mannen van Gwen er een voor een in stortten.

Alleen Gwendolyn bleef over, ze stond daar, naar haar terug starend, met een verwilderde blik in haar ogen waarvan Alistair wenste dat ze die nooit had gezien.

Alistair knipperde en ze stond ineens op een groot schip midden in de oceaan, golven braken aan alle kanten. Ze keek rond en zag dat ze de enige op het schip was, ze keek vooruit en zag een ander schip voor haar. Erec stond aan de boeg, tegenover haar, en hij had gezelschap van honderden soldaten van de Zuidelijke Eilanden. Zij voelde zich wanhopig toen ze hem op een ander schip zag die van haar af voer.

“Erec!” schreeuwde ze.

Hij staarde terug, reikte naar haar uit.

“Alistair!” riep hij terug. “Kom bij me terug!”

Alistair keek in afschuw toe hoe de schepen verder uit elkaar dreven, Erec’s schip werd door de stroming van haar weggezogen. Zijn schip begon langzaam in het water te draaien, en het draaide sneller en sneller, Erec reikte naar haar. Alistair voelde zich hulpeloos en kon niets doen behalve toezien hoe zijn schip in een draaikolk werd gezogen, dieper en dieper, totdat hij uit het zicht verdween.

“EREC!” schreeuwde Alistair.

Er klonk een andere jammerklacht, gelijk aan die van haar, en Alistair keek neer en zag dat zij een baby vasthield – Erec’s kind. Het was een jongen en zijn jammerklacht steeg tot aan de hemel, verdreef het geluid van de wind en de regen en het gekrijs van mannen.

Alistair werd gillend wakker. Ze ging rechtop zitten en keek rond, zich afvragend waar ze was, wat er was gebeurd. Zwaar ademend, langzaam tot zichzelf komend, duurde het even voordat ze zich realiseerde dat het alleen maar een droom was.

Ze stond op en keek naar de krakende planken van het dek en realiseerde zich dat ze nog steeds op het schip was. Het kwam allemaal terug: hun vertrek uit de Zuidelijke Eilanden, hun zoektocht om Gwendolyn te bevrijden.

“Vrouwe?” klonk een vriendelijke stem.

Alistair keek en zag Erec naast haar staan, hij keek haar bezorgd aan. Ze was opgelucht dat ze hem zag.

“Weer een nachtmerrie?” vroeg hij.

Ze knikte en keek verlegen weg.

“Dromen zijn levendiger op zee,” zei een andere stem.

Alistair keerde zich om en zag Erec’s broer, Strom, in de buurt staan. Ze keerde zich verder om en zag honderden Zuidelijke Eilanders aan boord van het schip, en het kwam allemaal terug. Ze herinnerde zich hun afreis, hun vertrek liet een rouwende Dauphine achter, die ze hadden achter gelaten om de Zuidelijke Eilanden samen met haar moeder te leiden. Vanaf het moment dat ze de boodschap kregen, hadden ze allemaal het gevoel dat ze geen andere keus hadden dan naar het Keizerrijk uit te varen, op zoek naar Gwendolyn en alle anderen van de Ring, verplicht om ze te redden. Ze wisten dat het een onmogelijke missie was, maar dat maakte niemand wat uit. Het was hun plicht.

Alistair wreef in haar ogen en probeerde de nachtmerrie uit haar gedachten te schudden. Ze wist niet hoeveel dagen er op deze eindeloze zee al gepasseerd waren en ze keek nu uit, bestudeerde de horizon, maar ze kon niet veel zien. Het werd helemaal door de mist verduisterd.

“De mist zit ons al sinds de Zuidelijke Eilanden achterna,” zei Erec, terwijl hij haar zag turen. “Laten we hopen dat het geen voorbode is,” voegde Strom toe.

Alistair wreef voorzichtig over haar buik, gerustgesteld dat ze in orde was, dat haar baby in orde was. Haar droom voelde te echt aan. Ze deed het snel en discreet, ze wilde niet dat Erec het wist. Ze had het hem nog niet verteld.

