Читать книгу Een Smidsvuur van Moed - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 17

HOOFDSTUK ZEVEN

Оглавление

Aidan stond vastgebonden aan een paal, niet in staat om te bewegen, terwijl hij naar zijn vader keek, die een paar meter voor hem knielde, omsingeld door Pandesiaanse soldaten. Ze hielden hun zwaarden boven zijn nek.

“NEE!” schreeuwde Aidan.

Hij probeerde los te breken. Hij wilde naar voren te rennen en zijn vader te redden, maar hoe hard hij het ook probeerde, er was geen beweging in te krijgen. De touwen sneden in zijn polsen en enkels, en hij was gedwongen om hulpeloos toe te kijken hoe zijn vader daar knielde, zijn ogen gevuld met tranen.

“Aidan!” riep zijn vader, die zijn hand naar hem uitstrekte.

“Vader!” riep Aidan terug.

De zwaarden kwamen naar beneden, en een moment later spatte het bloed in Aidans gezicht terwijl ze zijn vaders hoofd afhakten.

“NEE!” schreeuwde Aidan. Het voelde alsof zijn eigen leven uit hem werd weggezogen, alsof hij in een zwart gat viel.

Aidan werd met een schok wakker, snakkend naar adem, badend in het koude zweet. Hij ging rechtop zitten in de duisternis en probeerde erachter te komen waar hij was.

“Vader!” riep Aidan, nog half in slaap. Hij zocht naar hem en voelde een ongelofelijk drang om hem te redden.

Hij keek om zich heen. Hij voelde iets in zijn gezicht en in zijn haar, op zijn lichaam, en besefte dat hij moeite had met ademhalen. Hij strekte zijn hand uit, trok iets lichts en langs van zijn gezicht, en realiseerde zich dat hij in een stapel hooi lag. Hij veegde het hooi snel van zich af en ging rechtop zitten.

Het was donker. Het vage licht van een fakkel scheen door de planken heen, en hij besefte dat hij in een wagen lag. Naast hem klonk geritsel, en toen hij omkeek zag hij tot zijn opluchting dat het White was. De enorme hond sprong op en likte zijn gezicht terwijl Aidan hem knuffelde.

Aidan hijgde, nog steeds overweldigd door de droom. Het had te echt geleken. Was zijn vader echt vermoord? Hij probeerde terug te denken aan toen hij hem voor het laatst had gezien, op de koninklijke binnenplaats, omsingeld door Pandesiaanse soldaten. Hij herinnerde zich dat hij had geprobeerd om hem te helpen, waarna hij in het diepst van de nacht door Motley was meegenomen. Hij herinnerde zich dat Motley hem in deze wagen had gezet, en dat ze door de achterafstraten van Andros waren gevlucht.

Dat verklaarde de wagen. Maar waar waren ze heen gegaan? Waar had Motley hem mee naartoe genomen?

Er ging een deur open, en de donkere kamer werd opgelicht door het licht van een fakkel. Eindelijk kon Aidan zien waar hij was: een kleine stenen kamer, met een laag, gewelfd plafond. Het zag eruit als een klein huisje of een taverne. Hij keek op en zag Motley in de deuropening staan, omgeven door het licht van de fakkel.

“Blijf vooral zo schreeuwen, dan vinden de Pandesianen ons wel,” waarschuwde Motley.

Motley draaide zich om en liep de kamer uit, terug naar de goedverlichte kamer in de verte. Aidan sprong uit de wagen en volgde, White op zijn hielen. Terwijl Aidan de andere kamer binnen liep sloot Motley de dikke eikenhouten deur achter hem, en vergrendelde hem.

Aidan keek om zich heen terwijl zijn ogen aan het licht begonnen te wennen, en herkende bekende gezichten: Motleys vrienden. De acteurs. Alle entertainers van de reis. Ze waren allemaal hier, allemaal verstopt in deze raamloze stenen pub. Alle gezichten, voorheen zo blij, waren nu somber.

“De Pandesianen zitten overal,” zei Motley tegen Aidan. “Niet te hard praten.”

Aidan schaamde zich. Hij had zich niet eens gerealiseerd dat hij had geschreeuwd.

“Sorry,” zei hij. “Ik had een nachtmerrie.”

“We hebben allemaal nachtmerries,” antwoordde Motley.

“We leven in een nachtmerrie,” voegde een andere acteur somber toe.

“Waar zijn we?” vroeg Aidan terwijl hij verbaasd om zich heen keek.

