Читать книгу De Ganzenpoot - Willem Van Torre - Страница 7
Оглавление2 - OORLOGSDREIGING
2.1 - De parochieherder
In de kerk van Lieferinge was het drukkend warm, die zondag van juli 1914. De kleverige, fletse geur van verschaalde wierook hing als een wattendeken over de zuur transpirerende gelovigen en woog op de nuchtere magen van de schare talrijk opgekomen kerkgangers.
Hoog op zijn preekstoel stond de Zeer Eerwaarde Heer Pastoor Sluyts. Zijn kazuifel, stola en manipel waren die zondag voor de hoogmis in de voorgeschreven groene kleur. Groen stond voor en was het symbool van de hoop. Hoop die heel erg nodig was in de onzekere tijden waarin toen in het dorp geleefd werd.
De pastoor was al sedert een tiental jaren parochieherder van de Onze-Lieve-Vrouwe-Lichtmiskerk in Lieferinge. Hij werd in die taak soms bijgestaan door een pater uit een klooster in de stad. De rode blos op het papperige gezicht van de priester verraadde de hitte en het tekort aan lucht in de kerk ondanks de wijd openstaande, zware eiken toegangsdeuren met zwart smeedijzeren beslag. De last van de hitte woog zichtbaar op zijn afhangende schouders. Het zwarte bonnet met drie opstaande vleugeltjes had hij afgezet en op de rand van de kansel boven op de manipel gelegd.
Manten keek naar de man, hoog boven hem op de preekstoel, met de prachtige sculpturen in donker glanzend notenhout. Hij merkte dat het witte doek, dat amict genoemd werd, wist hij van toen hij misdienaar was geweest, rond de vlezige nek van de man die daar boven hem zijn gelovigen toesprak, doorweekt was. Op de bovenlip van de priester zag hij kleine zweetdruppels als pareltjes.
Toen Manten rond zijn twaalfde jaar de beginnende baard in de keel had gekregen had pastoor Sluyts hem bedankt voor zijn jarenlange inzet. Hij had toen zijn rode en zwarte toga samen met de witte kanten superplie moeten inleveren bij de nonnen van het klooster in Ninove. De man verkoos, zo had hij gesteld, kleine jongetjes in zijn hoogkoor.
De pastoor was een heel vreemde, zware man met op zijn minst gezegd nogal bizarre neigingen. De veertigjarige priester was niet erg geliefd bij zijn schapen. Volgens weduwen en ander ongetrouwd vrouwvolk hield hij er nogal speciale gewoonten op na. Menige getrouwde vrouw in zijn parochie voelde zich in zijn bijzijn, volgens haar bewering onder vriendinnen, niet helemaal op haar gemak; niet echt veilig. Zijn priemende blik onderzocht en doorzag hen, alsof ze naakt waren, zegden ze met al dan niet geveinsde afkeer. Met de regelmaat van de klok bracht de zielenherder deze schaapjes, zijn parochianen, overdag en niet vooraf aangemeld een thuisbezoek. Hij wilde zich vooral inleven in zijn gemeenschap van gelovigen, beweerde hij met vanzelfsprekende vlotheid. Vaak was de echtgenoot dan aan de slag ver weg buitenshuis. Aan een blank geschuurde keukentafel, bij een glas wijn, verslond hij graag de vrouwelijke bewegingen van zijn parochiaan. Hij was ook erg geïnteresseerd wanneer een moedertje de borsten moest ontbloten om haar kind te zogen. Dan was hij een en al bezorgdheid. Dan kon hij zijn ogen niet afwenden van het zuigende kind.
Bezorgd als de priester was om het zielenheil van zijn schapen, nodigde hij zichzelf vaak op zondagmiddag uit bij meer gegoede families, de notabelen van het dorp. Hij schoof dan gretig mee de voeten onder de rijkelijk gevulde tafel voor een lekker noenmaal, bereid door de vrouw des huizes of in enkele gevallen door haar keukenpersoneel. Op zondag, de zevende dag van de schepping, zo mocht hij graag monkelend aan zijn tafelgenoten vertellen, kreeg zijn huishoudster van hem haar rustdag; dan moest zij niet in de pastorij overnachten.
Na het Heilige Lof en de aanbidding van het Allerheiligste op zondagnamiddag vond hij makkelijk gezelschap in het dorp bij de hoofdonderwijzer, de plaatselijke veearts, de heer notaris of de heer burgemeester. Ook had hij zichzelf al een paar keren op het kasteel van Heetvelde uitgenodigd om er een feestelijkheid bij te wonen.
