Читать книгу Een Droom Van Stervelingen - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 15

HOOFDSTUK VIJF

Оглавление

Volusia liep door de woestijn, haar honderdduizenden mannen achter haar, de klank van hun marcherende laarzen vulden de lucht. Het was een zoet geluid voor haar oren, een geluid van vooruitgang, van overwinning. Ze keek voor zich uit terwijl ze liep en ze was tevreden om lijken aan de horizon te zien liggen, overal op het opgedroogde harde zand die de Keizerlijke hoofdstad omringde. Duizenden, languit, allemaal perfect stil, lagen op hun rug en keken naar de lucht in doodsangst, alsof ze door een gigantische vloedgolf geplet waren.

Volusia wist dat het geen vloedgolf was. Het waren haar tovenaars, de Vok. Zij hadden een hele krachtige spreuk en hadden iedereen gedood die dacht haar in een hinderlaag te kunnen lokken en te doden.

Volusia grijnsde terwijl ze doorliep en zag haar werk, ze genoot van deze overwinningsdag, van weer iedereen te slim af zijn die haar wilde doden. Dit waren allemaal Keizerlijke leiders, allemaal belangrijke mannen, mannen die nog nooit eerder waren verslagen. En het enige wat tussen haar en de hoofdstad stond. Nu lagen ze hier, al die Keizerlijke leiders, al die mannen die het aandurfden Volusia uit te dagen, al die mannen die dachten slimmer dan haar te zijn – allemaal dood.

Volusia liep tussen ze door, soms ontweek ze de lichamen, soms stapte ze over ze heen en soms, wanneer ze er zin in had, stapte ze boven op ze. Ze haalde er een enorme genoegdoening uit om het vlees van de vijand onder haar laarzen te voelen. Ze voelde zich weer als een kind.

Volusia keek op en zag de hoofdstad voor haar, de enorme gouden koepel scheen onmiskenbaar in de verte. Ze zag de massieve omringende muren, wel dertig meter hoog. Ze zag de ingang, omlijst door hoge, gewelfde gouden deuren en ze voelde de sensatie van haar lot zich voor haar ontvouwen. Nu lag er niets meer tussen haar en haar uiteindelijke machtszetel. Geen politicus of leider of aanvoerder met aanspraak op heerschappij over het Keizerrijk stond haar meer in de weg. De lange opmars, de inname van de ene stad na de andere al deze manen, het verzamelen van haar leger met één stad tegelijk – tenslotte kwam het hier op aan. Vlak achter die muren, vlak achter die glimmende gouden deuren, lag haar laatste verovering. Ze zou snel binnen zijn, ze zou de machtstroon aanvaarden. En als ze dit zou doen, zou er niemand en niets meer zijn om haar te stoppen. Ze zou het bevel van alle Keizerlijke legers overnemen, van alle provincies en regio's, de vier hoorns en twee pieken en tenslotte moest ieder wezen van het Keizerrijk haar – een mens – tot hun opperste aanvoerder aanvaarden.

Beter nog, zij moesten haar Godin noemen.

Bij die gedachte moest ze glimlachen. Ze zou beelden van haarzelf in iedere stad doen oprijzen, voor iedere zaal van macht; ze zou feestdagen naar zich benoemen, mensen zouden elkaar moeten salueren als haar naam genoemd werd en het Keizerrijk zou spoedig geen andere naam kennen dan die van haar.

Volusia liep voor haar leger in de vroege ochtend zonnen uit. Ze bekeek de gouden deuren en realiseerde zich dat dit één van de grootste momenten van haar leven zou worden. Terwijl ze haar mannen leidde voelde ze zich onoverwinnelijk – helemaal nu alle verraders binnen haar gelederen dood waren. Hoe dwaas waren ze, dacht ze, om aan te nemen dat ze naïef was, om aan te nemen dat ze in hun val zou lopen. Alleen maar omdat ze jong was. Hun hadden niet veel aan hun oude leeftijd – zo ver had het ze gebracht. Het had ze alleen maar een vroege dood opgeleverd, een vroege dood omdat ze haar wijsheid onderschat hadden – een wijsheid groter dan die van hun.

