Читать книгу Voor Nu en Voor Altijd - Sophie Love, Софи Лав - Страница 8

HOOFDSTUK DRIE

Оглавление

Emily moest verschillende metro’s nemen om bij de langparkeerplaats in Long Island City te komen, waar haar oude, verlaten, krakkemikkige auto op haar stond te wachten. Het was jaren geleden dat ze ermee gereden had, omdat Ben altijd reed zodat hij zijn geliefde Lexus aan de wereld kon tonen. Terwijl ze over de grote, schaduwrijke parkeerplaats liep, haar koffer achter zich aan slepend, vroeg ze zich af of ze nog kon rijden. Het was nog zoiets dat ze had laten gaan tijdens haar relatie.

De reis hiernaartoe, naar deze parkeerplaats in een buitenwijk van de stad, had voor haar gevoel eindeloos geduurd. Terwijl ze naar haar auto liep galmde de echo van haar voetstappen over de ijskoude parkeerplaats. Ze was bijna te moe om door te gaan. Ze vroeg zich af of ze een fout maakte. Moest ze teruggaan?

“Daar is ze.”

Emily draaide zich om en zag de garagemedewerker met een glimlach naar haar krakkemikkige auto kijken, alsof hij er medelijden mee had. Hij stak zijn hand uit om haar de sleutels te geven.

De gedachte dat ze nog een rit van acht uur voor de boeg had voelde overweldigend, onmogelijk. Ze was al doodop, fysiek en emotioneel.

“Ga je ze aannemen?” vroeg hij uiteindelijk.

Emily knipperde met haar ogen, zich er niet van bewust dat ze even van de wereld was geweest. Terwijl ze daar stond wist ze op een of andere manier dat dit een belangrijk moment was. Zou ze instorten en terugrennen naar haar oude leventje? Of zou ze sterk genoeg zijn om door te gaan?

Ze schudde de donkere gedachten eindelijk van zich af en dwong zichzelf om sterk te zijn. In ieder geval voor nu. Ze pakte de sleutels aan en liep triomfantelijk naar haar auto. Ze probeerde moed en zelfverzekerdheid te laten zien terwijl ze wegliep, maar vanbinnen was ze bang dat de auto niet eens zou starten; en als hij wel zou starten, dat ze dan niet meer zou kunnen rijden.

Ze ging in de ijskoude auto zitten, sloot haar ogen en stak de sleutel in het contact. Als hij startte, zei ze tegen zichzelf, dan was dat een teken. Als hij dood was, kon ze nog terug.

Ze gaf het niet graag aan zichzelf toe, maar diep vanbinnen hoopte ze dat hij dood was.

Ze draaide de sleutel om.

De auto startte.

*

Het was een geweldige verrassing en troost voor Emily dat ze nog goed genoeg kon rijden. Al was ze een grillige bestuurder, ze wist in de basis nog wat ze moest doen. Ze hoefde alleen maar het gaspedaal in te trappen en te rijden.

Het was bevrijdend om de wereld voorbij te zien glijden, en langzaam maar zeker raakte ze haar slechte humeur kwijt. Ze deed zelfs de radio aan toen ze zich herinnerde dat ze die had.

Met de radio op een hoog volume en de ramen naar beneden, pakte Emily het stuur stevig beet. In haar hoofd zag ze eruit als een glorieuze sirene in een zwart-wit film uit 1940, met de wind die haar perfect gekapte kapsel in de war blies. In realiteit had de koude lucht van februari haar neus zo rood als een bes gemaakt en haar kapsel een pluizig zooitje.

Ze was al snel de stad uit, en hoe verder ze naar het noorden reed, hoe groener de omgeving werd. Ze gaf zichzelf de tijd om de schoonheid van het landschap in zich op te nemen terwijl ze reed. Ze had zichzelf zo gemakkelijk verloren in de drukte van het stadsleven. Hoeveel jaren had ze voorbij laten gaan zonder te stoppen en om zich heen te kijken?

Al snel werden de wegen breder met meer rijbanen, en toen zat ze op de snelweg. Ze gaf extra gas, liet haar krakkemikkige auto nog harder rijden, en voelde zich springlevend, betoverd door de snelheid. Al die mensen in hun auto’s, op weg naar andere plaatsen en zij, Emily, was eindelijk één van hen. Ze was opgewonden terwijl ze haar weg vervolgde en ze reed zo hard als ze durfde.

Haar zelfvertrouwen leek vleugels te hebben terwijl de auto over de weg reed. Toen ze over de grens van de staat Connecticut reed, realiseerde ze zich dat ze echt wegging. Haar baan, Ben, ze had zich eindelijk ontdaan van al die bagage.

Hoe noordelijker ze kwam hoe kouder het werd, en Emily moest eindelijk toegeven dat het gewoon te koud was om het raam open te hebben. Ze deed het raam dicht en wreef haar handen samen, wensend dat ze kleding droeg die beter bij het weer paste. Ze had New York verlaten in haar oncomfortabele werkkleding, en in nog een impulsief moment had ze het op maat gemaakte jasje en de stiletto’s uit het raam gegooid. Nu droeg ze alleen een dun shirt en de tenen van haar blote voeten leken wel ijsblokjes. Toen ze in de achteruitkijkspiegel naar haar spiegelbeeld keek, was er niets over van het plaatje van de filmster uit de veertiger jaren. Ze zag er niet uit. Maar het kon haar niets schelen. Ze was vrij en dat was het enige wat ertoe deed.

De uren gleden voorbij en voor ze het wist lag Connecticut achter haar, een vage herinnering, gewoon een plek waar ze doorheen was gereden op weg naar een betere toekomst. Het landschap van Massachusetts was meer open. In plaats van het donkergroene van de altijd groene bomen, waren dit bomen die hun bladeren hadden laten vallen. Ze stonden als spichtige skeletten aan weerszijden van de weg, met sporen van sneeuw en ijs op de harde grond tussen hen in. Boven Emily begon de lucht van kleur te veranderen van helderblauw naar grijs, wat haar herinnerde aan het feit dat het donker zou zijn tegen de tijd dat ze Maine bereikte.

Ze reed door Worcester, waar veel hoge huizen stonden, voorzien van houten panelen en geschilderd in verscheidene pastelkleuren. Emily dacht aan de mensen die hier woonden, aan hun levens en ervaringen. Ze was nog maar een paar uur van huis, maar alles was al vreemd voor haar: alle mogelijkheden, alle verschillende plaatsen om te wonen, te zijn en te bezoeken. Ze had zeven jaar lang een versie van het leven geleefd, altijd met de oude, bekende routine, iedere dag hetzelfde, wachten, wachten, wachten op meer. Al die tijd had ze gewacht tot Ben zover zou zijn, zodat ze kon beginnen met het volgende hoofdstuk van haar leven. Maar al die tijd had zij de macht gehad om haar eigen verhaal te schrijven.

