Читать книгу Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - Multatuli - Страница 13
Zevende geschiedenis van Gezag.
Оглавление“Le premier roi fut un soldat heureux!” zeide Voltaire, maar ik weet niet of ’t waar is. Er is evenveel kans—ja méér!—dat de eerste koning iemand was, die kennis had aan strikkenleverende kluizenaars. Maar de volgende geschiedenis is waar.
Krates was zeer sterk. Hy knipte borstweringen van boomstammen omvèr, met duim en middelvinger, en kon dertien vyanden doodslaan met één slag. Als hy hoestte, kwam er brand door de samenpersing van de lucht, en de maan schudde als hy dacht aan beweging.
Om al deze verdiensten werd Krates koning.
En hy stierf nadat hy ’n tyd lang koning was geweest.
Maar de kleine Krates, z’n zoontje, had de engelsche ziekte gehad, dat hem niet belette koning te willen zyn, inplaats van z’n vader die zoo sterk was geweest.
Hy zette zich op ’n stoel, dien hy troon noemde, en riep:
Ik ben koning!
Waarom zyt gy koning! vraagde ’t volk, dat nog dom was, en geen begrip had van erfrecht.
—Wel, omdat m’n moeder in ééne hut heeft gewoond met den ouden Krates die dood is.
Eigenlyk zeide hy: paleis, maar ’t was ’n hut.
Het volk begreep de gevolgtrekking niet, en als Krates II riep: “Kom!” dan ging ieder heen. Maar als hy zeide “ga!” dan kwam men hard aanloopen. Kortom, ’t gezag was weg, en Krates twee was te dom om z’n wil ’t onderste-boven te uiten.
In ’n oppozitieblad van die dagen las men ’t volgende:
Waarom, o Krates de tweede, gy die krombeenig zyt en onbezonnen, waarom neemt ge plaats op den stoel des mans die voor twintig jaren in ééne hut woonde met de vrouw die u geboren heeft? Sta op, en maak plaats, en zeg niet «ga!» of «kom!» als waart ge de echte oude Krates! Waar zyn de bolwerken van eikenstammen, die gy hebt omgeknipt met uwen vinger? De maan schudt niet, al denkt ge aan splyting van ’t Heelal. Ge kunt geen vloo doodslaan, en nergens is brand als ge niest. Sta op, en maak ruimte voor ’n ander, die al deze nutte dingen verstaat.
Zóó sprak de oppozitie.
Krates zou waarschynlyk hebben moeten opstaan van den stoel, dien hy troon noemde, wanneer niet ’n oude minne aldus had gesproken tot het volk:
Hoor my, o volk, want ik was de minne van den kleinen Krates, toen hy nog kleiner was dan nu! Toen hy geboren werd heeft z’n vader zich het hoofd gezalfd met olie, en zie, er viel ’n drop der zalve op ’t hoofd van myn voedsterling. ’t Is daarom onnoodig dat hy muren omknippe, en ook is ’t niet noodig dat de maan schudt, of dat hy brand make door hoest. Ik zegge u...
Maar de welsprekende minne behoefde niet te voleinden. De slotsom was zoo gemakkelyk te vatten, dat al het volk—de redaktie van ’t oppozitieblad het luidst—uitriep, als met één stem:
Leve de gezalfde des Heeren!
En Krates bleef zitten op den stoel dien hy troon noemde.
En hy is daarop blyven zitten, tot op dezen dag.