Читать книгу Vóór vier Eeuwen: Een Volksboek over de Ontdekking van Amerika - Pieter Louwerse - Страница 5

HOOFDSTUK III.

Оглавление

Inhoudsopgave

DE ISLAM EN HET CHRISTENDOM.

Een van de merkwaardigste landen, niet alleen van Azië, maar zelfs van heel de wereld, is Arabië, een groot schiereiland aan de Roode Zee, den Indischen Oceaan en de Golf van Perzië gelegen.

Zooals men uit de gewijde verhalen weet, had de Aartsvader Abraham bij zijne dienstmaagd Hagar een’ zoon, Ismaël geheeten, van wien God tot de Moeder zeide: „Hij zal een woudezel van een mensch zijn; zijne hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem.” En tot Abraham sprak dezelfde stem van dezen zoon: „Twaalf Vorsten zal hij gewinnen, en ik zal hem tot een groot volk stellen.”

Deze Ismaël nu werd, naar men beweert, de stamvader der Arabieren.

Wij, Nederlanders, zouden al weinig ingenomen zijn met een’ zoon van wien voorspeld werd: „hij zal een woudezel zijn,” doch dit komt alleen, omdat wij dit dier niet kennen. Nergens, in Bijbel, Koran of een Oostersch verhaal, wordt minachtend van dit dier gesproken, en ieder, die eenmaal in het Oosten den ezel gezien heeft, moet erkennen, dat dit dier daar niet alleen een mooi, maar bovenal een nuttig dier is. De ezel behoort niet thuis in ons vochtig en guur klimaat, en wie een’ ezel houdt, houdt hem gewoonlijk op een koopje, en laat hem paardewerk verrichten, terwijl men voor zijne verzorging zich bijna nimmer eenigen tijd gunt. Hoe anders is dat in het Oosten. Geen paard wordt hier beter verzorgd dan ginds een ezel. Het dier is daar bovendien in zijn Vaderland, en bezit er heel andere eigenschappen.

Ismaël zou als een woudezel worden.

Een woudezel is een wilde ezel, die de tegenwoordigheid der menschen niet opzoekt, maar ontvliedt. De eenzaamste plaatsen zoekt hij bij voorkeur op. Hij is schuwer dan eenig ander dier, doch omzichtig in hooge mate. Hij beklimt met de meeste zekerheid steile rotsen, en siddert niet wanneer hij aan zijne voeten een’ gapenden afgrond ziet, en met wellust kan hij, staande op eene rotspunt, den koelen bergwind opsnuiven.

Of hij nu in alles het beeld van den voormaligen en tegenwoordigen Arabier is?

Neen, niet in alles, maar toch in veel.

