Читать книгу Verklaring van het stoomwerktuig - Verschillende Auteurs - Страница 22
§ 12.
ОглавлениеOnderstellen wij, dat een fornuis of vuurhaard A, zoo ingerigt is, dat de door het vuur ontwikkelde warmte aan den ketel B wordt medegedeeld, en het daarin vervatte water kan doen koken, en in stoom veranderen; dat die stoom geenen anderen uitweg heeft, dan door de buis of pijp C C, waarvan het eene uiteinde met het inwendige van den top des ketels B gemeenschap heeft, en daaraan bevestigd is, terwijl het andere einde met het benedengedeelte van den cilinder D mede gemeenschap heeft. Aan het ondereinde van deze buis bevindt zich eene kraan J, op de gewone wijze ingerigt. Door middel van deze kraan is men in staat, om de gemeenschap tusschen den ketel B en den cilinder D af te sluiten, of daar te stellen, zoo dat men naar goedvinden, alleen door het omdraaijen van deze kraan, den stoom toegang naar den cilinder verschaffen kan of niet. Aan de tegenovergestelde zijde van den cilinder D bevindt zich, nabij den bodem, eene andere pijp K, waardoor eene gemeenschap daargesteld wordt tusschen den cilinder en eenen bak koud water I. Deze gemeenschapsbuis is insgelijks met eene kraan K voorzien, zoo dat men mede naar goedvinden, de gemeenschap tusschen den koudwaterbak en den cilinder afsluiten kan. De cilinder is van gegoten ijzer vervaardigd, en van binnen volmaakt gelijkwijdig rond geboord. In den cilinder sluit een uit gegoten ijzer, of uit metaal bestaande, zuiger E, die rondom met eene uitzetbare zelfstandigheid, hennep of vlas, is ompakt, ten einde dezelve volmaakt sluitende zij, en nogtans gemakkelijk op en neder bewogen kan worden, zonder de minste lucht of stoom tusschen zich en den binnenwand van den cilinder door te laten. Aan dezen zuiger is eene stang, waaraan in deze schets, eene beweegbare ketting F F, als verbonden, is afgebeeld, die, over eene beweegbare schijf of spoorwiel G geslagen, aan het andere einde met een gewigt H, voor tegenwigt, bezwaard is; en wel zoodanig, dat wanneer de zuiger geene verhindering, dat is onder en boven gelijken tegenstand ondervindt, deze altijd, door dit tegenwigt, naar het bovendeel des cilinders gevoerd wordt.
Een en ander op deze wijze ingerigt zijnde, zoo vooronderstel, dat het vuur in het fornuis A worde opgestookt, en dat het water in den ketel B aan het koken geraakt, dan zal, bijaldien de kraan J open is, de stoom, die van de oppervlakte des waters uit den ketel stijgt, door de pijp C C in den cilinder D dringen, zorg gedragen zijnde, dat de kraan K, waarmede de gemeenschap met den koudwater bak I daargesteld wordt, zoo lang gesloten blijft. Het gedeelte van den cilinder beneden den zuiger E zal dus spoedig met stoom gevuld wezen, en zoo men, daarop de kraan J sluit, wanneer den zuiger, door de toevloeijing der stoom om hoog gerezen is, zal de gemeenschap tusschen den ketel en cilinder afgesloten zijn. Thans opene men de kraan K, zoo dat daardoor eenig koud water uit den koudwaterbak I in den cilinder vloeit, waardoor, volgens § 8, de stoom tot beneden 212 graden zal worden bekoeld, en derhalve, zich verdikkende, nu, in plaats van de geheele ruimte beneden den zuiger E, slechts omstreeks het 1700ste gedeelte zal innemen, hetwelk dus met de hoeveelheid koud water, dat uit den bak I is ingedrongen, een betrekkelijk klein gedeelte der ruimte van den cilinder beslaan zal. Deze ruimte zal dan nagenoeg volkomen ledig zijn, en zeer weinig tegendruk zal tegen het ondervlak des zuigers bestaan. De volle dampkring echter drukt op de bovenvlakte van den zuiger, en oefent een vermogen uit, om dien naar beneden te drijven, alzoo hij nu aan de onderzijde bijna geenen tegenstand ondervindt. Hierdoor zal derhalve de zuiger dalen, den ketting F F met zich medevoeren, en dus het gewigt H doen rijzen. Zoo men vervolgens door de kraan, die in den bodem van den cilinder geplaatst, en in de afbeelding slechts met flaauwe trekken aangewezen is, het water laat afloopen, dan zal, na sluiting van alle drie de kranen, de zuiger zich aan het benedeneinde van den cilinder bevinden, en door de drukking van den dampkring in dien stand gehouden worden. Men opene vervolgens de kraan J, waardoor op nieuw den stoom toegang in het benedengedeelte van den cilinder verschaft wordt, welke stoom, wanneer die gelijke kracht met de drukking van den dampkring uitoefent, den zuiger met hetzelfde vermogen zal opdrijven, als dezelve door den eersten wordt nedergedrukt, zoodat de drukking op het boven- en benedenvlak aan elkander gelijk is, en toelaat, dat de zuiger even zoo gemakkelijk naar boven als naar beneden bewogen kan worden, even alsof er geen stoom of dampkring bestond. Daar nogtans het gewigt H, het vermogen heeft, om den ketting F, die aan den zuiger vast is, naar beneden te trekken, zoo zal die zuiger eene meerdere neiging hebben om te stijgen, hetwelk ook werkelijk het geval zal zijn, zoodat hij wederom de stelling aanneemt, die in de afbeelding is voorgesteld. Hierop sluite men wederom de kraan J en opene de koudwaterkraan K, waardoor de stoom andermaal verdikt zal worden, geene drukking beneden den zuiger zal plaats hebben, en deze dus wederom door de drukking van den dampkring naar beneden of naar den bodem van den cilinder bewogen zal worden. Door deze bewerking kan men de beweging des zuigers zoo menigmaal herhalen als men verlangt, en aan denzelven eene op- en neergaande beweging in den cilinder mededeelen.
Met betrekking tot dusdanigen toestel moeten wij alleen doen opmerken, dat het water, hetwelk ter verdikking van den stoom gebezigd, zoowel als dat, hetwelk door den overgang van stoom tot water geboren wordt, gestadig moet worden afgetapt, door den kraan in den bodem des cilinders; dewijl bij gebreke van dien, dit gezamenlijke water, eindelijk den ganschen cilinder zoude vullen, en dus de beweging van den zuiger onmogelijk maken. Bovendien is aanvankelijk onder den zuiger eenige lucht in den cilinder aanwezig welke men door deze bodemkraan, vóór het indringen van den stoom uitgang moet geven, dat is alleen, vóór het eerste in beweging stellen des zuigers. Behalve dat, ontwikkelt zich uit het koelwater ook nog eenige lucht, die mede telkens, bij het ontlasten van dit water, uit den cilinder uitgedreven wordt.
Deze eenvoudige toestel is nu in der daad een stoomwerktuig, en de lezer zal wel doen, om met aandacht de beschrijving na te gaan, die wij van denzelven gegeven hebben; want door het goed begrijpen van de grondbeginselen der werking, zullen de volgende beschrijvingen des te gemakkelijker verstaan worden.