Een deel van haar wilde het wel – maar een ander deel wilde op het perfecte moment wachten, wanneer het goed voelde. Ze pakte Erec’s hand, opgelucht hem in leven te zien.

“Ik ben blij dat je in orde bent,” zei ze.

Hij lachte terug, terwijl hij haar dicht tegen zich aan trok en aan kuste.

“En waarom zou ik niet?” vroeg hij. “Jouw dromen zijn alleen maar fantasieën van de nacht. Voor iedere nachtmerrie is er ook een man die veilig is. Ik ben veilig hier, met jou en mijn loyale broer en mijn mannen, zo veilig als ik maar kan zijn.”

“In ieder geval totdat we het Keizerrijk bereiken,” voegde Strom met een glimlach toe. “Dan zijn we zo veilig als maar kan zijn met een kleine vloot tegen tienduizend schepen.”

Strom glimlachte terwijl hij sprak, alsof hij genoot van het gevecht wat ging komen.

Erec haalde ernstig zijn schouders op. “Met de Goden achter onze zaak,” zei hij, “kunnen we niet verliezen. Wat de kansen ook zijn.”

Alistair trok zich terug en fronste, ze probeerde er wijs uit te worden.

“Ik zag dat jij en jouw schip naar de bodem van de zee gezogen werden. Ik zag jou erop,” zei ze.

Ze wilde het deel van hun kind vertellen, maar hield zich in.

“Dromen zijn niet altijd wat het lijkt,” zei hij. Maar in zijn ogen zag zij een flits van bezorgdheid. Hij wist dat zij dingen kon zien en hij respecteerde haar visioenen.

Alistair nam een hap adem, keek neer op het water en wist dat hij gelijk had. Zij waren allemaal hier, uiteindelijk levend. Maar toch leek het zo echt. Terwijl ze daar stond voelde Alistair weer de verleiding om haar hand naar haar buik te brengen, om haar maag te voelen, om zichzelf en het kind, waarvan ze wist dat het binnen in haar groeide, gerust te stellen. Maar met Erec en Strom aan haar zijde, wilde ze het niet verraden.

Een lage, zachte hoorn sneed door de lucht, met tussenpozen van een paar minuten, de andere schepen in zijn vloot waarschuwend van hun aanwezigheid in de mist.

“De hoorn kan ons verraden,” zei Strom tegen Erec.

“Aan wie?” vroeg Erec.

“We weten niet wat er achter de mist op de loer ligt,” zei Strom.

Erec schudde zijn hoofd.

“Misschien,” antwoordde hij. “Maar het grootste gevaar is nu niet de vijand, maar wij zelf. Wij botsen op onze eigen schepen en we kunnen onze hele vloot neerhalen. We moeten de horens laten klinken totdat de mist optrekt. Onze hele vloot kan op deze manier praten – en net zo belangrijk, niet te ver van elkaar afdrijven.”

In de mist echode een hoorn van een ander schip in de vloot van Erec, zijn ligging bevestigend.

Alistair keek uit in de mist en dacht na. Ze wist dat ze nog zo ver moesten gaan, dat ze aan de andere kant van de wereld van het Keizerrijk waren en ze vroeg zich af hoe ze ooit Gwendolyn en haar broer op tijd konden bereiken. Ze vroeg zich af hoe lang de valken erover gedaan hadden met de boodschap en of ze nog steeds in leven waren. Ze vroeg zich af wat er van haar geliefde Ring was geworden.

Wat een verschrikkelijke manier voor ze om te sterven, dacht ze, op een onbekende kust, ver van hun thuisland.

“Het Keizerrijk is aan de overkant van de wereld, mijn heer,” zei Alistair tegen Erec. “Het zal een lange reis worden. Waarom blijf je hier op het dek? Waarom ga je niet naar beneden, naar het ruim om wat te slapen? Je hebt in geen dagen geslapen,” zei ze, terwijl ze de donkere kringen onder zijn ogen zag.