Ze reed over een brug en volgde Route 290 toen deze veranderde in Route 495. Er waren geen bomen meer om naar te kijken, alleen steile rotswanden. Haar maag begon te rommelen en gaf duidelijk aan dat ze de lunch had gemist. Ze dacht erover om even te stoppen bij een tankstation, maar de drang om in Maine te komen was te sterk. Ze kon eten als ze daar aankwam.

Er gingen nog meer uren voorbij en ze reed New Hampshire in. De lucht ging open, de wegen waren breed en talrijk, en de velden strekten zich aan beide zijden uit zover het oog reikte. Emily moest denken aan hoe wijds de wereld was, aan hoeveel mensen er woonden.

Haar gevoel van optimisme voerde haar voorbij Portsmouth, waar de vliegtuigen over haar heen vlogen. Ze kon hun motoren horen ronken terwijl ze langs de landingsbaan reed. Ze vervolgde haar weg, voorbij de volgende plaats, waar vorst te zien was langs beide zijden van de weg. Daarna reed ze langs Portland, waar de weg naast de treinrails liep. Emily nam elk detail in zich op, overdonderd door hoe groot de wereld was.

Ze reed over de brug die Portland uit leidde. Ze wilde zo graag de auto stoppen en het uitzicht van de oceaan in zich opnemen. Maar de lucht werd donkerder en ze wist dat ze door moest rijden als ze voor middernacht bij Sunset Harbor wilde zijn. Het was nog minstens drie uur rijden vanaf waar ze was, en het klokje op haar dashboard gaf aan dat het al 9 uur ’s avonds was. Haar maag protesteerde weer, berispte haar omdat ze na de lunch ook het avondeten had gemist.

Op de lijst van dingen waar Emily naar uitkeek zodra ze bij het huis aankwam, stond de hele nacht slapen bovenaan. De vermoeidheid begon toe te slaan; Amy’s bank was niet echt comfortabel geweest, en dan was er nog de emotionele beroering die Emily de hele nacht had doorstaan. Maar in het huis in Sunset Harbor wachtte het mooie hemelbed van donker eikenhout op haar in de hoofdslaapkamer, de kamer die haar ouders in gelukkiger tijden hadden gedeeld. De gedachte dat ze het hele bed voor zichzelf zou hebben was zeer aantrekkelijk.

Er zat sneeuw in de lucht, maar Emily besloot niet de hele weg naar Sunset Harbor over de snelweg te gaan. Haar vader had graag over de minder bereden wegen gereden: een serie bruggen over de vele rivieren die richting de oceaan rond Maine stroomden.

Ze verliet de snelweg, opgelucht dat ze eindelijk langzamer kon gaan rijden. De wegen voelden hier verraderlijker, maar de omgeving was prachtig. Emily staarde omhoog naar de sterren, die schenen boven het heldere, schitterende water.

Ze volgde Route 1 langs de kust, en stelde zichzelf open voor alle schoonheid. De lucht veranderde van grijs in zwart, de weerspiegeling zichtbaar in het water. Het was alsof ze door de ruimte reed, op weg naar het oneindige.

Op weg naar het begin van de rest van haar leven.

*

Moe van de eindeloze rit, vechtend om haar vermoeide ogen open te houden, werd ze weer een beetje wakker toen haar koplampen eindelijk het bord beschenen dat haar liet weten dat ze Sunset Harbor binnenreed. Haar hart klopte sneller van opluchting en afwachting.

Ze passeerde de kleine luchthaven en reed de brug op die haar naar Mount Desert Island zou voeren. Met een gevoel van nostalgie herinnerde ze zich dat ze als kind in de auto had gezeten op deze brug. Ze wist dat het nog maar tien mijl was van hier naar het huis. Het zou niet meer dan twintig minuten zou duren voor ze haar bestemming bereikte. Haar hart begon te bonzen van de opwinding. Haar vermoeidheid en honger leken te verdwijnen.

Ze zag het kleine houten bordje dat haar welkom heette in Sunset Harbor en lachte bij zichzelf. Er stonden hoge bomen aan weerszijden van de weg en het was een troostende gedachte voor Emily dat het dezelfde bomen waren als de bomen die ze als kind gezien had toen haar vader over deze weg had gereden.

Een paar minuten later reed ze over een brug waar ze als kind op gelopen had, op een mooie herfstavond, met rode blaadjes die onder haar voeten hadden geknisperd. De herinnering was zo levendig dat ze zich zelfs de paarse wollen handschoenen voor de geest kon halen die ze had gedragen terwijl ze de hand van haar vader vasthield. Ze kon toen niet veel ouder dan vijf geweest zijn, maar de herinnering was zo duidelijk dat het gisteren geweest had kunnen zijn.

Er kwamen meer herinneringen terug terwijl ze andere plekken passeerde: het restaurant waar ze geweldige pannenkoeken hadden, de camping die de hele zomer vol stond met scoutinggroepen, het smalle pad dat naar beneden leidde, naar Salisbury Cove. Toen ze het bord van Acadia National Park bereikte glimlachte ze, want ze wist dat ze nog maar twee mijl verwijderd was van haar uiteindelijke bestemming. Het leek erop dat ze het huis net op tijd zou bereiken; het begon te sneeuwen en haar krakkemikkige auto kon waarschijnlijk geen sneeuwstorm doorstaan.

Alsof de auto een hint oppikte, begon hij een raar malend geluid te maken, ergens onder de motorkap. Emily beet op haar lip door de stress. Ben was altijd het meest praktisch geweest, de denker in de relatie. Zij was niet handig met mechanische dingen. Ze bad dat de auto het de laatste mijl zou volhouden.

Maar het malende geluid werd erger, en al gauw kwam er een vreemd gezoem bij, gevolgd door een irritant klikgeluid, en uiteindelijk gepiep. Emily sloeg met haar vuisten tegen het stuur en vloekte onder haar adem. De sneeuw begon sneller en dikker te vallen en haar auto ging nog harder klagen, tot hij haperde en toen stopte.

Emily zat daar hulpeloos te luisteren naar het gesis van de dode motor, en probeerde te bedenken wat ze moest doen. De klok liet haar weten dat het middernacht was. Er was geen ander verkeer, niemand was zo laat nog op weg. Het was doodstil en zonder het licht van haar koplampen, ontzettend donker Er waren geen straatlantaarns op deze weg, en de maan en sterren waren verborgen door de wolken. Het voelde eng en Emily vond het een perfect scenario voor een horrorfilm.

Ze greep haar telefoon voor troost, maar zag dat ze geen ontvangst had. Door de aanblik van die vijf lege ontvangststreepjes werd ze nog bezorgder, en voelde ze zich nog meer geïsoleerd en alleen. Voor de eerste keer sinds ze vertrokken was en haar leven had achtergelaten, had Emily had gevoel dat ze een heel stomme beslissing had gemaakt.