En toch, terwijl Volusia doorliep en de Keizerlijke lichamen in de woestijn bestudeerde, kreeg ze een groeiend gevoel van bezorgdheid. Ze besefte dat er niet zoveel lichamen waren als dat er zouden moeten zijn. Er lagen misschien maar een paar duizend lichamen, maar niet de honderdduizenden die ze verwacht had, niet het belangrijkste lichaam van het Keizerlijke leger. Hadden die leiders niet al hun mannen meegenomen? En zo nee, waar konden ze zijn?

Ze begon zich af te vragen: met de leiders dood, zou de Keizerlijke hoofdstad zich nog steeds verdedigen?

Terwijl Volusia de poorten van de hoofdstad naderde, wenkte ze naar Vokin om naar voren te komen en naar haar leger om te stoppen.

Ze stopten als één achter haar en tenslotte viel er een stilte en de ochtend woestijn. Er was niets anders dan de wind te horen, de stof die door de lucht dwarrelde, een doornstruik die tuimelde. Volusia bekeek de massieve, verzegelde deuren met het goud in sierlijke patronen en tekens en symbolen uitgesneden, het vertelde verhalen van de oeroude veldslagen van de Keizerlijke landen. Deze deuren waren over het hele Keizerrijk befaamd, er werd gezegd dat er honderd jaar over het beeldhouwwerk gedaan was en dat het bijna vier meter dik was. Het was een teken van kracht die alle Keizerlijke landen vertegenwoordigde.

Volusia stond er nog geen vijftien meter vandaan, ze was nog nooit zo dichtbij de ingang van de hoofdstad geweest, en ze had er ontzag voor – en voor wat het vertegenwoordigde. Het was niet alleen een symbool voor kracht en stabiliteit, maar het was ook een meesterwerk, een oeroud kunstwerk. Ze wilde zo graag die gouden deuren aanraken, haar handen langs de uitgesneden figuren halen.

Maar ze wist dat het daar nu niet de tijd voor was. Ze bestudeerde ze, en er rees een voorgevoel binnen in haar op. Er klopte iets niet. Het was onbewaakt. En het was veel te stil.

Volusia keek recht omhoog en bovenop de muren, de borstwering bewakend, zag ze duizenden Keizerlijke soldaten langzaam tevoorschijn komen. Ze stelden zich naast elkaar op en keken omlaag, bogen en speren in de aanslag.

In het midden stond een Keizerlijke generaal die op hun neerkeek.

“Je bent dwaas om zo dichtbij te komen,” bulderde hij en zijn stem echode. “Je staat binnen het bereik van onze bogen en speren. Met één knip van mijn vinger kan ik jullie in een handomdraai doden.”

“Maar ik zal jullie gratie verlenen,” voegde hij toe. “Zeg tegen jouw legers dat ze hun wapens neer moeten leggen en ik zal je laten leven.”

Volusia keek omhoog naar de generaal, zijn gezicht verduisterd door de zon, deze eenzame aanvoerder die achtergelaten was om de hoofdstad te verdedigen. En ze keek langs de wallen naar zijn mannen, alle ogen op haar gericht, hun bogen in hun handen. Ze wist dat hij meende wat hij zei.

“Ik zal jou één kans geven om jouw wapens neer te leggen,” riep ze terug, “voordat ik al jouw mannen dood en deze hoofdstad tot de grond toe verbrand.”

Hij grinnikte en ze zag dat hij en al zijn mannen hun vizieren lieten zakken, voorbereid op de slag.

Plotseling hoorde Volusia het geluid van duizenden pijlen die afgeschoten werden, van duizenden speren die gegooid werden. En toen ze weer omhoog keek zag ze de hemel zwart worden, vol met wapens, allemaal op haar afgevuurd.

Volusia stond daar, doodstil, zonder angst, ze knipperde zelfs niet. Ze wist dat geen van deze wapens haar iets kon doen. Ze was tenslotte een godin.

