Читать книгу Een Droom Van Stervelingen - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 11

HOOFDSTUK EEN

Оглавление

Gwendolyn opende langzaam haar ogen. Ze zaten dichtgeplakt van het zand en het kostte al haar kracht. Ze kon ze maar een klein beetje open krijgen en ze zag een wereld die wazig was, vol met zonlicht. Ergens boven haar schenen de verblindende woestijnzonnen, ze creëerden een wereld die haar met wit verblindde. Gwen wist niet of ze dood of levend was – ze vermoedde het laatste.

Verblind door het licht was Gwen te zwak om haar hoofd naar links of rechts te draaien. Was dit zoals het was om dood te zijn, vroeg ze zich af.

Plotseling viel er een schaduw over haar gezicht. Ze knipperde en zag een zwarte kap boven haar die het gezicht van een klein wezen verstopte, gehuld in duisternis. Het enige wat Gwen kon zien waren de kraalachtige, gele ogen die op haar neerstaarden, haar onderzochten alsof ze een of ander verloren object was. Het maakte een vreemd piepend geluid en Gwen besefte dat het in een taal sprak die zij niet verstond.

Er klonk geschuifel van voeten en vanuit een kleine stofwolk verschenen er nog twee van deze wezens over haar heen. Hun gezichten waren bedekt met zwarte kappen, hun ogen gloeiden helderder dan de zon. Ze piepten, het leek alsof ze met elkaar aan het communiceren waren. Gwen kon niet zeggen wat voor wezens het waren en ze vroeg zich wederom af of ze levend was of dat dit allemaal een droom was. Was het nog één van die hallucinaties waar ze de laatste dagen in de woestijnhitte last van had?

Gwen voelde een por op haar schouder. Ze opende haar ogen weer en zag één van de wezens haar met zijn staf porren, waarschijnlijk om te kijken of ze nog levend was. Gwen wilde het geïrriteerd weg slaan – maar ze was zelfs daar te zwak voor. Toch verwelkomde ze de gewaarwording; hierdoor kreeg ze het gevoel dat ze misschien, heel misschien, toch levend was.

Gwen voelde plotseling lange, dunne klauwen die haar polsen en armen omwikkelden. Ze voelde dat ze opgetild werd en op een of ander kleed gehesen werd, waarschijnlijk een doek. Ze voelde hoe ze over de woestijngrond gesleept werd, achteruit glijdend onder de zon door. Ze had geen idee of ze naar haar dood toe gesleept werd, maar ze was te zwak om er zich zorgen om te maken. Ze keek omhoog en zag de wereld langs haar heen gaan, de lucht stuiterde, de zonnen als altijd gloeiend heet en glanzend. Ze had zich in haar hele leven nog nooit zo zwak of uitgedroogd gevoeld; iedere ademhaling voelde aan alsof ze vuur inademde.

Gwen voelde plotseling een koude vloeistof langs haar lippen lopen en ze zag één van de wezens over haar heen leunen en hij goot water uit een zak. Het kostte al haar energie alleen al om haar tong uit te steken. Het koude water druppelde langs haar keel en ze had het gevoel alsof ze vuur doorslikte. Ze had niet door dat haar keel zo droog was geworden.

Gwendolyn dronk gretig, opgelucht dat deze wezens in ieder geval vriendelijk waren. Het wezen stopte echter na een paar seconden met gieten en trok de zak terug.

“Meer,” probeerde Gwen te fluisteren – maar de woorden wilden er niet uit komen, haar stem nog te raspend.

Gwen werd weer verder gesleept en ze probeerde de energie op te brengen om vrij te komen, om uit te reiken en de zak te pakken, om al het water op te drinken wat erin zat. Maar ze had niet eens de energie om een arm op te tillen.

Gwen werd gesleept en gesleept, haar benen en voeten botsten tegen hobbels en rotsen onder haar en het leek eeuwig door te gaan. Na een poosje wist ze niet meer hoeveel tijd er voorbij was gegaan. Het voelde als dagen aan. Het enige geluid wat ze hoorde was de woestijnwind, die meer stof en hitte droeg.

Gwen voelde nog meer koud water op haar lippen en ze dronk dit keer meer, totdat het weggetrokken werd. Ze opende haar ogen een beetje verder en toen ze het wezen de zak weg zag trekken, realiseerde ze zich dat hij haar rustig voerde zodat ze niet te veel in één keer kreeg. Het water dat langs haar keel liep voelde dit keer niet zo ruw aan en ze voelde het vocht door haar aderen lopen. Ze besefte hoe hard ze dit nodig had.

“Alsjeblieft,” zei Gwen, “meer.”

In plaats daarvan goot het wezen wat water over haar gezicht en ogen, het koude water voelde zo verfrissend terwijl het langs haar hete huid liep. Het nam wat van het stof van haar oogleden weg en ze kon ze iets verder openen – genoeg om tenminste te zien wat er gebeurde.

Overal om haar heen zag Gwen meer van deze wezens, tientallen, ze schuifelden over de woestijngrond in hun zwarte mantels en kappen en ze spraken onderling met hun vreemde piepende stemmen. Ze keek ver genoeg om zich heen om te zien dat ze meer lichamen droegen en ze voelde zich enorm opgelucht toen ze de lichamen van Kendrick, Sandara, Aberthol, Brandt, Atme, Illepra, de baby, Steffen, Arliss, verschillende Zilver en Krohn zag – in totaal ongeveer een dozijn. Ze werden allemaal naast haar gesleept en Gwen zag niet of ze levend of dood waren. Op de manier waarop ze allemaal lagen, zo slap, kon ze alleen maar aannemen dat ze dood waren.