Ze stapte uit de auto en rilde door de koude sneeuwlucht die in haar vlees beet. Ze liep naar de motorkap en keek naar de motor, al wist ze niet precies waar ze naar zocht.

Op dat moment hoorde ze het ronken van een truck. Haar hart maakte een sprongetje van opluchting terwijl ze in de verte tuurde en net twee koplampen zag die over de weg haar kant op kwamen. Ze begon met haar armen te zwaaien, als een signaal voor de truck die dichterbij kwam.

Gelukkig stopte het voertuig, net achter haar auto. De uitlaatgassen waren goed zichtbaar in de koude lucht, terwijl de felle lampen de vallende sneeuwvlokken oplichtten.

De deur van de bestuurder zwaaide open met veel gekraak, en twee voeten met zware laarzen knisperden in de verse sneeuw. Emily kon alleen het silhouet van de persoon voor haar zien, en was opeens verschrikkelijk bang dat ze de lokale moordenaar had gevonden.

“Zit je in de problemen?” hoorde ze de schorre stem van een oude man zeggen.

Emily wreef over haar armen en voelde kippenvel onder haar shirt, terwijl ze probeerde te stoppen met beven, opgelucht dat het een oude man was.

“Ja, ik weet niet wat er gebeurd is,” zei ze. “Hij begon rare geluiden te maken, en toen stopte hij gewoon.”

De man kwam dichterbij, zijn gezicht eindelijk onthuld door de lampen van zijn truck. Hij was erg oud, met ruw, wit haar op zijn gerimpelde gezicht. Zijn ogen waren donker, maar sprankelden van nieuwsgierigheid terwijl hij eerst Emily goed bekeek en toen de auto.

“Weet niet wat er gebeurd is?” vroeg hij, zachtjes lachend. “Ik zal je vertellen wat er gebeurd is. Die auto daar is niet meer dan een hoop rotzooi. Ik ben verbaasd dat je er mee hebt kunnen rijden! Het lijkt er niet op dat je goed voor de wagen gezorgd hebt. En toen besloot je om een ritje te gaan maken in de sneeuw?”

Emily had geen zin om bespot te worden, vooral omdat ze wist dat de oude man gelijk had.

“Ik kom eigenlijk helemaal uit New York. De auto deed het al acht uur heel goed,” antwoordde ze en ze kon het niet helpen dat ze scherp klonk.

De oude man floot zachtjes. “New York? Dat is nog eens wat… Wat brengt je zo ver van huis?”

Emily had geen zin om haar verhaal te delen, dus ze zei alleen, “Ik ben op weg naar Sunset Harbor.”

De man stelde verder geen vragen meer. Emily stond naar hem te kijken, en haar vingers werden al snel gevoelloos terwijl ze wachtte of hij haar enige vorm van hulp zou bieden. Maar hij leek meer interesse te hebben in haar roestige oude auto, en schopte tegen de banden met de voorkant van zijn laars terwijl hij er omheen liep. Hij haalde een duim over de lak totdat er stukjes afkwamen, en hij maakte een afkeurend geluid en schudde zijn hoofd. Hij opende de motorkap en onderzocht de motor een lange, lange tijd, af en toe zachtjes tegen zichzelf mompelend.

“En?” zei Emily uiteindelijk, geërgerd door hoe traag hij was. “Wat is er mis mee?”

Hij keek op van de motorkap, bijna verbaasd, alsof hij vergeten was dat ze daar was, en krabde op zijn hoofd. “Hij is kapot.”

“Dat weet ik,” zei Emily ongeduldig. “Maar kun je iets doen om hem te maken?”

“O nee,” antwoordde de man lachend. “Helemaal niets.”

Emily had zin om te schreeuwen. Het gebrek aan voedsel en de vermoeidheid door de lange rit begonnen invloed op haar te hebben, en het huilen stond haar nader dan het lachen. Ze wilde alleen maar naar het huis, zodat ze kon slapen.

“Wat moet ik nu doen?” zei ze, en ze voelde zich wanhopig.

“Nou, je hebt een paar opties,” antwoordde de man. “Loop naar de garage, ongeveer anderhalve kilometer die kant op.” Hij wees in de richting waar zij vandaan was gekomen, met een stompe gerimpelde vinger. “Of ik kan je slepen naar waar je naartoe wilt.”

“Zou je dat willen doen?” zei Emily, verrast door zijn vriendelijkheid, iets waar ze niet aan gewend was, aangezien ze zo lang in New York had gewoond.

“Natuurlijk,” antwoordde de man. “Ik ga je hier niet achterlaten om middernacht, in het midden van een sneeuwstorm. Ik heb gehoord dat het in het komende uur erger gaat worden. Waar ben je precies naar op weg?”

Emily was overdonderd door dankbaarheid. “West Street. Nummer vijftien.”

De man hield zijn hoofd scheef uit nieuwsgierigheid. “West Street vijftien? Dat oude, afgetakelde huis?”

“Ja,” antwoordde Emily. “Het is van mijn familie. Ik heb wat stilte en wat tijd voor mezelf nodig.”

De oude man schudde zijn hoofd. “Ik kan je daar niet alleen laten. Het huis valt uit elkaar. Ik denk zelfs niet dat het waterdicht is. Waarom kom je niet met mij mee? Mijn vrouw Bertha en ik wonen boven de levensmiddelenzaak. We zouden graag een gast verwelkomen.”

“Dat is echt heel aardig,” zei Emily. “Maar ik wil nu gewoon echt even alleen zijn. Dus als je me zou willen helpen bij het huis in West Street te komen, zou ik het echt waarderen.”

De man nam haar in zich op en gaf toen toe. “Ook goed, meid. Als je erop staat.”

Emily voelde zich opgelucht terwijl hij terug in zijn truck klom en hem voor haar auto parkeerde. Ze keek toe terwijl hij een dik touw uit zijn achterklep haalde en dit tussen hun auto’s knoopte.

“Wil je met mij meerijden?” vroeg hij. “Ik heb tenminste verwarming.”

Emily gaf hem een dun lachje maar schudde haar hoofd. “Ik wil liever -”

“Alleen zijn,” zei de man samen met haar. “Begrepen, begrepen.”

Emily stapte weer in haar auto, en vroeg zich af wat voor indruk de oude man van haar had. Hij moest wel denken dat ze een beetje gek was, om midden in de nacht zo onvoorbereid en slecht gekleed, terwijl er een sneeuwstorm dichterbij kwam, te vragen om naar een afgetakeld, verlaten huis gebracht te worden zodat ze alleen kon zijn.

De truck voor haar kwam tot leven en ze voelde hoe haar auto vooruit getrokken werd. Ze ging goed zitten en keek uit het raam toen ze begonnen te rijden.