Bij een heerlijke bolknak sigaar, voor hem illegaal over de grens gebracht vanuit het Nederlandse Duizel, en een gul ingeschonken glas dieprode bourgognewijn werden dan, tot laat in de namiddag, de gebeurtenissen van de voorbije dagen in het dorp besproken. Zelden hadden dorpelingen hem in een roes gezien. Even zelden, behalve wanneer een sterfgeval zich aandiende in hun eigen kringen of familie, werden deze vooraanstaande burgers op hun beurt op zijn pastorij uitgenodigd.
Wat de gefronste voorhoofden van die moeders, meisjes en weduwen precies suggereerden werd door diezelfde vrouwen buiten de woonkamers aarzelend, met gedempte stem, doorverteld. Er werd onder meer gefluisterd – dat hadden twee sopranen van het zangkoor met hun eigen ogen gezien – dat hij soms met zijn huishoudster, de pastoorsmeid, op wereldse muziek ronddanste in de pastorie. De pastoor bezat namelijk een koffergrammofoon van Duitse makelij, hadden deze dames van de pastoorsmeid vernomen; een echte Die Stimme seines Herrn nog wel. De pastoor bezat een platencollectie, werd doorverteld! Platen met moderne orgelmuziek, waarvan zeker wel tien exemplaren vol met wulpse dansmuziek!
In Antwerpen was een orgelbouwer Aloïs Decap het bedrijf Decap-Frères begonnen. Aloïs was eigenlijk afkomstig van het verre West-Vlaanderen. Maar hij was iets na de eeuwwisseling in Antwerpen getrouwd met Emma Verhaeghe, een dochter van Carolus Verhaeghe en Henrica Mortier, notoire straatorgelbouwers. Als logisch gevolg waren de echtelieden ook begonnen met het ontwerpen en bouwen van orgels. Revolutionair voor die tijd was dat de orgels die Decap ontwierp, zonder enige handbediening speelden. Sommige werden met een stoommachine, andere werden al door elektriciteit aangedreven. De muziek werd zo populair dat het niet lang had geduurd voor achtenzeventig toeren grammofoonplaten met de aantrekkelijke, volkse muziek, op schellak geperst, in de handel kwamen.
Er werd namelijk door diezelfde, goedingelichte dames vermoed, bijna met enige zekerheid gesteld, dat de parochieherder, buiten het reeds doorvertelde wulpse gedrag van zijn huishoudster, wellicht, waarschijnlijk, bijna met zekerheid ook wel eens zou slapen met zijn huishoudster. En dat de priester zelf, aldus een verwerpelijke en zondige overtreding van het door hem zo vaak aangehaalde en geprezen zesde en negende gebod beging; een doodzonde!
Diezelfde vrouwen vroegen zich af wat de man als levensdoelstelling had gezocht in een doodgewone, Oost-Vlaamse plattelandsparochie ten westen van Brussel. Van familieleden die in de streek rond Halle woonden, hadden sommigen dames vernomen dat hij vroeger tuchtprefect was geweest in een bisschoppelijk college met een jongensinternaat; ze hadden ook gehoord dat hij van daar waarschijnlijk door het aartsbisdom overgeplaatst was naar het kleine Lieferinge? De laatste bewering ging meestal gepaard met veelbetekenende hoofdgebaren en de zoveelste bevestigende blik van verstandhouding tussen de insinuerende vrouwen die aan duidelijkheid voor henzelf niets te wensen overliet.
Zijn indrukwekkende, ronde, kalende hoofd vertoonde altijd een hoogrode kleur. Wanneer pastoor Sluyts boos was, zich opwond, puilden zijn tranende ogen boven zijn couperose in alle nervositeit uit hun oogkassen. Zijn zwarte soutane leek altijd te kort en blonk versleten op zijn zware buik. In tegenstelling tot zijn collega’s droeg hij zichtbaar geen zwarte pantalon onder zijn priesterkleed. Wanneer hij neerzat en hij kruiste de benen, dan kwamen zijn lange zwarte dikke wollen sokken onbeschaamd kijken, opgehouden door kakikleurige jarretels rond zijn witte mollige blauwdooraderde kuiten. De vele plekken op zijn kleed getuigden van weinig zelfrespect en van een minimale persoonlijke hygiëne. Zijn huishoudster deed haar verzorgende werk voor de pastoor duidelijk niet grondig genoeg.
