Читать книгу Een Droom Van Stervelingen - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 13
HOOFDSTUK DRIE
ОглавлениеErec zat op het houten dek van zijn eigen schip met zijn rug tegen een paal aan, zijn handen waren achter hem vastgebonden en hij keek met ontzetting naar het uitzicht. De andere schepen van zijn vloot lagen voor hem verspreid in de rustige wateren van de oceaan, allemaal ‘s nachts gevangen genomen, ingesloten door de vloot van duizend Keizerlijke schepen. Ze lagen allemaal voor anker, verlicht door de twee volle manen. Zijn schepen droegen de vlaggen van zijn thuisland en de Keizerlijke schepen droegen de zwart-en-gouden vlaggen van het Keizerrijk. Het was een ontmoedigend gezicht. Hij had zich overgegeven om zijn mannen van een zekere dood te redden – en nu waren ze overgeleverd aan de genade van het Keizerrijk, ordinaire gevangenen die nergens heen konden.
Erec kon zien hoe de Keizerlijke soldaten elk van zijn schepen in beslag namen, met een tiental Keizerlijke soldaten per schip op wacht die lusteloos naar de oceaan staarden. Op elk van de dekken van zijn schepen kon Erec honderd mannen zien, allemaal naast elkaar opgesteld met hun polsen achter hun rug vastgebonden. Op ieder schip waren de Keizerlijke wachten in de minderheid, maar de Keizerlijke wachten waren duidelijk niet bezorgd. Met alle mannen vastgebonden, hadden ze geen enkele man nodig om ze te bewaken, laat staan een dozijn. Erec’s mannen hadden zich overgegeven en het was duidelijk, met hun vloot ingesloten, dat ze nergens heen konden gaan.
Terwijl Erec naar het uitzicht keek, werd hij door schuld overmand. Hij had zich nog nooit eerder in zijn leven overgegeven en om dat nu wel te doen pijnigde hem intens. Hij moest zichzelf eraan blijven herinneren dat hij nu een aanvoerder was, niet zomaar meer een soldaat en hij had een verantwoordelijkheid naar al zijn mannen toe. Ze waren zo in de minderheid, dat hij niet kon toestaan dat ze allemaal gedood zouden worden. Ze waren dankzij Krov duidelijk in een val gelopen en om op dat moment te vechten had tevergeefs geweest. Zijn vader had hem geleerd dat de eerste regel van een aanvoerder was om te weten wanneer te vechten en wanneer je de wapens neer moest leggen en de keuze te maken om op een andere dag, op een andere manier te vechten. Het was opschepperij en trotsheid, zei hij, die tot de dood van de meeste mannen leidde. Het was goed advies, maar moeilijk om op te volgen.
“Ik zou zelf gevochten hebben,” klonk een stem naast hem, het klonk als de stem van zijn geweten.
Erec keek om en zag zijn broer Strom die aan een paal naast hem vastgebonden zat, hij keek onverstoorbaar en zelfverzekerd als altijd, ondanks de omstandigheden.
Erec fronste.
“Jij zou gevochten hebben en al onze mannen zouden dood zijn,” antwoordde Erec.
Strom haalde zijn schouders op.
“Hoe dan ook, we gaan er toch wel aan, mijn broer,” antwoordde hij. “Het Keizerrijk is niets dan wreed geweest. Op mijn manier waren we ten minste met roem ten onder gegaan. Nu worden we door deze mannen gedood, maar het zal niet gebeuren terwijl we staan – het zal gebeuren als we op onze rug liggen met hun zwaarden tegen onze kelen aan.”
“Of erger,” zei één van Erec’s aanvoerders die naast Strom aan een paal vastgebonden was, “we worden slaven en zullen nooit meer vrij man zijn. Is dit waarom we jou zijn gevolgd?”
“Dat kan je allemaal niet weten,” zei Erec. “Niemand weet wat het Keizerrijk zal gaan doen. We zijn ten minste in leven. We hebben ten minste een kans. Een andere manier had ons zeker de dood gegarandeerd.
Strom keek Erec teleurgesteld aan.
“Het is geen beslissing die onze vader gemaakt zou hebben.”
Erec liep rood aan.
“Je weet niet wat onze vader gedaan zou hebben.”
“Niet?” sprak Strom tegen. “Ik heb met hem geleefd, ik groeide op de Eilanden mijn hele leven met hem op, terwijl jij door de Ring heen huppelde. Je kende hem nauwelijks. En ik zeg je dat onze vader zou hebben gevochten.”
Erec schudde zijn hoofd.