Hij schudde zijn hoofd.

“Een aanvoerder slaapt nooit,” zei hij. “En trouwens, we zijn bijna op onze bestemming.”

“Onze bestemming?” vroeg ze verbaasd.

Erec knikte en keek uit in de mist.

Zij volgde zijn starende blik, maar zag niets.

“Boulder Eiland,” zei hij. “Onze eerste stop.”

“Maar waarom?” vroeg ze. “Waarom stoppen we voordat we het Keizerrijk bereiken?”

“We hebben een grotere vloot nodig,” stemde Strom in en antwoordde voor hem. “We kunnen het Keizerrijk niet het hoofd bieden met een paar dozijn schepen.”

“En je zal deze vloot op Boulder Eiland vinden?” vroeg Alistair.

Erec knikte. “Mogelijk,” zei Erec. “Bouldermannen hebben schepen, en mannen. Meer dan wij hebben. Zij verafschuwen het Keizerrijk. En ze hebben mijn vader in het verleden gediend.

“Maar waarom zouden ze jou nu helpen?” vroeg ze verward. “Wie zijn deze mannen?”

“Huurlingen,” viel Strom in. “Ruwe mannen gevormd door een ruw eiland op de ruwe zee. Zij vechten voor de hoogste bieder.”

“Piraten,” zei Alistair afkeurend.

“Niet helemaal,” antwoordde Strom. “Piraten gaan voor de buit. Bouldermannen leven voor het moorden.”

Alistair keek Erec onderzoekend aan en zag aan zijn gezicht dat dit de waarheid was.

“Is het nobel om voor een echte en goede zaak te vechten met piraten?” vroeg ze. “Huurlingen?”

“Het is nobel om een oorlog te winnen,” antwoordde Erec, “en om voor een goede zaak als die van ons te vechten. De middelen zijn niet altijd zo nobel als dat we zouden willen.”

“Het is niet nobel om te sterven,” voegde Strom toe. “En het oordeel van nobelheid wordt beslist door de overwinnaars, niet de verliezers.”

Alistair fronste en Erec keerde zich naar haar toe.

“Niet iedereen is zo nobel als u, vrouwe,” zei hij. “Of zoals ik. Zo zit de wereld niet in elkaar. Zo worden oorlogen niet gewonnen.”

“En kan je zulke mannen vertrouwen?” vroeg ze tenslotte aan hem.

“Onze vader vertrouwde ze,” zei hij uiteindelijk. “En zijn vader voor hem. Zij hebben nog nooit gefaald.”

“En betekent dit dat ze nu ook niet zullen falen?” vroeg ze.

Erec bestudeerde de horizon, en terwijl hij dit deed klaarde de mist ineens op en de zon brak door. Het uitzicht veranderde drastisch, ze verkregen plotseling zicht, en in de verte – Alistair’s hart maakte een sprongetje – zagen ze land. Daar, aan de horizon, zagen ze een eiland oprijzen, gemaakt van enorme kliffen, recht omhoog de lucht in stijgend. Het leek alsof er geen plek was om aan te meren, geen strand, geen ingang. Totdat Alistair hoger keek en een boog zag, een deur die in de berg zelf was uitgesneden, de oceaan spatte er tegenaan. Het was een grote en indrukwekkende ingang, bewaakt door een ijzeren valpoort, een muur van stevige rosten met een deur in het midden uitgesneden. Ze had nog nooit zoiets gezien.

Erec staarde naar de horizon en bestudeerde het, het zonlicht raakte de deur alsof hij de toegang naar een andere wereld verlichtte.

“Vertrouwen, vrouwe,” antwoordde hij eindelijk, “is geboren uit behoefte, niet uit verlangen. En het is een erg onzeker ding.”

Een Eed Van Broeders

Подняться наверх