De laatste paar kilometers van de weg voerden haar langs het grote park aan de ene kant en de oceaan aan de andere kant. Door het duister en een gordijn van vallende sneeuw, kon Emily de zee zien, de golven die tegen de rotsen sloegen. Toen verdween de oceaan uit het zicht, omdat ze het plaatsje in reden, langs hotels en motels, rondvaartbedrijven en golfbanen, langs plekken met meer bebouwing. Voor Emily leek het echter niet veel vergeleken met New York.

Ze bereikten West Street en Emily’s hart maakte een sprongetje toen ze langs het huis op de hoek reden, begroeid met klimop en gemaakt van rode bakstenen. Het zag er precies hetzelfde uit als de laatste keer dat ze hier geweest was, twintig jaar eerder. Ze kwam langs het blauwe huis, het gele huis, het witte huis, en toen beet ze op haar lip, omdat ze wist dat het volgende huis dat van haar zou zijn, het grijze stenen huis.

Toen het voor haar opdoemde, werd Emily getroffen door een overweldigend gevoel van nostalgie. De laatste keer dat ze hier was geweest was als een vijftienjarige, haar lichaam vol hormonen bij het vooruitzicht van een zomerliefde. Ze had er nooit één gehad, maar de herinnering aan de prikkelende mogelijkheden raakte haar diep.

De truck stopte en de auto van Emily ook.

Nog voor de wielen gestopt waren met draaien klom Emily uit de auto, en ze stond daar ademloos voor het huis dat ooit van haar vader was geweest. Haar benen beefden en ze wist niet zeker of het kwam door de opluchting of omdat ze er eindelijk was. Of misschien omdat ze emotioneel was dat ze hier na al die jaren weer was. Maar hoewel de andere huizen in de straat onveranderd leken, was het huis van haar vader een schaduw van de pracht van vroeger. Er zat modder op de luiken die ooit wit waren geweest. Ze hadden ooit open gestaan, maar nu waren ze dicht en het huis zag er hierdoor veel minder uitnodigend uit dan vroeger. Het gras van het omvangrijke gazon aan de voorkant, waar Emily op eindeloze zomerdagen boeken had gelezen, was verrassend goed bijgehouden, en de kleine struikjes aan beide kanten van de voordeur waren gesnoeid. Maar het huis zelf; ze begreep nu waarom de man zo verrast was geweest toen ze hem had verteld dat ze hiernaartoe op weg was. Het zag er zo onverzorgd uit, zo ongeliefd, in verval geraakt. Het deed Emily verdriet om te zien hoe het mooie oude huis in al die tijd achteruit was gegaan.

“Mooi huis,” zei de oude man terwijl hij naast haar kwam staan.

“Dank je,” zei Emily, bijna in trance, starend naar het oude huis. Sneeuw viel om haar heen. “En dank je dat je me hier ongedeerd hebt afgeleverd,” voegde ze eraan toe.

“Geen probleem,” antwoordde de oude man. “Weet je echt zeker dat je hier vannacht wilt blijven?”

“Ik weet het zeker,” antwoordde Emily, hoewel ze zich eigenlijk zorgen begon te maken dat ze een enorme fout had gemaakt door hier te komen.

“Ik zal je helpen met de tassen,” zei de man.

“Nee, nee,” antwoordde Emily. “Echt, je hebt al genoeg gedaan. Ik kan het verder wel alleen.” Ze stak haar hand in haar zak en haalde een verkreukeld geldbriefje tevoorschijn. “Hier, benzinegeld.”

De man keek naar het biljet, en toen weer naar haar. “Dat ga ik niet aannemen,” zei hij, met een vriendelijke glimlach. “Hou jij je geld maar. Als je me echt wilt bedanken, moet je maar eens bij mij en Bertha langskomen terwijl je hier bent, voor een kop koffie en een stuk taart.”

Emily stopte het biljet terug in haar zak, met een brok in haar keel. De vriendelijkheid van deze man was moeilijk te bevatten na de vijandigheid van New York.

“Hoelang wil je hier eigenlijk blijven?” vroeg hij terwijl hij haar een klein stukje papier met een telefoonnummer en adres gaf.

“Alleen dit weekend,” antwoordde Emily en ze nam het stukje papier van hem aan.

“Nou, als je iets nodig hebt, kun je me gewoon bellen. Of je komt naar het tankstation waar ik werk. Het is bij de levensmiddelenwinkel. Je kunt het niet missen.”

“Dank je,” zei Emily weer, haar stem vol gemeende dankbaarheid.

Toen ze de luidruchtige motor niet meer kon horen, werd Emily weer omgeven door stilte, en ze voelde zich plotseling heel vredig. Er viel nu nog meer sneeuw en het maakte de wereld nog stiller dan stil.

Emily ging terug naar haar auto om haar spullen te pakken en waggelde over het pad met de zware koffer in haar armen en groeiende emoties in haar borstkas. Toen ze bij de voordeur stond, stopte ze even. Ze bekeek de bekende versleten deurknop en herinnerde zich hoe haar hand deze al honderden keren had omgedraaid. Misschien was het toch een goed idee geweest om hier te komen. Gek genoeg kon ze het niet helpen dat ze het gevoel had dat ze precies was waar ze hoorde te zijn.

*

Emily stond in de schimmige gang van het oude huis van haar vader. Het stof wervelde om haar heen. Terwijl ze over haar schouders wreef tegen de kou, besefte ze dat ze stomweg op warmte had gehoopt. Ze wist niet goed wat ze verwacht had. Had ze nou echt gedacht dat dit oude huis, na twintig jaar verwaarlozing, geheel verwarmd op haar zou wachten?

Ze probeerde de lichtknop, en er gebeurde niets.

Natuurlijk, bedacht ze zich. Hoe stom kon ze zijn? Had ze echt verwacht dat de elektriciteit zou werken?

Ze had er niet eens aan gedacht om een zaklantaarn mee te nemen. Ze berispte zichzelf. Ze was zoals gewoonlijk te haastig geweest en had niet de tijd genomen om goed te plannen.

Ze zette haar koffer neer en liep verder, de vloerplanken krakend onder haar voeten; ze haalde haar vingertoppen over het zwierige behang, zoals ze ook als klein meisje had gedaan. Ze kon zelfs de vlekken zien die ze door de jaren heen met deze beweging had gecreëerd. Ze kwam langs de trap, lang en breed, gemaakt van donker hout. Een deel van de trapleuning was er niet meer, maar dat kon haar niets schelen. Terug zijn in het huis voelde op een of andere manier ontzettend helend.

Uit gewoonte probeerde ze nog een lichtschakelaar, maar nog steeds was er geen licht. Toen kwam ze bij de deur aan het einde van de gang die naar de keuken leidde, en duwde deze open.

Ze snakte naar adem toen een stoot koude lucht haar raakte. Ze liep naar binnen, met haar voeten op de ijskoude marmeren vloer in de keuken.

Emily probeerde de kraan boven de gootsteen aan te zetten, maar er gebeurde niets. Ze beet in ontzetting op haar lip. Geen verwarming, geen elektriciteit, geen water. Wat had het huis nog meer voor haar in petto?