Naast haar hief de Vok een enkele groene handpalm omhoog. En toen hij dit deed, kwam er een groene bol uit zijn hand en zweefde voor haar de lucht in. Een paar meter boven Volusia's hoofd verscheen er een schild van groen licht. Nog geen tel later stuiterden de pijlen en speren ervan af en vielen naast haar in een grote hoop op de grond.

Volusia keek tevreden naar de groeiende berg van speren en pijlen en keek weer omhoog om de verbijsterende gezichten van alle Keizerlijke soldaten te zien.

“Ik zal je nog één kans geven om je wapens neer te leggen!” schreeuwde ze terug.

De Keizerlijke aanvoerder stond er streng bij. Hij was duidelijk gefrustreerd en dacht over zijn alternatieven na, maar hij gaf niet toe. In plaats daarvan wenkte hij zijn mannen en ze zag dat ze zich voorbereiden op nog een salvo.

Volusia knikte naar Vokin en hij gebaarde naar zijn mannen. Tientallen Vok stapten naar voren, ze stelden zich op en hieven hun handen hoog boven het hoofd en richtten hun handpalmen. Het volgende moment vulden tientallen groene bollen de lucht, richting de muren van de hoofdstad.

Volusia keek in afwachting toe, ze verwachtte dat de muren ineen zouden storten, ze verwachtte al deze mannen aan haar voeten te zien neerstorten, ze verwachtte dat de hoofdstad van haar werd. Ze was verlangend om al op de troon te zitten.

Maar Volusia keek vol verrassing en ontzetting toe hoe de groene lichtbollen onschuldig van de muren van de hoofdstad af stuiterden en toen in heldere knipperende lichten verdwenen. Ze begreep het niet: het had geen uitwerking.

Volusia keek naar Vokin en hij zag er ook verbijsterd uit.

De Keizerlijke aanvoerder grinnikte daar hoog boven naar beneden.

“Je bent niet de enige met tovenarij,” zei hij. “Deze muren van de hoofdstad kunnen door geen enkele betovering omver geworpen worden – ze hebben al duizenden jaren de tand des tijds doorstaan, ze hebben barbaren afgeweerd, hele legers groter dan die van jou. Er is geen magie die ze omver kan werpen – alleen menselijk handelen.”

Hij grinnikte breeduit.

“Dus,” voegde hij toe, “je hebt dezelfde fout als vele andere veroveraars in wording gemaakt. Je vertrouwde op tovenarij bij het naderen van deze hoofdstad – en nu zal je de prijs betalen.”

Over de gehele borstwering klonken hoorns. Volusia keek en was geschokt toen ze een leger van soldaten aan de horizon zag staan. De horizon zag zwart met honderdduizenden, een immens leger, veel meer dan de mannen die ze achter haar had staan. Ze stonden duidelijk achter de muren te wachten, aan de andere kant van de hoofdstad, in de woestijn, op het bevel van de Keizerlijke aanvoerder. Ze was niet zomaar in een andere veldslag gelopen – dit was een totale oorlog.

Er klonk nog een hoorn en plotseling gingen de massief gouden deuren voor haar open. Ze gingen steeds verder open, ondertussen klonk er een luide strijdkreet terwijl nog meer duizenden Keizerlijke soldaten tevoorschijn kwamen, recht op ze af.

Tegelijkertijd vielen de honderdduizenden soldaten aan de horizon ook aan. Ze splitsten hun krachten rond de Keizerlijke stad op en vielen van beide kanten aan.

Volusia bleef standvastig staan, hief een enkele vuist omhoog en zwaaide het neer.

Achter haar schreeuwde haar leger een luide strijdkreet terwijl voorwaarts rende, de Keizerlijke mannen tegemoet.

Volusia wist dat dit de veldslag was die het lot van de hoofdstad bepaalde – het uiteindelijk lot van het Keizerrijk. Haar tovenaars hadden haar laten vallen - maar haar soldaten zouden dat niet doen. Tenslotte kon ze wreder zijn dan enig andere man en daar had ze geen tovenarij voor nodig.

Ze zag de mannen op haar af komen en ze bleef staan, ze genoot van de kans om te doden of gedood te worden.

Een Droom Van Stervelingen

Подняться наверх