“Een taverne,” antwoordde Motley, “in de verste uithoek van Andros. We zijn nog steeds in de hoofdstad. De Pandesianen patrouilleren buiten. Ze zijn al een aantal keer voorbij gelopen, maar ze zijn niet naar binnen gekomen—en dat zullen ze ook niet doen als je je mond houdt. We zijn veilig hier.”

“Voor nu,” riep één van zijn vrienden op sceptische toon.

Aidan, die een drang voelde om zijn vader te helpen, probeerde het zich te herinneren.

“Mijn vader,” zei hij. “Is hij… dood?”

Motley schudde zijn hoofd.

“Ik weet het niet. Ze hebben hem meegenomen. Dat was de laatste keer dat ik hem zag.”

Aidan voelde een golf van wrok.

“Je hebt me meegesleurd!” zei hij boos. “Dat had je niet moeten doen. Ik had hem kunnen helpen!”

Motley wreef over zijn kin.

“En hoe had je dat willen doen?”

Aidan haalde zijn schouders op.

“Ik weet het niet,” antwoordde hij. “Op de één of andere manier.”

Motley knikte.

“Je zou het geprobeerd hebben,” stemde hij in. “En dan zou je nu ook dood geweest zijn.”

“Is hij dood dan?” vroeg Aidan terwijl hij zijn hart voelde samentrekken.

Motley haalde zijn schouders op.

“Hij leefde nog toen we weggingen,” zei Motley. “Ik weet niet of dat nu nog steeds het geval is. We hebben geen vrienden of spionnen meer in deze stad—de boel is compleet overgenomen door Pandesianen. Al je vaders mannen zijn gearresteerd. Ik ben bang dat we zijn overgeleverd aan de genade van Pandesia.”

Aidan balde zijn vuisten. Hij kon alleen maar denken aan zijn vader, wegrottend in die cel.

“Ik moet hem redden,” verkondigde Aidan, gevuld met een doelbewustheid. “Ik kan hem daar niet laten zitten. Ik moet hier meteen weg.”

Aidan sprong op en haastte zich naar de deur. Hij begon de grendels los te trekken toen Motley zich over hem heen boog en zijn voet voor de deur zette voor Aidan hem kon opentrekken.

“Als je nu gaat,” zei Motley, “dan zijn we er allemaal geweest.”

Aidan keek Motley aan. Voor het eerst had Motley een serieuze blik in zijn ogen, en Aidan wist dat hij gelijk had. Hij had respect voor hem; tenslotte had hij zijn leven gered. Aidan zou hem daar altijd dankbaar voor zijn. Maar tegelijkertijd voelde hij een brandend verlangen om zijn vader te redden, en hij wist dat elke seconde telde.

“Je zei dat er een andere manier was,” zei Aidan ineens. “Dat er een andere manier was om hem te redden.”

Motley knikte.

“Dat heb ik inderdaad gezegd,” gaf Motley toe.

“Waren dat dan alleen maar lege woorden?” vroeg Aidan.

Motley zuchtte.

“Wat stel je voor?” vroeg hij moedeloos. “Je vader zit in het hart van de hoofdstad, in de koninklijke kerker, en hij wordt bewaakt voor het complete Pandesiaanse leger. Zullen we maar gewoon aankloppen?”

Aidan stond daar en probeerde iets te bedenken. Hij wist dat het een ontmoedigende onderneming was.

“Er moeten toch mensen zijn die ons kunnen helpen?” vroeg Aidan.

“Wie dan?” riep één van de acteurs uit. “Alle mannen die trouw waren aan je vader zijn gearresteerd.”

“Niet allemaal,” antwoordde Aidan. “Ik weet zeker dat niet al zijn mannen er waren. Hoe zit het met de krijgsheren buiten de hoofdstad?”

“Misschien.” Motley haalde zijn schouders op. “Maar waar zijn zij nu?”

Aidan was ziedend, wanhopig. Hij had het gevoel dat hij zelf gevangen zat.

“We kunnen hier niet blijven zitten en niets doen,” riep Aidan uit. “Als je me niet helpt, dan ga ik zelf. Het kan me niet schelen als ik dood ga. Ik kan niet hier zitten terwijl mijn vader in de gevangenis zit. En mijn broers…” zei Aidan, en hij begon te huilen, overspoeld door emoties, toen hij zich herinnerde dat zijn twee broers dood waren.

“Ik heb niemand meer,” zei hij.