Ze liep door het huis, op zoek naar eventuele schakelaars of hendels die het water, de gastoevoer en de elektriciteit zouden kunnen regelen. In de kast onder de trap vond ze een zekeringendoos, maar toen ze de schakelaar omzette gebeurde er niets. Ze herinnerde zich dat de boiler in de kelder was, maar ze vond het niet echt een prettig idee om daar naar beneden te gaan zonder dat er licht was. Ze had een zaklamp of kaars nodig, maar ze wist dat ze geen van beiden zou vinden in dit verlaten huis. Voor de zekerheid keek ze in de keukenlades, maar daar zat alleen bestek in.

Emily begon zich paniekerig te voelen. Ze dwong zichzelf na te denken. Ze dacht terug aan de tijden die zij en haar familie in het huis hadden doorgebracht. Ze herinnerde zich hoe haar vader olie had laten komen om het huis te verwarmen in de wintermaanden. Haar moeder werd hier gek van omdat het zo duur was, en ze vond dat het verwarmen van een leeg huis geldverspilling was. Maar Emily’s vader had altijd gezegd dat het huis warm gehouden moest worden om de leidingen te beschermen.

Emily realiseerde zich dat ze olie moest laten komen als ze het huis wilde verwarmen. Maar zonder bereik op haar telefoon, had ze geen idee hoe ze dit moest regelen.

Opeens werd er op de deur geklopt. Het was zwaar, ritmisch, doordacht geklop, waarvan de echo’s door de lege gangen galmde.

Emily verstijfde en voelde een steek van angst. Wie zou dat kunnen zijn, op dit tijdstip, in die sneeuw?

Ze liep zachtjes de keuken uit, haar blote voeten over de planken in de gang. Ze hield haar hand boven de deurknop. Na een moment twijfel had ze genoeg moed verzameld en deed ze de deur open.

Voor haar stond een man in een geruite jas, zijn donkere haar vol sneeuwvlokken. Emily bedacht zich dat hij leek op een houthakker, of de jager uit Roodkapje. Meestal niet haar type, maar zijn koele blauwe ogen en de stoppels op zijn goed gevormde kin hadden een zekere schoonheid, en Emily was verrast door hoe sterk ze zich tot hem aangetrokken voelde.

“Kan ik u helpen?” vroeg ze.

De man bekeek haar aandachtig, alsof hij hoogte van haar probeerde te krijgen. “Ik ben Daniel,” zei hij. Hij stak zijn hand uit. Ze schudde hem, en stond even stil bij het gevoel van de ruwe huid van zijn handen. “Wie ben jij?”

“Emily,” antwoordde ze, zich plotseling bewust van het gevoel van haar eigen hartslag. “Mijn vader is de eigenaar van dit huis. Ik kom hier het weekend doorbrengen.”

Daniel keek haar nog indringender aan. “De huisbaas is hier al twintig jaar niet geweest. Heb je toestemming gekregen om hier zomaar langs te komen?”

Zijn toon was hard, een beetje vijandig, en Emily deinsde terug.

“Nee,” zei ze, ongemakkelijk omdat hij haar herinnerde aan de pijnlijkste ervaring van haar leven, de verdwijning van haar vader, en ze was verrast door hoe kortaf Daniel deed. “Maar ik mag van hem gaan en staan waar ik wil. Wat heb jij hiermee te maken?” Ze nam zijn toon over.

“Ik ben hier de opzichter,” antwoordde hij. “Ik woon in het koetshuis op het landgoed.”

“Je woont hier?” riep Emily uit, die het beeld van een vredig weekend in het oude huis van haar vader voor haar ogen in duigen zag vallen. “Maar ik wilde dit weekend alleen zijn.”

“Ja, nou, dat wilde ik ook liever,” antwoordde Daniel. “Ik ben het niet gewend dat mensen onaangekondigd langskomen.” Hij keek achterdochtig over haar schouder. “En knoeien met het pand.”

Emily deed haar armen over elkaar. “Waarom denk je dat ik geknoeid heb met het pand?”

Daniel haalde als antwoord één wenkbrauw op. “Nou, tenzij je hier het hele weekend in het donker en de kou wilt zitten, verwacht ik dat je ermee gaat knoeien. De boiler aan de praat wil krijgen. De leidingen aftappen. Dat soort dingen.”

Emily’s norsheid maakte plaats voor schaamte. Ze bloosde.

“Je hebt de boiler nog niet aan de praat gekregen, of wel?” antwoordde Daniel. Hij had een ironisch lachje op zijn lippen waar Emily aan zag dat hij haar situatie wel grappig vond.

“Ik heb de kans gewoon nog niet gehad,” zei ze op hooghartige toon, in een poging om niet te veel gezichtsverlies te lijden.

“Zal ik het je laten zien?” vroeg hij, bijna lui, alsof hij hier zijn hand niet voor zou omdraaien.

“Zou je dat willen doen?” vroeg Emily, tamelijk verrast en verward dat hij zijn hulp aanbood.

Hij stapte op de deurmat. Er vielen sneeuwvlokken van zijn jas, waardoor er een kleine sneeuwstorm ontstond in de gang.

“Ik doe het liever zelf dan dat jij iets breekt,” legde hij uit terwijl hij nonchalant zijn schouders ophaalde.

Emily merkte op dat de vallende sneeuw buiten haar open voordeur een serieuze sneeuwstorm aan het worden was. Ze wilde het niet toegeven, maar ze was erg dankbaar dat Daniel op dat moment verschenen was. Als dit niet was gebeurd, was ze waarschijnlijk doodgevroren in de nacht.

Ze deed de deur dicht en met zijn tweeën liepen ze door de gang naar de deur die naar de kelder leidde. Daniel was goed voorbereid. Hij haalde een zaklantaarn tevoorschijn en scheen de trap af die de kelder in leidde. Emily volgde hem naar beneden, de naargeestige ruimte in, een beetje gespannen door het duister en de spinnenwebben. Als kind was ze doodsbang geweest voor de oude kelder en ze was er zelden naar beneden gegaan. De ruimte stond vol ouderwetse machines en mechanische systemen die het huis draaiende hielden. Ze was overweldigd door de aanblik, en nogmaals vroeg ze zich af of ze een fout had gemaakt door hier te komen.

Gelukkig had Daniel de boiler in enkele momenten aan de praat, alsof het de simpelste handeling van de wereld was. Emily was een beetje geërgerd dat ze een man nodig had gehad, terwijl ze hier juist was gekomen om haar zelfstandigheid terug te krijgen. Ze realiseerde zich dat hij wat haar betrof zo snel mogelijk weg moest gaan, hoewel Daniel op een stoere manier aantrekkelijk was en ze zich ook zeker tot hem aangetrokken voelde. Ze kon zichzelf moeilijk herontdekken zolang hij in het huis was. Het was erg genoeg dat hij op het landgoed woonde.