De zielenherder droeg doorlopend een zoete, weeë transpiratiegeur met zich mee. Sommige van zijn biechtelingen, meestal vrouwen, beweerden te weten dat hij misschien wel een stiekeme drinker zou zijn. In de biechtstoel was de kegel, die zijn adem in de richting van de biechteling door het traliewerk blies, soms niet te harden.
In tegenstelling tot de normale gedragslijn en regels van hoffelijkheid die, in het seminarie aan geestelijken in opleiding werd opgelegd, verborg hij meestal de mollige, spierwitte en bruin gevlekte handen breeduit in de uitgerafelde zakken van zijn priesterkleed met de bekende drieëndertig knoopjes; voor elk levensjaar van Jezus één. Die vrijpostige pose benadrukte nog meer zijn imposante buik.
Hij mocht eertijds als prefect graag bestraffen. Hij werd dan vaak geleid door vreemde motieven en paste omwille van de collegediscipline nogal onorthodoxe methodes toe. De eerwaarde heer was nogal ontvankelijk voor de familiale afkomst van zijn studenten, zowel externen als internen. Het was op basis van het onderscheid dat hij hierin maakte dat hij een strafmaat bepaalde om eventuele ordeverstoorders en andere snoodaards een halt toe te roepen. Hij deinsde er niet voor terug om jongens van lagere sociale klasse, boeren en arbeiders billenkoek te geven op de ontblote bips in de beslotenheid van zijn kantoor.
Geschokte ouders hadden, om die reden, tevergeefs geprotesteerd bij het rectoraat van het bisschoppelijk college. De eerwaarde heer tuchtprefect was echter altijd al goed bevriend geweest met een senator van de katholieke partij, en een vicaris van het bisdom Gent was altijd als het ware kind aan huis geweest bij zijn ouders. Wat de ouders van studenten, ja dan neen, jaarlijks aan steun schonken aan wat gemeenzaam het bouwfonds van het bisschoppelijk college werd genoemd, was voor de lijfelijk straffende prefect en het rectoraat van het bisschoppelijk college vaak bepalend geweest voor de rechtvaardigheid waarmee de soms moeilijk hanteerbare leerlingen beoordeeld en bestraft werden. Vanzelfsprekend waren die schenkingen vaak te berde gebracht geweest bij de moeilijkere, meer delicate deliberaties na de examenperiodes.
2.2 - Geschiedenis
In zijn zondagse preek, door hemzelf steevast homilie genoemd, bracht de pastoor die zondag de oorlogsdreiging ter sprake. Met donderende stem, met veel tremolo’s, verkondigde hij: ”Dat de wereld naar mijn weten, de laatste decennia, zeer losbandig is geweest en voortdurend heeft geleefd in zware zonde.
”De socialisten hebben Aalst al in hun klauwen gekregen en in belangrijke wijken van Gent hebben goddeloze arbeiders zich verenigd in een duivelse vakbond …!
”Een Gentse krant met de vreemde naam Vooruit verschijnt met opruiende krantenkoppen gericht tegen de Kerk en haar gezag!
”Een Gentse brouwerij Vooruit brouwt nu bier voor de werkman en brengt zo de duivel in de benevelde ziel van de katholieke en gelovige arbeider.
Brouwerij Vooruit Dahliastraat Gent
”Ja, zelfs een Gentse suikerfabriek Vooruit zorgt voor goedkope suiker bestemd voor de gewone man. Bakkerijen en spinnerijen dragen in de Arteveldestad vaak de naam Vooruit!
”Een bank opgericht door de goddeloze, socialistische partij met de naam Bank Van De Arbeid beheert godbetert de geldstromen van haar leden en rekent hen belachelijk lage interesten aan.
Volkshuis ’De Vooruit’, Gent
Als klap op de vuurpijl is een volkshuis met de naam Vooruit in de loop van het voorbije jaar 1913, plechtig ingehuldigd geweest als tempel voor en van de werklieden. Bovendien hebben de socialisten een politieke organisatie, genoemd de Belgische Werklieden Partij, opgericht om alle macht naar de arbeiders te brengen; om de heilige Kerk en haar gezag, dat ze nota bene van God heeft gekregen, schade toe te brengen en misschien wel te vernietigen.