“Dat zijn makkelijke woorden voor een soldaat,” sprak hij tegen. “Als jij een aanvoerder was, zouden jouw woorden heel anders zijn. Ik weet genoeg over onze vader om te weten dat hij zijn mannen zou redden, tegen elke prijs. Hij was niet roekeloos en niet onstuimig. Hij was trots, maar had geen hoogmoed. Onze vader de soldaat, zou net als jij in zijn jeugd gevochten hebben, maar onze vader de Koning zou voorzichtig zijn en levend om nog verder te kunnen vechten. Als je opgroeit tot een man, Strom, zijn er dingen die je zal begrijpen.”
Strom werd rood.
“Ik ben meer man dan jij.”
Erec zuchtte.
“Je begrijpt niet echt wat een strijd inhoudt,” zei hij. “Niet totdat je verliest. Niet totdat je jouw mensen voor je ziet sterven. Je hebt nog nooit verloren. Je ben op dat Eiland je hele leven beschermd geweest en dat heeft jouw hoogmoed gevormd. Ik hou van je als een broer – maar niet als een aanvoerder.”
Terwijl Erec omhoog de nacht inkeek, naar de eindeloze sterren, vervielen ze allemaal in een gespannen stilte, een soort van wapenstilstand, en hij maakte de balans van de situatie op. Hij hield echt van zijn broer, maar eens in de zoveel tijd kibbelden ze over alles, ze zagen alles gewoon anders. Erec gaf zichzelf de tijd om af te koelen, hij haalde diep adem en draaide zich weer naar Strom.
“Ik wilde ons niet overgeven,” voegde hij toe, kalmer. “Niet als gevangenen en niet als slaven. Je moet het anders zien: overgave is juist soms de eerste stap in een gevecht. Je komt je vijand niet altijd met getrokken zwaard tegemoet: soms is de beste manier om met open armen te vechten. Je kan je zwaard altijd later trekken.”
Strom keek hem verward aan.
“En hoe ben je dan van plan om ons hieruit te krijgen?” vroeg hij. “We hebben onze wapens verbeurd. We zijn gevangenen, vastgebonden, niet in staat te om ons te bewegen. We zijn door een vloot van duizend schepen omsingeld. We hebben geen kans.”
Erec schudde zijn hoofd.
“Je ziet het hele plaatje niet,” zei hij. “Geen van onze mannen zijn dood. We hebben nog steeds onze schepen. We mogen dan we gevangenen zijn, maar ik zie weinig Keizerlijke bewakers op onze schepen – wat betekent dat we nog steeds heel erg in de meerderheid zijn. Het enige dat nodig is, is een vonk om het vuur aan te steken. We kunnen ze bij verrassing pakken – en we kunnen ontsnappen.”
Strom schudde zijn hoofd.
“We kunnen ze niet overmannen,” zei hij. “We zijn vastgebonden, hulpeloos, dus aantallen betekenen niets. En zelfs als het wel zo was, we zouden verpletterd worden door de vloot die ons omsingeld.”
Erec draaide zich om en negeerde zijn broer, hij was niet geïnteresseerd in zijn pessimisme. In plaats daarvan keek hij naar Alistair die een paar meter van hem vandaan zat, vastgebonden aan een paal aan zijn andere kant. Zijn hart brak toen hij haar bekeek. Ze zat daar, gevangen, dankzij hem. Voor zichzelf vond hij het niet erg om gevangen te zijn – dat was de prijs van oorlog. Maar voor haar, het brak zijn hart. Hij had er alles voor over om haar niet zo te zien.
Erec voel zich zo schuldig naar haar toe. Uiteindelijk had zij hun levens weer gered in de Draken Rug tegen het zeemonster. Hij wist dat ze nog steeds doodmoe was van de poging, wist dat ze niet in staat was om energie te verzamelen. Maar Erec wist dat zij hun enige hoop was.
“Alistair,” riep hij weer, zoals hij de hele nacht had gedaan, om de paar minuten. Hij leunde voorover en veegde met zijn voet tegen haar voet aan, haar zachtjes een duw gevend. Hij had er alles voor over om zijn bindingen los te maken, om naar haar toe te gaan, om haar te omhelzen, om haar te bevrijden. Het was het meest hulpeloze gevoel om naast haar te liggen en niet in staat te zijn om er iets aan te doen.
“Alistair,” riep hij. “Alsjeblieft. Het is Erec. Wordt wakker. Ik smeek je. Ik heb je nodig – wij hebben je nodig.”
Erec wachtte en keek naar haar, maar ze bewoog niet. Ze lag zo stil, bewusteloos, even mooi als altijd in het maanlicht. Erec wenste dat ze wakker werd.
Erec keek weg, liet zijn hoofd zakken en sloot zijn ogen. Misschien was alles uiteindelijk toch verloren. Er was simpel weg niets wat hij op dit moment kon doen.
“Ik ben hier,” klonk een zachte stem, rinkelend door de nacht.