Ze waren klaar met de boiler, dus verlieten ze de kelder. Emily was opgelucht om uit de duistere muffe ruimte te zijn. Ze volgde Daniel door de hal en naar de bijkeuken. Hij begon meteen te werken aan de leidingen.

“Ben je bereid het huis de hele winter te verwarmen?” vroeg hij haar van onder het werkblad. “Want anders gaan ze bevriezen.”

“Ik blijf maar een weekend,” antwoordde Emily.

Daniel schoof onder het werkblad vandaan en ging rechtop zitten, zijn haar in de war, met plukjes die aan alle kanten uitstaken. “Je moet niet rommelen met een oud huis als dit,” zei hij, en hij schudde zijn hoofd.

Maar hij zorgde toch dat ze water had.

“En waar is de verwarming?” vroeg Emily toen hij klaar was. Het was nog steeds ijskoud, ondanks het feit dat de boiler nu aan was en de leidingen vrij waren. Ze wreef over haar armen, voor een betere bloedsomloop.

Daniel lachte en veegde zijn handen schoon met een handdoek. “Die gaat niet zomaar uit zichzelf werken hoor. Je zult olie moeten laten leveren. Ik kon alleen maar de boiler aan de praat krijgen.”

Emily zuchtte gefrustreerd. Dus Daniel was toch niet echt de prins op het witte paard waar ze hem voor had aangezien.

“Hier,” zei Daniel en hij gaf haar een visitekaartje. “Dat is het telefoonnummer van Eric. Hij zal het hier afleveren.”

“Dank je,” mompelde ze. “Maar ik geloof niet dat ik hier ontvangst heb.”

Ze dacht aan haar mobiele telefoon, het gebrek aan streepjes en herinnerde zich hoe alleen ze echt was.

“Er staat verderop in de straat een telefooncel,” zei Daniel. “Maar ik zou er niet naartoe gaan in een sneeuwstorm. En ik denk dat ze nu toch gesloten zijn.”

“Natuurlijk,” mompelde Emily, gefrustreerd en even helemaal de weg kwijt.

Daniel moest gemerkt hebben dat Emily ongelukkig was en zich verloren voelde. “Ik kan een vuur voor je aansteken,” bood hij aan, met een knikje naar de woonkamer. Zijn wenkbrauwen gingen verwachtingsvol omhoog, bijna verlegen, waardoor hij er opeens jongensachtig uitzag.

Emily wilde protesteren, wilde zeggen dat hij haar alleen moest laten in het ijskoude huis, omdat dat wel het minste was wat ze verdiende, maar iets deed haar twijfelen. Maar misschien voelde ze zich met Daniel in huis iets minder alleen, minder afgezonderd van de samenleving. Ze had niet verwacht dat ze geen ontvangst zou hebben en dat ze geen contact met Amy zou kunnen hebben. De realiteit dat ze haar eerste nacht alleen in het koude, donkere huis moest doorbrengen was ontmoedigend.

Daniel leek haar twijfel te begrijpen, want hij liep de kamer uit nog voor ze haar mond open had kunnen doen om iets te zeggen.

Ze volgde hem, in stilte dankbaar dat hij de eenzaamheid in haar ogen had kunnen zien en had voorgesteld om te blijven, al was het onder het mom van een vuur stoken. Ze vond Daniel in de woonkamer, druk bezig met het maken van een nette stapel aanmaakhout, kooltjes en houtblokken in de haard. Ze moest meteen aan haar vader denken, aan hoe hij voor de haard had geknield en vakkundig het vuur had aangestoken. Hij had er veel tijd en aandacht aan besteed, zoals anderen dat deden met een kunstwerk. Ze had hem duizenden vuren zien stoken, en had er altijd van gehouden. Ze vond vuur hypnotisch, en kon er uren op het vloerkleed voor liggen, kijken naar de dans van de oranje en rode vlammetjes, zo lang dat de hitte op haar gezicht ging prikken.

Emotie kroop omhoog in Emily’s keel. Het voelde verstikkend. De gedachte aan haar vader, de herinnering zo helder in haar geest, zorgde dat er lang onderdrukte tranen in haar ogen sprongen. Ze wilde niet huilen waar Daniel bij was, wilde er niet uitzien als een zielige, hulpeloze dame. Dus duwde ze haar emoties weg en liep doelbewust de kamer binnen.

“Ik kan eigenlijk wel een vuur maken,” zei ze tegen Daniel.

“O, echt waar?” antwoordde Daniel, en keek haar aan met een opgetrokken wenkbrauw. “Ga je gang.” Hij bood haar de lucifers aan.

Emily pakte ze en stak er een aan. Het kleine oranje vlammetje flikkerde vlak bij haar vingers. In werkelijkheid had ze alleen haar vader vuur zien maken; ze had het nooit zelf gedaan. Maar ze kon het zich zo helder voor de geest halen, dat ze erop vertrouwde dat ze het kon. Dus ze knielde voor de haard en stak de aanmaakhoutjes die Daniel onder in de haard had gelegd aan. Binnen een paar seconden ging het vuur aan, met een bekend womp-geluid, dat voor haar net zo troostrijk en nostalgisch voelde als al het andere in het grote huis. Ze was trots op zichzelf toen de vlammen groter werden. Maar in plaats van de schoorsteen in te gaan, begon er zwarte rook de kamer in te komen.

“Shit!” riep Emily, terwijl rookpluimen haar omhulden.

Daniel begon te lachen. “Je zei toch dat je een vuur kon maken,” zei hij, en hij deed de schoorsteen open. De rookpluimen werden meteen naar buiten gezogen. “Ta-da,” voegde hij er met een grijns aan toe.

Terwijl de rook om hen heen dunner werd, trok Emily een gezicht tegen hem, te trots om hem te bedanken voor de hulp die ze overduidelijk nodig had. Maar het was een hele opluchting om eindelijk warm te zijn. Ze voelde dat haar bloedsomloop weer ging werken en haar tenen en neus werden weer warm. Haar stijve vingers werden losser.

Het vuur hulde de woonkamer in een zacht, oranje schijnsel. Emily kon eindelijk alle oude, antieke meubels zien waarmee haar vader het huis had gevuld. Ze keek om zich heen naar de versleten, verwaarloosde spullen. De grote boekenkast stond in een hoek. Van de boeken waarmee die kast ooit vol had gestaan, waren er nu nog maar een paar over. Daar bij het raam stond de oude pianovleugel. Deze zou nu wel vals zijn geworden, maar vroeger had haar vader liedjes voor haar gespeeld terwijl zij met hem mee had gezongen. Haar vader was zo trots geweest op het huis en wat ze nu zag, de haveloze staat onthuld door het licht, maakte haar van streek.