Toen schudde hij zijn hoofd. Hij herinnerde zich zijn zus, Kyra, en hij bad met alles dat hij had dat ze veilig was. Zij was de enige die hij nog had.

Terwijl Aidan huilde liep White naar hem toe en wreef hij zijn kop tegen zijn been aan. Hij hoorde zware voetstappen over de krakende houten planken lopen, en voelde een grote vlezige hand op zijn schouder.

Hij keek op en zag Motley hem meelevend aankijken.

“Fout,” zei Motley. “Je hebt ons. Wij zijn nu je familie.”

Motley draaide zich om en gebaarde naar de ruimte, en Aidan zag de acteurs en entertainers hem ernstig aankijken. Ze hadden medeleven in hun ogen en knikten instemmend. Hij besefte dat ze, ondanks het feit dat ze geen krijgers waren, mensen met een goed hart waren. Hij had een nieuw respect voor hen gevonden.

“Dank je,” zei Aidan. “Maar jullie zijn allemaal acteurs. Ik heb krijgers nodig. Jullie kunnen me niet helpen om mijn vader terug te halen.”

Motley kreeg ineens een blik in zijn ogen, alsof er een idee bij hem opkwam, en hij glimlachte breed.

“Je hebt het mis, jonge Aidan,” antwoordde hij.

Aidan zag Motleys ogen glimmen, en hij wist dat hij een plan had.

“Krijgers hebben bepaalde vaardigheden,” zei Motley, “maar entertainers hebben andere vaardigheden. Krijgers kunnen winnen door kracht—maar entertainers kunnen winnen met andere middelen. Middelen die nog krachtiger zijn.”

“Ik begrijp het niet,” zei Aidan, verward. “Je kunt mijn vader niet uit zijn cel entertainen.”

Motley lachte hardop.

“Nou,” antwoordde hij, “ik denk het wel.”

Aidan keek hem vragend aan.

“Wat bedoel je?” vroeg hij.

Motley wreef over zijn kin en zijn blik dwaalde af. Hij broedde duidelijk op een plannetje.

“Krijgers mogen nu niet vrij rondlopen in de hoofdstad—laat staan dat ze in de buurt van het stadscentrum mogen komen. Maar entertainers hebben geen restricties.”

Aidan snapte het niet.

“Waarom zou Pandesia entertainers wel het hart van de hoofdstad in laten?” vroeg Aidan.

Motley glimlachte en schudde zijn hoofd.

“Je weet nog steeds niet hoe de wereld werkt, jongen,” antwoordde Motley. “Krijgers zijn alleen toegestaan in beperkte plekken, op beperkte tijden. Maar entertainers—zij mogen overal komen, altijd. Iedereen moet entertaint worden, Pandesianen net zo goed als Escaloniten. Tenslotte is een verveelde soldaat een gevaarlijke soldaat, aan elke kant van het koninkrijk, en er moet een zekere orde gehandhaafd worden. Entertainment is altijd de sleutel geweest tot het tevreden houden van de troepen en het in bedwang houden van een leger.”

Motley glimlachte.

“Zie je, jonge Aidan,” zei hij, “het zijn niet de commandanten die hun legers onder de duim houden, maar wij. Gewone entertainers. Die uit de klasse die jij zo veracht. Wij rijzen boven de strijd uit, wij banen ons door vijandige linies. Het kan niemand iets schelen wat voor wapenrusting in draag—ze willen alleen dat ik goede verhalen heb. En ik heb goede verhalen, jongen, beter dan je ooit zult weten.”

Motley draaide zich om en bulderde:

“We zullen een toneelstuk opvoeren! Wij allemaal!”

Alle acteurs in de ruimte begonnen ineens te juichen. Ze stonden op, en er verscheen weer hoop in hun neerslachtige ogen.

“We zullen ons toneelstuk opvoeren in het hart van de hoofdstad! Het zal het beste entertainment zijn dat die Pandesianen ooit hebben gezien! En wat nog belangrijker is, het zal de beste afleiding zijn. Als de tijd rijp is, als de stad in onze handen is, in de ban van onze geweldige performance, dan zullen we in actie komen. En we zullen een manier vinden om je vader te bevrijden.”

De mannen juichten, en Aidans hart werd warm. Hij voelde een nieuw optimisme.

“Denk je echt dat het zal werken?” vroeg Aidan.

Motley glimlachte.

“Er zijn wel gekkere dingen gebeurd, mijn jongen,” zei hij.

Een Smidsvuur van Moed

Подняться наверх