”De kardinaal aartsbisschop heeft ons in het verleden in meerdere leerredes gewezen op het gevaar van het daensisme. Een verderfelijk man, Adolf Daens, die zichzelf priester heeft durven noemen, uit de streek van Aalst, is nu al enkele jaren geleden gestorven. De man heeft na zijn dood het gif van zijn verfoeide sociale Christene Volkspartij in handen van zijn broer Pieter gelegd. Pieter, ’Pie’ voor de vrienden, een uitgever, is via zijn pers en uitgeverij die zogenaamde christen-sociale gedachte tegen kinderarbeid en, bij uitbreiding tegen elke vorm van te zware arbeid door arbeiders in het algemeen, blijven verspreiden.
”Bolsjewieken zijn het, communisten die het gif van het socialisme verspreid hebben binnen de heilige Rooms-katholieke kerk. De heilige Vader in Rome, Pius X, loopt, bij mijn weten, gebukt onder de dreiging van het Bolsjewisme en het communisme van godloochenaar Lenin.
”Ja, kardinaal Désiré-Joseph Mercier heeft mij, de pastoor van deze Lichtmisparochie in Lieferinge, in een persoonlijk gesprek gevraagd mijn gelovigen te waarschuwen voor het opkomende gevaar van de wolf, genoemd socialisme, vermomd in een schapenvacht met de naam daensisme. Zijne eminentie kardinaal Mercier heeft mij in datzelfde gesprek gewezen op de gevaren van het opkomende flamingantisme. Vlaams is een dialect en wordt door de heilige kerk in de persoon van de kardinaal en door het Belgische hof onder gezag van koning Albert I beschouwd als een inferieur communicatiemiddel voor minderbegaafden.”
Wrijvend over zijn stoppelbaard had de prins van de kerk zich openlijk afgevraagd waar het heen moest met de wereld als alle priesters van zijn aartsbisdom Vlaams zouden beginnen spreken. Hij, de kardinaal, primaat van België, was door Rome verkozen geweest om te bevelen in het Frans. Anderen, zijn ondergeschikten, waren daarentegen voorbestemd om hem te gehoorzamen in de Franse taal. Zij mochten door de neerbuigende goedheid van zijne excellentie zijn orders verder doorgeven en laten uitvoeren in hun eigen patois; in hun eigen minderwaardige dialect.
De pastoor vervolgde: ”Tussen mijn parochianen, ja zelfs op dit eigenste ogenblik in mijn kerk, onder mijn priesterogen, zijn mensen aanwezig die de Christene Volkspartij en ja … zelfs de Belgische Werklieden Partij, die demonische, verderfelijke, Gentse partij, toegenegen zijn. Dat zijn parochianen die sympathieën koesteren voor de partij van Satan. Dat zijn zogenaamde, valse gelovigen die God ontrouw zijn geworden. Ik kan van hierboven op mijn preekstoel duidelijk zien, hoe de verderfelijke demon op bokkenpoten in deze kerk zijn harige staart en godslasterlijke fallus tussen de rijen stoelen wringt om zielen te winnen voor zijn lage, zondige doel. Om brave vrouwen aan te zetten tot het plegen van ontucht, copulatie, fellatio, sodomie, allemaal onnoemelijke daden en zonden, jazeker, doodzonden! De hel en het eeuwige vuur zullen hen wachten; zullen hun verdiende loon worden. Dat weet ik met zekerheid!
”Weten mijn parochianen, zondaars, hier in deze mooie parochiekerk, wel wat het betekent eeuwig te branden in een nooit aflatend hellevuur?”
Gestommel en geroezemoes in de kerk verraadden dat mensen stiekem en ongerust om zich heen speurden naar harige staarten en bokkenpoten, om te weten wie dan wel in de ban zou kunnen zijn van het goddeloze en wie gedoemd zou kunnen zijn om voor altijd te branden in de hel. Zoveel geleerde woorden waren ze van hun pastoor niet gewend en zijn verwarrende Latijnse woorden werden ook niet helemaal begrepen door de verontrust luisterende gelovigen.
