Читать книгу Een Smidsvuur van Moed - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 13
HOOFDSTUK DRIE
ОглавлениеMerk stond bij de ingang van de geheime kamer, op de bovenste verdieping van de Toren van Ur. Pult, de verrader, lag dood aan zijn voeten. Merk staarde in het verblindende licht. De deur stond open, en hij kon niet geloven wat hij zag.
Hier was hij dan, de geheime kamer, op de best bewaakte verdieping, de kamer die ontworpen was voor het Zwaard van Vlammen. In de deur en in de muren stond het insigne van het zwaard gegraveerd. Het was deze kamer, alleen deze kamer, waaruit de verrader het meest heilige relikwie van het koninkrijk had willen stelen. Als Merk hem niet had betrapt, wie weet waar het Zwaard nu dan geweest zou zijn?
Terwijl Merk de ruimte in staarde, die gladde, cirkelvormige stenen muren had, en hij in het licht keek, begon hij in het midden een gouden platform te onderscheiden. Er stond een brandende fakkel onder en daarboven een stalen frame, duidelijk ontworpen voor het Zwaard. En toch begreep hij niet wat hij zag.
Het frame was leeg.
Hij knipperde met zijn ogen en probeerde het te begrijpen. Had de dief het zwaard al gestolen? Nee, de man lag dood aan zijn voeten. Dat kon slechts één ding betekenen.
Deze toren, de heilige Toren van Ur, was een lokmiddel. Alles—de ruimte, de toren—alles was een lokmiddel. Het Zwaard van Vlammen lag hier niet. Het had hier nooit gelegen.
Maar als het hier niet lag, waar lag het dan?
Merk stond daar vol afschuw, verstijfd. Hij dacht terug aan alle legendes omtrent het Zwaard van Vlammen. Hij herinnerde zich dat er over twee torens werd gesproken, de Toren van Ur in de noordwestelijke uithoek van het koninkrijk, en de Toren van Kos in de zuidoostelijke hoek. Ze waren beiden aan weerszijden van het koninkrijk geplaatst en hielden elkaar in balans. Hij wist dat het Zwaard in één van de twee torens moest liggen. En toch was Merk er altijd vanuit gegaan dat deze toren, de Toren van Ur, de toren was waar het lag. Iedereen in het koninkrijk ging daar van uit; iedereen rees alleen af naar deze toren, en de legendes wezen ook naar Ur. Tenslotte lag Ur op het vasteland, vlak bij de hoofdstad, vlak bij een grote, eeuwenoude stad—terwijl Kos aan het eind van de Duivelsvinger lag, op een afgelegen, onbelangrijke locatie, ver bij alles vandaan.
Het moest in Kos zijn.
Terwijl Merk daar stond begon het langzaam tot hem door te dringen: hij was de enige in het koninkrijk die de ware locatie van het Zwaard kende. Merk wist niet wat voor geheimen en schatten de Toren van Ur verborgen hield, maar hij wist zeker dat het Zwaard van Vlammen er niet bij zat. Hij voelde zich terneergeslagen. Hij had geleerd wat hij niet had mogen leren: dat hij en de andere soldaten hier niets bewaakten. Het was een kennis die de Wachters niet mochten bezitten—want het zou hen natuurlijk demoraliseren. Wie wilde er nu een lege toren bewaken?
Nu Merk de waarheid kende voelde hij een brandend verlangen om deze plek te verlaten, naar Kos te vertrekken en het Zwaard te beschermen. Waarom zou hij hier blijven en lege muren bewaken?
Merk was een simpele man, en hij had nergens meer een hekel aan dan aan raadsels. Deze hele situatie gaf hem een enorme koppijn en riep alleen maar meer vragen bij hem op. Wie zou er nog meer van kunnen weten? vroeg Merk zich af. De Wachters? Er zouden er toch zeker een paar moeten zijn die het wisten. Maar als ze het wisten, hoe konden ze dan de discipline opbrengen om hun hele leven een lokmiddel te bewaken? Was dat allemaal deel van hun training? Van hun heilige taak?
Wat moest hij doen nu hij het wist? Hij kon het in ieder geval niet aan de anderen vertellen. Ze zouden hem misschien niet eens geloven, en denken dat hij het Zwaard had gestolen.
En wat moest hij doen met het levenloze lichaam van deze verrader? En als deze verrader het Zwaard had willen stelen, was er dan nog iemand die het zou proberen? Had hij alleen gewerkt? Waarom had hij het eigenlijk willen stelen? Waar had hij het heen willen brengen?
Terwijl hij daar stond en alles op een rijtje probeerde te zetten, klonken er ineens klokken. Zo luid, slechts meters bij zijn hoofd vandaan, alsof ze zich in deze kamer bevonden. De haren in zijn nek gingen recht overeind staan. Het geluid was zo plotseling, zo urgent, hij kon niet begrijpen waar het vandaan kwam—tot hij besefte dat de klokkentoren op het dak slechts enkele meters van zijn hoofd verwijderd was. De ruimte schudde door het onophoudelijke luiden, en hij kon niet meer helder nadenken. De urgentie waarmee de klokken werden geluid impliceerde dat het oorlogsklokken waren.
