Читать книгу Titus Andronicus - Уильям Шекспир, William Szekspir, the Simon Studio - Страница 4

Tweede Bedrijf
Tweede Tooneel

Оглавление

Een woud. Horengeschal en hondengeblaf.

Titus Andronicus komt op, met Jagers, enz.; verder Marcus, Lucius, Quintus en Marcius.

Titus

De jacht is reê, de morgen licht en klaar,

De velden geurig en de wouden groen.

De honden los! laat hen recht luide blaffen;

Wekt zoo den keizer en zijn schoon jong vrouwtje,

Alsook den prins; en laat den jachtgroet schallen,

Zoodat geheel het hof den roep weerkaatsʼ!

Mijn zoons, het zij uw taak, gelijk de mijne,

Voor den persoon des keizers goed te zorgen,

ʼk Werd in mijn slaap van nacht gestoord, ontrust,

Maar ʼt naadʼren van den dag gaf frisschen moed.


(Horengeschal en hondengeblaf.)

(Saturninus, Tamora, Bassianus, Lavinia, Demetrius en Chiron komen op, met Gevolg.)

Titus

Veel goede morgens, uwe majesteit;

Vorstin, ook u recht vele en even goede: —

Ik zeide een jachtgroet aan uw hoogheid toe.


Saturninus

En lustig hebt gij dien geblazen, heer,

Voor jonggehuwde vrouwtjes zelfs wat vroeg.


Bassianus

Lavinia, wat zegt gij?


Lavinia

Ik zeg van neen;

Klaar wakker was ik reeds twee uur en meer.


Saturninus

Komaan dan, paarden, wagens voorgebracht;

En fluks naar ʼt woud. (Tot Tamora.) Vorstin, nu zult gij eens

ʼt Romeinsche jagen zien.


Marcus

Heer, honden heb ik,

Die zelfs den fiersten panter op doen rijzen,

En klautʼren op het steilste voorgebergtʼ.


Titus

Ik paarden, die het wild alomme volgen,

En als een zwaluw scheren over ʼt veld.


Demetrius

(tot Chiron). Wij, Chiron, jagen niet met paard en hond,

Maar grijpen ʼt reetje en rukken ʼt op den grond.


(Allen af.)

Titus Andronicus

Подняться наверх