De echte Arabier van onzen tijd, op wien de geest der eeuwen zóó weinig invloed gehad heeft, dat hij bijna nog dezelfde zeden en gewoonten heeft, als de Arabier ten tijde van Job, haat nog immer den Fellah, die zich een verblijf binnen de muren der steden gekozen heeft. Hij is een merkwaardig man. Hij is nimmer zwaar van lichaamsbouw, doch van statige, iets meer dan middelmatige lengte, sterk en gespierd. Zijne behoefte aan spijs en drank voldoet hij, maar in het gebruik ervan is hij altijd matig. Een Arabier, die dronken is, werd nimmer gevonden, en evenmin een, die een zwelgend leven leidde. Zijn lichaam, nimmer vertroeteld, is gehard tegen alle vermoeienissen, en meest altijd heeft hij een opgeruimd humeur en eene dichterlijke verbeeldingskracht. Gewoon in de woestijn om te dwalen en dus altijd eene uitgestrekte vlakte voor zich te zien, wordt zijn gezicht zóó scherp, dat hij op verren afstand reeds het aantal naderende ruiters telt, als een ander nog niets ziet. De sobere omgeving waarin hij leeft, doet hem acht geven op alles, en alles kennen tot in de kleinste bijzonderheden. Hij ziet aan het voetspoor in het zand der woestijn, of het van een’ vriend of wel van een’ vijand is, hij ziet er aan of de voetganger vermoeid of niet vermoeid was, of hij een’ last droeg of niet. Zonder kompas vindt hij den weg door de woestijn, die in hare eentonigheid ons geen enkel herkenningsteeken geeft, maar hem honderden. Bij nacht is de heldere hemel met al zijne sterren hem een boek, waarin hij altijd leest, zonder ooit aan de laatste bladzijde te komen. Die sterren geven aan zijne dichterlijke verbeeldingskracht elken avond eene hoogere vlucht. Geboren jager of herder, is hij ook geboren koopman, altijd er op uit om zijn eigen voordeel te behartigen. Zijne scherpzinnigheid doet hem bij alles rekenen; zijne hebzucht doet hem zelfs onder vrienden, vijanden vinden. En te midden van dit volk, zóó berekend, zóó scherpzinnig, zóó hebzuchtig en zóó strijdlustig, kwam Mohammed met zijne nieuwe leer, wier grondstellingen zoo volkomen pasten bij het karakter van die woestijn-bewoners niet alleen, maar ook bij dat van de Fellahs of steden-bewoners. Het loon, aan den strijd voor het geloof verbonden, deed hen naar de wapenen grijpen om den geloofsstrijd te voeren; en daar het Christendom in dien tijd in het Oosten zeer in verval was, zoo verspreidde de nieuwe leer, gepredikt door mannen, die vol geestdrift het zwaard in de rechter-, en den Koran of Mohammedaanschen bijbel in de linkerhand droegen, zich buitengewoon snel. De nieuwe leer deed den woudezel zijne woestijn, en den Fellah zijne steden verlaten om de wassende maan, het symbool waaronder zij streden, tot waarheid te maken. De aarde moest vol worden van den Islam, alle monden moesten getuigen: „Er is maar één God, en Mohammed is zijn Profeet.”

Wat Mohammed zelf wel nimmer zal vermoed hebben, is, dat zijne leer de Arabieren maken zou tot veroveraars, reizigers en landontdekkers, ja, tot mannen, die in dichtkunst, geneeskunde, wijsbegeerte, wiskunde, sterrenkunde, en bouwkunde, ver boven de Westersche volken stonden.

Een machtig Oostersch rijk, dat der Kaliefen, ontstond, hetwelk naar alle zijden zich ontwikkelde, naar alle kanten zijn’ invloed deed gelden. Door de Arabieren gesticht, was het na verloop van eene eeuw grooter dan het Romeinsche Keizerrijk ooit geweest was. Sommige Kaliefen waren zeer bekwame Regenten, en moedigden de kunsten en wetenschappen op alle mogelijke wijzen aan. Handel en nijverheid bereikten eene verbazende hoogte, en bijna alle streken der Oude wereld werden door de Arabieren bezocht. Zij kwamen in China; ze kenden zelfs Japan; zij bereisden Voor- en Achter-Indiën, ze kwamen op Sumatra en Java. Niet alleen Egypte en Afrika’s noordkust bezochten ze, maar ze drongen zelfs dieper in het „Zwarte werelddeel” door, dan iemand vóór hen ooit gedaan had. En overal waar ze kwamen, predikten ze den Islam. Bleef China ook grootendeels voor hen gesloten, Voor- en Achter-Indië, de Indische Archipel, Egypte en Noord-Afrika bleven dat niet, en bijna overal verdrong daar de Islam den heidenschen godsdienst. Aan de uitgestrekte macht der Arabieren kwam evenwel spoedig een einde, want het rijk werd door binnenlandsche twisten verdeeld, en in onderscheidene Staten gesplitst, welke ieder van elkander onafhankelijk waren. Eén stam heeft zich zeer bekend gemaakt door den stoot, dien ze gaf aan de opwekking van den Europeeschen handel en de zeevaart. De bewoners van Toeran of Toerkistan, een woest volk, hadden in de achtste eeuw reeds den Islam omhelsd. Dit belette echter niet, dat zij jegens de Arabieren zeer vijandig gezind waren, en, bij de verzwakking van het Kalifaat, maakten zij zich ook meester van het Heilige Land, dat in handen der Arabieren was. Ook Jeruzalem viel in hunne handen.

Jeruzalem! Wie kent niet Da Costa’s:

Vóór vier Eeuwen: Een Volksboek over de Ontdekking van Amerika

Подняться наверх