Zonder zich om te draaien keek Manten onderdoor zijn armen nauwgezet naar Sonja, zijn ouders en zijn grootouders, en verder in de richting van de kerkpoort met daarboven het mooie orgel op het oksaal. Enigszins gerustgesteld zag hij geen enkele van de door de pastoor vermelde duivelse attributen verschijnen in de buurt van zijn familie. Mogelijk kon hij dat net niet zien omdat hij soms zelf zondigde, twijfelde hij. Volgende vrijdag zou hij zeker gaan biechten bij het paterke. Misschien zou hij dan volgende zondag tijdens de hoogmis, onbezoedeld door zonde, beter de demon kunnen zien en weten wie, hoe en waar …!
Kardinaal Mercier
De zielenherder vervolgde zijn sermoen:
”Zo zijn eveneens veel van mijn parochianen, hier nu in deze parochiekerk aanwezig, die nieuwe goddeloze partij genegen! Ook zij hebben God, de Schepper, naast zich neergelegd! Ook zij hebben aan de zondagsplicht hun klompen geveegd! Ook zij hebben vergeten bij mij hun zonden te komen biechten en aan mij nederig vergiffenis te vragen, aan hun herder, aan hun pastoor, hun plaatsvervanger op aarde van de almachtige God! Ook zij die op deze zondag aanwezig zijn onder mijn kansel, zij die nu de zondagsmis bijwonen bij mij in de kerk, hebben als verwerpelijke zondaars verzuimd de deugd van de nederigheid en naastenliefde te beoefenen. Ook zij hebben zwaar gezondigd tegen het zesde en negende gebod …! Onkuisheid hebben ze bedreven zonder een uitdrukkelijke kinderwens te hebben.
”God zal de wereld straffen met een tweede oorlog in vijftig jaar tijd. En deze oorlog is, in tegenstelling tot wat jullie denken, heel nabij! De goddeloze Hunnen, de Duitsers, staan klaar om ons geliefde Belgische vaderland onder hun laarzen te vertrappelen.”
Met vlammende ogen en hoorbaar gesnuif door de wijd opengesperde neusgaten keek hij naar zijn gelovigen en speurde in de kerk naar ongeruste blikken of ongeloof. Manten vergeleek de pastoor hoog op zijn kansel in gedachten, heel eventjes maar oneerbiedig, met een boze stier. Alleen de ring door zijn neus ontbrak nog; vond hij met een binnenpretje. Het leek wel of pastoor Sluyts genoot van de verbazing en de angstige onrust die bezit had genomen van de menigte gelovigen daar; beneden zijn verheven positie in de overvolle kerk.
Hij vervolgde zijn preek: ”De duivel, beminde gelovigen, heeft klaar en duidelijk bezit genomen van deze kudde schapen en heeft de gemeenschap van deze Onze-Lieve-Vrouwe-Lichtmisparochie in zijn smerige harige klauwen gegrepen. Satan lacht in de hel in zijn stinkende vuist. Losbandigheid tiert welig onder jullie, mijn gelovigen! De zonde van onkuisheid is in jullie slaapkamers binnengeslopen. Onzedige handelingen, beminde gelovigen, zijn enkel en alleen toegelaten binnen het huwelijk; en dan nog enkel en alleen met het oog op het stichten of het uitbreiden van een gezin. De onverantwoordelijke die lichamelijk genot verkiest buiten de wil van God, zal bijna zeker nooit tot in de hemel geraken na zijn of haar dood! Het eeuwige vuur zal ook zijn of haar lot zijn en hij of zij zal eeuwig branden in de hel! Alleen een kinderwens beste mensen, kan jullie zondig en liederlijk gedrag vergoelijken of rechtvaardigden. De Schepper zal echter mild zijn wanneer hij of zij, zondaar of zondares, als berouwvolle biechteling tijdens het sacrament van de biecht, een kinderwens als reden van zijn of haar zonde, aan mij, hun biechtvader als instrument van de Almachtige, ter sprake zal brengen. God, de Heer, heeft mij als zijn priester, gelukkig maar, de macht gegeven om aan zondaars en zondaressen die berouw tonen en tot inkeer zijn gekomen, vergiffenis te schenken.”
Als slot van zijn sermoen zette hij een gebed in om vrede en ’goedertieren’ af te smeken van God; de Almachtige.