Erec keek hoopvol op en zag Alistair naar hem terug staren. Zijn hart sloeg sneller, overstelpt met liefde en vreugde. Ze zag er uitgeput uit, haar ogen waren nauwelijks open terwijl ze hem slaperig aankeek.
“Alistair, mijn liefste,” zei hij dringend. “Ik heb je nodig. Alleen deze ene keer nog. Ik kan dit niet zonder jou doen.”
Ze sloot een lange tijd haar ogen en opende ze toen een klein beetje.
“Wat heb je nodig?” vroeg ze.
“Onze bindingen,” zei hij. “Je moet ons bevrijden. Ons allemaal.”
Alistair sloot haar ogen weer en er verstreek een lange tijd waarin Erec niets anders hoorde dan de wind die langs het schip streek en het vriendelijke geklots van de golven tegen de romp aan. Een zware stilte vulde de lucht en terwijl er nog meer tijd verstreek wist Erec zeker dat ze haar ogen niet meer zou openen.
Eindelijk zag Erec hoe haar ogen langzaam weer opengingen.
Met een blijkbaar enorme poging opende Alistair haar ogen, tilde haar kin op en keek het hele schip rond, ze nam alles in zich op. Hij kon zien hoe haar ogen van kleur veranderden, ze gaven een licht blauwe gloed en lichtten de nacht als twee fakkels op.
Plotseling lieten Alistair’s bindingen los. Erec hoorde ze in de nacht breken en zag toen dat ze haar twee handpalmen voor haar optilde. Een intens licht scheen voor ze.
Een tel later voelde Erec een hitte achter zijn rug, langs zijn polsen. Het voelde onmogelijk heet, toen begon plotseling zijn bindingen los te raken. Stukje voor stukje voelde Erec zijn touwen los gaan, totdat hij eindelijk in staat was om ze zelf te breken.
Erec hief zijn polsen omhoog en onderzocht ze met ongeloof. Hij was vrij. Hij was echt vrij.
Erec hoorde het breken van touwen en zag dat Strom vrij van zijn bindingen was. Het breken ging door, over het hele schip heen en over zijn andere schepen, en hij zag hoe de bindingen van zijn andere mannen braken, zag zijn mannen bevrijd worden, een voor een.
Ze keken allemaal naar Erec en hij hield een vinger aan zijn lippen, wenkend dat ze stil moesten zijn. Erec zag dat de bewakers niets in de gaten hadden. Ze stonden allemaal bij de reling met hun rug naar ze toe, onderling grapjes makend en de nacht in kijkend. Natuurlijk was geen van hen op hun hoede.
Erec wenkte naar Strom en de anderen dat ze hem moesten volgen en stilletjes, met Erec aan de leiding, kropen ze allemaal naar voren, richting de bewakers.
“Nu!” beviel Erec.
Hij barstte in een sprint los en ze deden allemaal hetzelfde, als één snelden ze voorwaarts totdat ze de bewakers bereikten. Toen ze dichterbij kwamen draaide enkele bewakers zich om, gealarmeerd door het krakende hout op het dek en trokken hun zwaarden.
Maar Erec en de anderen, allemaal geharde krijgers, allemaal wanhopig voor die ene kans op overleven, waren ze voor, ze bewogen te snel door de nacht. Strom sprong boven op één en greep zijn pols voordat hij een zwaai kon maken; Erec greep naar de riem van de man, trok zijn dolk en sneed zijn keel door terwijl Strom het zwaard afpakte. Ondanks al hun verschillen, werkten de twee broers naadloos samen, zoals altijd, vechtend als één.
Erec’s mannen pakten allemaal wapens van de bewakers en doodden ze met hun eigen zwaarden en dolken. Andere mannen grepen simpelweg de bewakers die te langzaam waren, gooiden ze over de reling, gillend, en stuurden ze in de zee.
Erec keek naar zijn andere schepen en zag dat zijn mannen links en rechts bewakers doodden.
“Laat de ankers gaan!” commandeerde Erec.
Overal op zijn schepen hakten zijn mannen de touwen door en als snel kreeg Erec het vertrouwde gevoel van het schommelende schip onder hem. Eindelijk, ze waren vrij.
Er klonken hoorns, geschreeuw weerklonk en fakkels werden op alle schepen aangestoken terwijl de grotere Keizerlijke vloot tenslotte doorhad wat er gebeurde. Erec draaide zich om en keek naar de blokkade van schepen die hun weg naar de open zee versperde en hij wist dat het gevecht van zijn leven voor zich lag.
Maar het kon hem niets meer schelen. Zijn mannen waren in leven. Ze waren vrij. Nu hadden ze een kans.
En nu, dit keer, zouden ze vechtend ten onder gaan.