De twee banken waren bedekt met witte lakens. Emily dacht erover deze weg te halen, maar wist dat dit een stofwolk zou veroorzaken. Na de rookwolk, wist ze niet zeker of haar longen dit aan zouden kunnen. En Daniel zag er best comfortabel uit, op de vloer naast de haard, dus ging ze naast hem zitten.

“Dus,” zei Daniel, en hij warmde zijn handen bij het vuur. “We hebben in ieder geval wat warmte voor je gemaakt. Maar er is geen elektriciteit in het huis, en ik geloof niet dat je eraan gedacht hebt om een zaklamp of kaars in te pakken in die koffer van je.”

Emily schudde haar hoofd. Haar koffer zat vol onbelangrijke dingen, niets bruikbaars, niets wat ze hier echt nodig zou hebben.

“Papa had vroeger altijd kaarsen en lucifers,” zei ze. “Hij was altijd voorbereid. Ik denk dat ik verwacht had dat er nog een hele kast vol zou zijn, maar na twintig jaar…”

Ze stopte, zich er opeens van bewust dat ze een herinnering aan haar vader onder woorden had gebracht. Dit deed ze niet vaak, ze hield haar gevoelens wat hem betreft meestal diep in haar binnenste verborgen. Ze was verrast door het gemak waarmee ze over hem gepraat had.

“Dan kunnen we gewoon hier blijven,” zei Daniel vriendelijk, alsof hij doorhad dat Emily een pijnlijke herinnering herleefde. “Dit vuur zorgt voor genoeg licht om te kunnen zien. Wil je wat thee?”

Emily fronste. “Thee? Hoe ga je dat doen zonder elektriciteit?”

Daniel glimlachte alsof hij een uitdaging aannam. “Kijk en leer.”

Hij stond op en verliet de grote woonkamer, en kwam een paar minuten later terug met een kleine pot die leek op een kookpot.

“Wat heb je daar?” vroeg Emily nieuwsgierig.

“O, dit wordt gewoon de beste thee die je ooit gedronken hebt,” zei hij, en hij zette de ketel boven de vlammen. “Je hebt nooit echt theegedronken tot je theedrinkt die boven een vuur gekookt is.”

Emily keek naar hem, de manier waarop het licht van het vuur over zijn gelaatstrekken danste, waardoor het nog meer benadrukt werd hoe knap hij was. Hij was alleen maar aantrekkelijker omdat hij zo geconcentreerd bezig was. Emily kon het niet helpen dat ze bewondering had voor hoe praktisch en vindingrijk hij was.

“Hier,” zei hij, en hij doorbrak haar mijmeringen door haar een kop te geven. Hij keek vol verwachting toe terwijl ze er een slokje van nam.

“O, dit is heel lekker,” zei Emily, vol opluchting omdat ze eindelijk haar botten kon verwarmen.

Daniel begon te lachen.

“Wat?” vroeg Emily hem uitdagend.

“Ik had je gewoon nog niet zien glimlachen,” antwoordde hij.

Emily keek weg. Ze voelde zich opeens verlegen. Daniel was een compleet andere man dan Ben, maar toch voelde ze zich sterk tot hem aangetrokken. Misschien zou ze zich op een andere plek en een andere tijd overgeven aan haar lust. Ze was ook al zeven jaar met niemand anders dan Ben geweest, en ze verdiende wat aandacht, wat spanning.

Maar nu was niet het goede moment. Niet met alles wat er aan de hand was, met haar leven vol chaos en opschudding, en de herinneringen van haar vader die constant aanwezig waren in haar geest. Ze had het gevoel dat ze overal waar ze keek schaduwen van hem kon zien; hoe hij op de bank had gezeten met een jonge Emily tegen zich aan, terwijl hij haar had voorgelezen; hoe hij naar binnen was gekomen met een grote lach op zijn gezicht nadat hij een kostbaar antiek had ontdekt op de vlooienmarkt, hoe hij daarna uren bezig was geweest met het schoonmaken hiervan en het tot zijn oude pracht te herstellen. Waar was al dat antiek nu? Alle beeldjes en de kunst, het herdenkingsservies en keukengerei uit de tijd van de Burgeroorlog? Het huis had niet stilgestaan, bevroren in de tijd, zoals in haar herinnering. De jaren hadden hun tol geëist, iets waar ze geen rekening mee gehouden had.

Emily werd geraakt door nog een golf van rouw terwijl ze naar de stoffige, vervallen kamer keek, die ooit vol leven en gelach was geweest.

“Hoe komt het dat het huis er zo uit ziet?” riep ze plotseling uit, en kon de beschuldigende toon niet uit haar stem houden. Ze fronste. “Ik bedoel, jij hoort er toch voor te zorgen?”

Daniel keek ongemakkelijk, alsof hij schrok van haar plotselinge agressie. Niet veel eerder hadden ze een zachtaardig, teergevoelig moment gedeeld. Seconden later was ze het vuur aan zijn schenen aan het leggen. Daniel gaf haar een koele blik. “Ik doe mijn best. Het is een groot huis. Ik ben maar in mijn eentje.”

“Sorry,” zei Emily verontschuldigend; ze vond het niet fijn dat zij de oorzaak was van Daniels donkere uitdrukking. “Ik wilde je niet afsnauwen. Ik bedoel alleen…” Ze keek naar haar beker en draaide de theeblaadjes rond. “Toen ik een kind was leek dit wel een plek uit een sprookje. Het was zo adembenemend, snap je? Zo mooi.” Ze keek op en zag dat Daniel aandachtig naar haar keek. “Het is gewoon zo triest om het zo te zien.”

“Wat had je verwacht?” antwoordde Daniel. “Het is al twintig jaar verlaten.”

Emily keek verdrietig weg. “Ik weet het. Ik denk dat ik gewoon wilde geloven dat de tijd hier had stilgestaan.”

Bevroren in de tijd, net als het beeld van haar vader wat ze in haar hoofd had. Voor haar was hij nog steeds veertig jaar oud, nooit een dag ouder geworden. Hij zag er nog steeds hetzelfde uit als de laatste keer dat ze hem had gezien. Maar waar hij ook was, de tijd zou net zoveel invloed op hem hebben gehad als op het huis. Emily’s voornemen om het huis op te knappen werd nog sterker. Ze wilde niets liever dan deze plek in al haar glorie herstellen. Als ze dat deed, zou het misschien zijn alsof ze haar vader terugbracht. Ze kon dit doen om hem te eren.

Emily dronk haar laatste slok thee en zette de kop weg. “Ik moet denk ik gaan slapen,” zei ze. “Het is een lange dag geweest.”

“Natuurlijk,” antwoordde Daniel, en hij stond op. Hij bewoog zich snel, liep de kamer uit en door de gang naar de voordeur, terwijl Emily hem volgde. “Laat het me weten als je een probleem hebt, oké?” vervolgde hij. “Ik woon dichtbij, daar in het koetshuis.”

“Dat zal niet nodig zijn,” zei Emily verontwaardigd. “Ik kan het zelf wel.”