Plotseling rees er uit alle hoeken van de toren commotie op. Merk hoorde geroep in de verte, alsof iedereen zich aan het verzamelen was. Hij moest weten wat er aan de hand was; hij kon later op dit dilemma terug komen.
Merk sleepte het lichaam uit de weg, sloeg de deur dicht en rende de kamer uit. Hij stormde de gang in en zag tientallen krijgers met getrokken zwaarden de trap op rennen. Eerst dacht hij dat ze op hem af kwamen, maar toen keek hij naar boven en zag hij meer mannen de trappen op rennen, en hij besefte dat ze allemaal op weg waren naar het dak.
Merk sloot zich bij hen aan. Hij rende de trappen of en barstte ten midden van het oorverdovende luiden van de klokken het dak op. Hij rende naar de rand van de toren en keek uit—en was verbijsterd. Zijn hart viel toen hij in de verte een zwarte Zee van Verdriet zag. Een miljoen schepen convergeerde bij de stad van Ur. De vloot leek echter niet onderweg te zijn naar de Toren van Ur, die op een goede dag rijden ten noorden van de stad lag. Er was dus geen direct gevaar, en Merk vroeg zich af waarom de klokken dan zo urgent luidden.
Toen zag hij de krijgers de andere kant op kijken. Hij draaide zich ook om, en toen zag hij het: daar, uit de bossen, verscheen een groep trollen. Die werden gevolgd door meer trollen.
En nog meer.
Er kwam een luid geritsel, gevolgd door een gebrul, en plotseling barstten er honderden trollen het bos uit. Ze hadden hun hellebaarden hoog geheven en hadden bloed in hun ogen. Hun leider, de trol die bekend stond als Vesuvius, rende voorop. Het was een grotesk beest met twee hellebaarden, zijn gezicht besmeurd met bloed. En ze kwamen recht op de toren af.
Merk besefte onmiddellijk dat dit geen gewone aanval was. Het leek alsof heel Marda was doorgebroken. Hoe waren ze langs de Vlammen gekomen? vroeg hij zich af. Ze waren hier duidelijk voor het Zwaard, met de intentie de Vlammen uit de schakelen. Ironisch, dacht Merk, gezien het feit dat het Zwaard helemaal niet hier was.
De toren, besefte Merk, kon tijdens een dergelijke aanval niet standhouden. Het was over.
Terwijl hij werd omsingeld zette Merk zich schrap voor het laatste gevecht van zijn leven. Overal om hem heen grepen de krijgers hun zwaarden vast en keken ze in paniek naar beneden.
“MANNEN!” schreeuwde Vicor, Merks commandant. “NEEM JE POSITIES IN!”
De krijgers namen hun posities op de kantelen in en Merk sloot zich onmiddellijk bij hen aan. Hij rende naar de rand, greep een boog en een pijlkoker, richtte en begon te vuren.
Merk keek tevreden toe hoe één van zijn pijlen zich door de borst van een trol heen boorde; maar tot zijn verrassing rende het beest gewoon door, met de pijl die dwars door hem heen stak. Merk schoot een pijl in de nek van de trol—en toch bleef de trol tot zijn grote schrik rennen. Hij vuurde een derde pijl af, die de trol in zijn kop raakte, en deze keer smakte de trol tegen de grond.
Merk had al snel door dat deze trollen geen gewone tegenstanders waren, en niet zo makkelijk uit te schakelen als mensen. Het begon er steeds slechter uit te zien. Toch bleef hij vuren, en hij schakelde zoveel trollen uit als hij kon. De pijlen die hij en zijn medesoldaten afschoten deden de hemel zwart kleuren. De trollen struikelden en vielen en versperden de anderen de weg.
Maar er braken er teveel door. Al spoedig bereikten de trollen de dikke muren van de toren. Ze hieven hun hellebaarden en beukten tegen de gouden deuren in en poging ze in te trappen. Merk kon de trillingen onder zijn voeten voelen.
Het gekletter van metaal galmde door de lucht terwijl de trollen als bezetenen tegen de deuren beukten. Op de één of andere manier, zag Merk tot zijn opluchting, hielden de deuren het. Zelfs met honderden trollen die er tegen aan beukten gaven de deuren niet mee. Er kwam niet eens een deukje in. Het was bijna alsof er magie in het spel was.
“ROTSEN!” schreeuwde Vicor.
De andere soldaten haastten zich naar een hoop rotsen die langs de rand waren opgestapeld, en Merk sloot zich bij hen aan. Samen met tien anderen slaagde hij erin om de rots op te tillen en hem naar de top van de muur te duwen. Merk forceerde zichzelf en kreunde van de inspanning. Hij tilde hem met al zijn kracht op, en uiteindelijk duwden ze hem met een luide schreeuw over de rand.
