Читать книгу Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - Multatuli - Страница 14
Achtste geschiedenis van Gezag.
ОглавлениеThugater9 melkte de koeien haars vaders, en ze melkte goed, want de melk die zy thuis bracht, leverde meer boter dan de melk die thuis werd gebracht door hare broeders. Ik zal u zeggen hoe dit kwam, en let goed op, Fancy, dat ge ’t weet... als ge eenmaal mocht uit melken gaan. Maar ik zeg u dit, niet opdat ge zoudt melken als Thugater, maar om u te wyzen op het voorbeeld van haar broeders, die door minder goed te melken, beter deden. Verstandiger althans.
Vóór de jonge landlieden de weide betreden, ja lang voor dien tyd, staan de koeien te wachten by het hek, om ontlast te worden van den overvloed, dien ze eigenlyk gereed maakten voor hun kalveren. Maar de menschen eten die kalveren op, omdat ze hiertoe de geschiktheid voelen, en dan is er melk te veel in de uiers.
Wat geschiedt er nu onder dit wachten van de koeien met domme gezichten voor het hek? Gedurende dit stilstaan, dryft het lichtste deel der melk, de room, het vet, de boter, naarboven, en ligt dus het verst van den tepel. (Tepel is mannelyk, Fancy, wat ik heel gek vind).
Wie nu geduldig melkt, tot het laatste toe, brengt vette melk thuis. Wie haast heeft, laat room achter.
En zie, Thugater had geen haast, doch haar broeders wèl.
Want deze beweerden dat ze recht hadden op wat anders, dan het melken der koeien van hun vader. Maar zy dacht niet aan dat recht.
—Myn vader heeft my geleerd te schieten met pyl en boog, sprak een der broeders. Ik kan leven van de jacht, en wil rondloopen in de wereld, en arbeiden voor eigen rekening.
—My leerde hy visschen, zei ’n tweede. Ik ware wel gek, altyd te melken voor ’n ander.
—Hy toonde my hoe men ’n schuit maakt, riep de derde. Ik kap ’n boom en ga er op zitten, in ’t water. Ik wil weten wat er te zien is aan de overzy van ’t meer.
—Ik heb lust om samen te wonen met de blonde Gune,10 verklaarde een vierde, dat ik ’n eigen huis hebbe, met Thugaters er in, om voor my te melken.
Zoo had ieder broeder ’n wensch, ’n begeerte, ’n wil. En ze waren zoo vervuld van hun neigingen, dat ze zich geen tyd gunden om den room meetenemen, dien de koeien heel mistroostig moesten by zich houden, zonder nut voor iemand.
Maar Thugater melkte tot den laatsten drup.
—Vader, riepen eindelyk de broeders, we gaan!
—Wie zal er melken? vraagde de vader.
—Wèl, Thugater!
—Hoe zal ’t zyn, als ook zy lust krygt in varen, visschen, jagen, wereld-zien? Hoe zal ’t wezen, als ook zy op ’t denkbeeld komt, samen te wonen met iets blonds of bruins, opdat ze’n eigen huis hebbe, met wat daarby behoort? Ulieden kan ik missen, doch haar niet ... omdat de melk die ze thuis-brengt zoo vet is.
Toen zeiden de zoons, na eenig overleg:
—Vader, leer haar niets! Dan zal ze blyven voortmelken tot het einde van haar dagen. Toon haar niet hoe de gerekte koord, samentrekkend, ’n pyl wegschiet; dan zal ze geen lust hebben in de jacht. Verberg haar de eigenschap der visschen die ’n scherpen haak inslikken, als die bedekt is met wat aas: ze zal dan niet denken aan het uitwerpen van hoeken of netten. Leer haar niet hoe men een boom uitholt, en daarmee kan wegdryven naar den overkant van het meer: dan zal ze geen begeerte voelen naar den overkant. En laat haar nooit weten hoe ze, met blond of bruin, ’n eigen huis kan verkrygen, en wat daarby behoort! Laat haar dit alles nooit weten, o vader, dan zal ze by u blyven, en de melk uwer koeien zal vet wezen! Intusschen ... laat ons gaan, vader, ieder naar z’n begeerte!
—Eilieve, wie zal beletten dat ze weet wat ik haar niet leerde? Hoe zal ’t zyn, als zy de blauwvlieg ziet varen op ’n dryvende tak? Hoe, als de getrokken draad van haar spinsel zich herstelt op vorige lengte, en, snel krimpend, den klos van haar weefgetouw voortdryft by-toeval? Hoe, als ze aan den rand der beek den visch bespiedt, die byt naar ’t kronkelend wurmpje, maar misvattend uit verkeerd bestuurde graagte, vasthaakt in de scherpe liphulze van het riet? En hoe eindelyk, als zy ’t nestje vindt, dat de leeuwrikken zich meimaands bouwen in de klaver?
De zonen dachten weer na, en zeiden:
Ze zal daaruit niets leeren, vader! Zy is te dom om begeerte te scheppen en wetenschap. Ook wy zouden niets geweten hebben, als ge ons niets hadt gezegd.
Maar de vader antwoordde:
Neen, dom is ze niet! Ik vrees dat ze leeren zal uit zichzelf, wat gylieden niet leerdet zonder my. Dom is Thugater niet!
Toen dachten de zoons weder na—ditmaal dieper—en zeiden:
—Vader, zeg haar: dat weten, begrypen en begeeren.... zondig is voor ’n meisje!
Ditmaal was de zeer voorzichtige vader voldaan. Hy liet z’n zoons trekken, ter vischvangst, op de jacht, de wereld in, ten-huwelyk.... overal heen....
Maar hy verbood het weten, het begrypen en het begeeren aan Thugater, die in onnoozelheid bleef voortmelken ten einde toe.
En dat alzoo tot op dezen dag.