”Verlost ons, o Heer, door het voorbidden van uwen Heylige, van alle quaed, en verleent ons genadelyk de dryvoudige vrede, die zoo nodig is tot het ontfangen van het sacrament van vrede en liefde: Vrede met U, vrede met ons zelven, en vrede met onze naesten; en dewyl onze zonden alleen dezen vrede konnen stooren, zo zeggen wy oodmoedelyk tezamen: Amen”
Zijn ogen priemden over de rijen zittende vrouwen, zondaressen, rechts in het kerkschip. Vervolgens richtte hij zijn blik in de richting van de grote zware kerkdeur waar rechtstaande mannen zondig aanstalten maakten om de kerk te verlaten na zijn preek, sermoen noemden die ’kerkverlaters’ het, want … het duivenlokaal, de tapkraan en het bier wachtten. Sommigen verlieten, de zondagse bruine geruite klak voor hun ogen getrokken, voorovergebogen, als struisvogels zich ongezien wanend, haastig het portaal. Anderen aarzelden en wachtten tot na de offerande, ’den offer’, om hun makkers te vervoegen in het duivenlokaal ’Bij Marcel en Rosine’ op de hoek van de Windschof. Voor het verlaten van de kerk maakten ze nog eens luidruchtig gebruik van de kwispedoor die ten hunne gerieve op de grond links in het portaal, net voor het wijwatervat binnen het kerkschip, een plaats had gekregen.
Een magere, blonde, onbekende man met een oogglas voor het linkeroog bleef hem, de prediker, roerloos aanstaren. De man was gekleed in een grijs hemd met epauletten en had zijn mouwen opgestroopt.
”Niet van mijn parochie!” flitste door het hoofd van de parochieherder. Pastoor Sluyts liet zich echter niet van zijn stuk brengen en vervolgde met nog luidere stem:
”Lam Gods, hetwelk wegneemt de zonden des weirelds, ontferm U onzer en verleent ons vrede op dezen weireld!”
Met nog meer vlammende ogen, driftig en luid met zijn volle vlakke rechterhand op de kanselrand slaande met mogelijk nog luidere en nog meer bestraffende stem voegde hij eraan toe:
”Heilige Maria (klop), hulp van alle Christenen (klop), bid voor ons (pauze en klop). Koningin van de vreede (klop), bid voor ons (tweemaal klop).”
Na de plechtige zondagsmis wenste de zielenherder aan alle aanwezigen een ’aangename zondag en een smakelijk eten’. Hij had er aansluitend aan toegevoegd dat hij iedereen ’stipt om drie uur verwachtte in de kerk voor het heilige Lof, de aanbidding van het Allerheiligste en om van hem zijn pastorale zegen te krijgen’ met de zilveren met edelstenen bezette monstrans met daarin het Allerheiligste gevat in een glazen cilinder. Daarna gaf hij aan het volk zijn gewone zegen.
”Benedicat vos omnipotens, Deus, Pater et Filius et spiritus sanctus.”
Het was 1914. De oorlogsdreiging was heel erg aanwezig; dat kon iedereen voelen. In de enkele drankgelegenheden van het dorp werd haast over niets anders gesproken dan over de moffen. Moeders spraken met hun familie en verwanten over hun angsten en onzekerheden. Oudere dorpelingen dachten aan de vorige eeuw en huiverden bij de gedachte aan …!
Voortgaande op wat zijn voorganger, Wilhelm I, had gedaan in 1870 in de vorige eeuw, bleef er nog weinig hoop over op vrede. Wilhelm II zou zonder aarzelen Frankrijk aanvallen. Frankrijk was in 1871 erg gehavend uit de oorlog gekomen.
Elzas en Lotharingen, vroeger Frans grondgebied, waren altijd de leverancier in Frankrijk van ijzer en steenkool geweest. Volgens de hoofdonderwijzer van de dorpsschool in het nabije Vreckom werd in Parijs de laatste jaren gestookt met turfblokken en Engelse vette steenkool. IJzer was in Frankrijk schaars en heel duur geworden.
Er werd gefluisterd dat de Duitsers heel brutaal te werk gingen. Er werd tussen het vrouwvolk, opgewonden en met blikken van verstandhouding en nauwelijks verholen nieuwsgierigheid gefluisterd dat de moffen ook vrouwen niet spaarden of, erger nog, zich als wilden vergrepen aan hen en soms ook aan de kinderen van het dorp.
”Waar in ’t bronsgroen eikenhout
’t nachtegaaltje zingt.
Over ’t malsche korenveld,
’t lied des leeuweriks klinkt.
Waar de hoorn des herders schalt
langs des beekjes boord.
Daar is mijn vaderland!”