Merk leunde met de anderen over de rand en keek toe hoe de rots naar beneden viel.
De trollen keken op—maar te laat. De rots verpletterde een aantal van hen en liet een enorme krater in de grond naast de torenmuur achter. Merk hielp de andere soldaten terwijl ze aan alle kanten van de toren rotsen over de muur tilden. Ze doodden honderden trollen en de grond beefde van de explosies.
Maar ze bleven komen. Het was een eindeloze stroom van trollen die uit het bos barstte. Merk zag dat ze geen rotsen meer hadden; ze hadden ook geen pijlen meer, en de trollen bleven komen.
Ineens voelde Merk iets langs zijn oor zoeven, en toen hij zich omdraaide zag hij een speer voorbij vliegen. Hij keek verbijsterd naar beneden. Hij zag de trollen speren oppakken en ze omhoog gooien. Hij was verbaasd; hij had geen idee dat ze de kracht hadden om zo ver te gooien.
Vesuvius, hun leider, haalde uit met een gouden speer en wierp hem recht omhoog, en Merk keek geschokt toe hoe de speer de top van de toren bereikte en hem, terwijl hij wegdook, op slechts een haar na miste. Hij hoorde gekreun, en toen hij zich omdraaide zag hij dat zijn medesoldaten niet zo veel geluk hadden gehad. Enkele van hen lagen op hun rug, doorboord door de speren, terwijl het bloed uit hun mond gutste.
Er klonk een rommelend geluid, en ineens werd er vanuit het bos een ijzeren stormram op een wagen met houten wielen naar voren gerold. De groep trollen ging uiteen terwijl de stormram door Vesuvius naar de deur werd geleid.
“SPEREN!” schreeuwde Vicor.
Merk renden met de anderen naar de stapel speren en greep er één, wetend dat dit hun laatste verdedigingslinie was. Hij had gedacht dat ze deze wel zouden bewaren tot de trollen de toren waren binnengedrongen, maar blijkbaar waren het wanhopige tijden. Hij richtte en wierp de speer naar Vesuvius.
Maar Vesuvius was sneller dan hij eruit zag en hij wist zijn speer op het laatste moment te ontwijken. Merks speer raakte een andere trol in zijn dijbeen, waardoor hij tegen de grond ging en het naderen van de stormram werd vertraagd.
Zijn medesoldaten wierpen hun speren en doodden de trollen die de stormram voortduwden.
Maar zodra zij tegen de vlakte gingen, verschenen er honderden andere trollen uit het bos. Al snel kwam de stormram weer in beweging. Ze waren simpelweg met teveel—en ze waren allemaal vervangbaar. Dit was niet hoe mensen vochten. Dit was een natie van monsters.
Merk greep naar een andere speer om te gooien, maar zag tot zijn teleurstelling dat ze door hun voorraad heen waren. Op dat moment bereikte de stormram de deuren van de toren. Een aantal trollen legden houten planken over de kraters neer om een brug te creëren.
“VOORWAARTS!” schreeuwde Vesuvius. Zijn stem klonk diep en rauw.
De groep trollen duwde de stormram naar voren. Een moment later werd hij met zoveel kracht tegen de deuren aan gebeukt dat Merk de trillingen helemaal boven kon voelen. De beving ging door zijn enkels en drong door tot in zijn botten.
Het kwam weer, en toen nog een keer. De toren beefde, waardoor hij en de anderen struikelden. Hij belandde op handen en knieën op een lichaam, een andere Wachter, en besefte dat hij al dood was.
Merk hoorde een zoevend geluid, voelde een golf van wind en hitte, en toen hij opkeek begreep hij niet wat hij zag: er vloog een brandende rots over hem heen. Er klonken overal explosies terwijl er vlammende rotsen op de toren belandden. Merk hurkte en keek over de rand. Hij zag hoe er tientallen katapulten vanaf beneden werden afgevuurd. Zijn mannen vielen bij bosjes om hem heen.
Er landde nog een vlammende rots bij Merk, die twee Wachters naast hem doodde, mannen die hij mocht. Terwijl de vlammen zich verspreidden, voelde hij de hitte in zijn rug. Merk keek om zich heen en zag dat bijna alle mannen dood waren. Hij wist dat hij niets meer kon doen hierboven, behalve wachten tot hij zou sterven.
Merk wist dat het nu of nooit was. Hij zou niet zo ten onder gaan, ineengedoken boven op de toren, wachtend op de dood. Hij zou dapper en onbevreesd ten onder gaan. Hij zou de vijand met een dolk in zijn hand confronteren, man tegen man, en zoveel mogelijk van deze wezens doden als hij kon.
Merk gaf een luide schreeuw, reikte naar het touw dat aan de toren was vastgebonden, en sprong over de rand. Hij gleed met volle snelheid naar beneden, op weg naar de trollen onder hem, klaar om zijn lotsbestemming te ontmoeten.