Daniel trok de voordeur open en liet een koude wolk sneeuw binnen. Hij kroop weg in zijn jas en keek toen over zijn schouder. “Met trots kom je hier niet ver, Emily. Er is niets mis met vragen om hulp.”

Ze wilde iets tegen hem schreeuwen, met hem in discussie gaan, tegen zijn bewering dat ze te trots was ingaan. Maar in plaats daarvan keek ze naar zijn rug terwijl hij de donkere, wervelende sneeuw in liep. Ze kon niets uitbrengen, ze was helemaal sprakeloos.

Emily deed de deur dicht en sloot de buitenwereld en het geraas van de sneeuwstorm buiten. Ze was nu helemaal alleen. Er viel licht in de gang van het vuur in de woonkamer, maar het was niet sterk genoeg om de trap te bereiken. Ze keek naar de lange houten trap die boven in het donker verdween. Tenzij ze bereid was om op een van de stoffige banken te slapen, zou ze de moed moeten verzamelen om naar boven te gaan en het diepe donker in te lopen. Ze voelde zich weer een kind dat bang was om de donkere kelder in te gaan, dat allerlei monsters en geesten voor zich zag die beneden op haar zaten te wachten. Maar nu was ze een volwassen vrouw van vijfendertig, te bang om naar boven te gaan, omdat ze wist dat ze de aanblik van de verwaarlozing veel erger zou vinden dan alle geesten die ze maar kon bedenken.

In plaats daarvan ging Emily terug naar de woonkamer, om de laatste hitte van het vuur op te nemen. Er stonden nog steeds een paar boeken op de plank: De geheime tuin, Vijf kinderen, Het. Klassiekers die haar vader aan haar had voorgelezen. Maar de rest dan? Waar waren de spullen van haar vader gebleven? Ze waren verdwenen naar een onbekende plaats, net als haar vader.

Toen de sintels uit begonnen te gaan, daalde duisternis om haar neer en het paste bij haar sombere stemming. Ze kon de vermoeidheid niet meer tegenhouden; de tijd was gekomen om de trap te beklimmen.

Net toen ze de woonkamer uitliep, hoorde ze een vreemd krabbelend geluid bij de voordeur. Eerst dacht ze dat er een wild dier op zoek was naar etensresten, maar het geluid was te precies, te overwogen.

Haar hart klopte snel en ze liep op stille voeten door de gang naar de voordeur, legde haar oor ertegenaan. Wat ze ook gedacht had te horen, het was nu weg. Ze hoorde alleen maar de tierende wind. Maar er was iets wat haar dwong te kijken.

Ze trok de deur open en zag dat er kaarsen, een lantaarn en lucifers op de drempel stonden. Daniel moest teruggekomen zijn om ze voor haar achter te laten.

Ze raapte de spullen op en accepteerde schoorvoetend de hulp die hij geboden had, hoewel het haar trots zeer deed. Maar ze was tegelijkertijd ook heel dankbaar dat er iemand was die voor haar zorgde. Ze had dan misschien haar leven opgegeven en was hierheen gevlucht, toch was ze hier niet helemaal alleen.

Emily stak de lantaarn aan, en eindelijk voelde ze zich dapper genoeg om naar boven te gaan. Het zachte licht van de lantaarn verlichtte de trap en ze nam de aanblik van de fotolijsten aan de muur in zich op. De foto’s waren door de jaren heen vervaagd, bedekt met spinnenwebben en stof. De meeste afbeeldingen waren aquarellen van de omgeving: zeilboten op de oceaan, wintergroen in het nationale park, maar één van de foto’s was een familieportret. Ze stopte en staarde naar de foto. Ze keek naar zichzelf als klein meisje. Ze was deze foto helemaal vergeten, had het weggestopt in een hoekje van haar herinnering en het twintig jaar achter slot en grendel gehouden.

Ze slikte haar emoties in en liep verder de trap op. De oude trap kraakte luidruchtig onder haar en ze merkte dat sommige treden gebarsten waren. Ze waren versleten door jaren van voetstappen en ze herinnerde zich dat ze als kind de trap op en af rende op haar rode schoenen.

Boven in de hal verlichtte het licht van de lantaarn de lange gang, de talrijke deuren van donker eikenhout, het grote raam aan het eind, dat nu dichtgespijkerd was. Haar oude slaapkamer was de laatste aan de rechterkant, tegenover de badkamer. Ze kon het niet aan om in een van de kamers te kijken. In haar slaapkamer zou ze te veel herinneringen vinden, te veel om nu onder ogen te zien. En ze wilde niet zien wat voor ongedierte in de badkamer was gaan wonen in al die jaren.

In plaats daarvan liep Emily door de gang, langs de antieke versierde koffer waar ze al zo vaak haar teen tegen gestoten had en ze ging de kamer van haar ouders in.

Emily kon in het licht van de lantaarn zien hoe stoffig het bed was, hoe het dekbed door de jaren heen aangevreten was door motten. De herinnering aan het mooie hemelbed waar haar ouders in hadden geslapen, vervloog in haar geest toen ze de realiteit in zich opnam. Twintig jaar verwaarlozing had de kamer veranderd in een ravage. De gordijnen waren vies en verkreukeld, en hingen slap naast de dichtgespijkerde ramen. De wandlampen zaten vol stof en spinnenwebben en het zag eruit alsof er hele families spinnen waren gaan wonen. Overal lag een dikke laag stof op, ook op de kaptafel naast het raam. De kleine kruk waar haar moeder vele jaren geleden op had gezeten terwijl ze crème met lavendelgeur op haar gezicht smeerde, kijkend in de make-upspiegel.

Emily kon het allemaal zien, alle herinneringen die ze door de jaren heen had verzameld. Ze kon haar tranen niet tegenhouden. Alle emoties die ze de laatste paar dagen had gevoeld haalden haar in, nog intenser gemaakt door gedachtes aan haar vader, door de plotselinge schok van hoe erg ze hem miste.

Buiten werd het lawaai van de sneeuwstorm nog intenser. Emily zette de lantaarn op het stoffige nachtkastje, waardoor er een stofwolk opwaaide, en ze maakte zichzelf klaar om naar bed te gaan. De warmte van het vuur had deze verdieping niet bereikt en de kou in de kamer was bijtend terwijl ze haar kleren uittrok. Ze vond haar zijden hemdje in haar koffer en realiseerde zich dat ze er hier niet veel aan zou hebben; ze kon beter haar onflatteuze joggingbroek en dikke bedsokken aandoen.

Emily sloeg de stoffige deken met rode en gouden ruiten terug en klom in bed. Ze staarde even naar het plafond en dacht na over alles wat er in de laatste paar dagen gebeurd was. Ze blies de vlam van de lantaarn uit, eenzaam, koud en hulpeloos. In de duisternis van de kamer huilde ze zichzelf in slaap.

Voor Nu en Voor Altijd

Подняться наверх