Haar hart zakte en Gwen bad tot God dat het niet zo was. Maar ze was pessimistisch. Wie kon het uiteindelijk daar overleefd hebben? Ze was er nog niet eens helemaal zeker van dat zij het had overleefd.

Terwijl ze verder gesleept werd, sloot Gwen haar ogen. En toen ze ze weer opende, besefte ze dat ze in slaap gevallen was. Ze wist niet hoeveel tijd er nog meer was verstreken, maar het was nu laat op de dag, de twee zonnen hingen laag in de lucht. Ze werd nog steeds voortgesleept. Ze vroeg zich af wie deze wezens waren; ze nam aan dat het woestijn nomaden waren, misschien een stam die op de een of andere manier hier konden overleven. Ze vroeg zich af hoe ze haar hadden gevonden, waar ze haar naartoe brachten. Aan de ene kant was ze zo dankbaar dat ze haar leven hadden gered; aan de andere kant, wie weet waar ze haar naartoe brachten om haar te doden? Om een maaltijd voor de stam te worden?

Hoe dan ook, ze was te zwak en te vermoeid om er iets aan te doen.

Gwen opende haar ogen, ze wist niet hoeveel later, opgeschrokken door een ruisend geluid. Eerst klonk het als een doornstruik die in de verte over de woestijngrond wervelde. Maar toen het geluid harder werd, aanhoudender, wist ze dat het iets anders was. Het klonk als een zandstorm. Een razende, aanhoudende zandstorm.

Toen ze dichterbij kwamen en de mensen die haar droegen zich omdraaiden, keek Gwen om zich heen en had een uitzicht zoals ze nog nooit eerder had. Ze kreeg er een knoop van in haar maag, helemaal toen ze doorhad dat ze dichterbij kwamen. Misschien vijftien meter verderop was een muur van razend zand, hoog in de lucht oprijzend, zo hoog dat ze niet kon zien of er een einde aan kwam. De wind blies er met geweld doorheen, net een constante tornado en het zand draaide gewelddadig door de lucht, zo dik dat ze er niet doorheen kon kijken.

Ze gingen recht op deze muur van razend zand af, het geluid was oorverdovend en ze vroeg zich af waarom. Het leek erop alsof ze een onmiddellijke dood tegemoet gingen.

“Omdraaien!” probeerde Gwen te zeggen.

Maar haar stem was te schor, te zwak om gehoord te worden, helemaal door de wind heen. Ze twijfelde of ze naar haar luisterden, zelfs als ze haar gehoord hadden.

Toen ze de wervelende zandmuur naderden voelde Gwen hoe het zand langs haar huid schraapte. Plotseling kwamen er twee wezens naar haar toe en bedekten haar met een lang, zwaar laken, ze bedekten haar lichaam en haar gezicht. Ze besefte dat ze haar beschermden.

Een moment later zat Gwen midden in een gewelddadige muur van wervelend zand.

Toen ze erin gingen was het geluid zo hard, dat Gwen het gevoel had dat ze doof werd en ze vroeg zich af hoe ze dit konden overleven. Gwen besefte onmiddellijk dat het kleed wat haar bedekte haar redde, het beschermde haar gezicht en huid zodat het niet door de razende zandmuur uiteen werd gescheurd. De nomaden liepen door, hun hoofden laag tegen de zandmuur, zoals ze als vele keren eerder hadden gedaan. Ze trokken haar er doorheen en terwijl het zand overal om haar heen door raasde, vroeg Gwen zich af of er ooit een einde aan zou komen.

Toen kwam er eindelijk stilte. Heerlijke, heerlijke stilte zoals ze nog nooit eerder had gehoord. Twee nomaden haalden het kleed van haar af en Gwen zag dat ze door de zandmuur heen gekomen waren, dat ze aan de andere kant tevoorschijn waren gekomen. Maar aan de andere kant van wat? vroeg ze zich af.

Eindelijk stopte het slepen en toen werden alle vragen van Gwen beantwoord. Ze legden haar voorzichtig neer, en daar lag ze, bewegingloos, omhoogkijkend naar de lucht. Ze knipperde een paar keer en probeerde het uitzicht te bevatten.

Langzaam kwam het uitzicht in beeld. Ze zag een onmogelijke hoge muur van rotsen, honderden meters de wolken inklimmend. De muur strekte zich in alle richtingen uit en verdween in de horizon. Bovenaan deze torenhoge kliffen zag Gwen bolwerken, vestingwerken en, er bovenop, duizenden ridders met harnassen die schitterden in de zon.

Ze begreep het niet. Hoe konden ze hier zijn? vroeg ze zich af. Ridders, midden in de woestijn? Waar hadden ze haar naartoe gebracht?

Plotseling, met een schok wist ze het. Haar hart begon sneller te kloppen toen ze besefte dat ze het gevonden hadden, dat ze het gehaald hadden, helemaal de Grote Woestenij over.

Het bestond uiteindelijk toch.

De Tweede Ring.

Een Droom Van Stervelingen

Подняться наверх