Читать книгу Het Vrije Rusland - William Hepworth Dixon - Страница 5

III. De Dwina.

Оглавление

Inhoudsopgave

De lage en vlakke oevers, met een weelderigen plantengroei bedekt, de vele groene eilanden in den mond der Dwina verspreid, herinneren aan den Missouri: maar het slib van de Dwina is minder vruchtbaar dan dat, hetwelk de amerikaansche rivier met hare wateren aanvoert. Hier prijken de eilanden alleen met gras en laag geboomte. Ginds, op het vaste land, strekt zich, zoover men zien kan, een bosch van eeuwenheugende pijnboomen uit.


Samojeden.

Het lage vlakke eiland, dat men, bij het invaren der monding, ter rechterhand laat liggen, heet Sint-Nikolaas, ter eere van den priester, die, in heiligen geloofsijver ontvlamd, maar men verhaalt, op het concilie te Nicea, den ketter Arius een slag in het aangezicht gaf. Niemand weet waar deze Nikolaas eigenlijk geleefd heeft en gestorven is; ook maakt de geschiedenis geene melding van zijne tegenwoordigheid op het eerste concilie van Nicea. Volgens de overlevering zou hij te Liki geboren zijn, en te Mira hebben gewoond: van daar de bijnaam van den heilige van Mirliki; maar geen enkele regel schrifts van hem is tot ons gekomen, en hetgeen men van hem verhaalt is dikwijls in onderlinge tegenspraak. Dit alles belet evenwel niet, dat Nikolaas een zeer populaire heilige is, die bij het volk hoog staat aangeschreven. Hij is de patroon der edelen, der kinderen, der matrozen, der bedevaartgangers; de troost en hulp der armen, der verdrukten en zwervelingen. In deze noordsche wildernissen wordt zijn naam door allen aangeroepen, vindt men zijn beeld in elke hut; maar nergens misschien wordt hij ijveriger en vuriger vereerd dan langs de kusten der Witte-zee. Met welk eene vrome blijdschap en innige zelfvoldoening leest de arme visscher dezer stranden in zijn Levens der Heiligen (voor hem Bijbel, heldendicht, geschied- en wetboek tevens), dat Nikolaas de machtigste is van alle heiligen, die in den hemel wonen; dat hij aan de rechterhand Gods is gezeten, en het bevel voert over een leger van driehonderd engelen, die, met het zwaard in de vuist, gereed staan op zijn wenken te vliegen!


Leonidas, patriarch van Moskou.

Een moujik (boer) vroeg eens aan een mijner vrienden, wie God zou worden, wanneer God kwam te sterven.

„Mijn goede vriend”, antwoordde de Engelschman met een glimlach, „God zal nooit sterven.”

De boer stond een oogenblik versuft, en herhaalde hoofdschuddend: „Hij zal nooit sterven!”—Toen, zich eensklaps herstellende, als ware hem plotseling een licht opgegaan, hernam hij ernstig: „Ja, nu zie ik het: gij zijt een ongeloovige, iemand zonder godsdienst. Ik weet het beter dan gij. God zal zeker eens sterven, want Hij is reeds zeer oud; en dan zal Sint-Nikolaas in zijne plaats treden.”

Terwijl wij door den Maimaks-arm stoomen, mogen wij onze oogen verkwikken aan het frissche groen der weilanden en dichte struiken: eene weldadige verrassing, nadat wij zoolang niets anders hadden gezien dan naakte, sombere rotsen, loodkleurige wolken en vuil-grauwe wateren. Maar achter de biezen, achter de struiken en boomen, zoeken wij vergeefs, wat toch bovenal leven en bekoorlijkheid aan het landschap schenkt: menschelijke woningen. Eene enkele armelijke planken hut is alles, wat wij kunnen ontdekken; in een klein weiland staan eenige mannen bij een soort van dijkje; een jeugdige knaap ligt achteloos uitgestrekt in een broze schuit, die met de deining der stoomboot op en neder wiegelt; maar niemand schijnt hier te wonen; de mannen en de knaap zijn van een naburig dorp gekomen. Zij zijn de rivier afgezakt, om voor hunne koeien wat gras te maaien, en eenig brandhout te verzamelen; straks zullen zij weder scheep gaan en naar huis keeren.

Langs de oevers der oude kanalen vindt men dorpen in menigte; die dorpen bestaan uit een groep van eenige hoogst eenvoudige woningen, rondom eene kerk en een klooster geschaard, en hier en daar geflankeerd door eenige windmolens, die hunne armen, als bezetenen, rondwentelen. Elk dorp en elk gehucht is op de vooraf aangewezen plaats gebouwd; zij gelijken allen volkomen op elkander: vergeefs zoudt ge, in bouwtrant of inrichting, eenig spoor van oorspronkelijkheid zoeken. Alles geschiedt hier naar vastgestelde regels; de pope en de starost, keizerlijk ambtenaar, moeten in alle omstandigheden geraadpleegd worden, en wat zij voorschrijven of aanraden, geldt als wet.

Overal in deze streken wordt de aandacht van den vreemdeling onwillekeurig getrokken door de groote menigte kruisen, die zich langs de kusten en langs de oevers der groote rivieren verheffen. Zoodra de hemel zich dreigend laat aanzien, gaat de zeeman aan land, richt een kruis op, en knielt neder om te bidden. Als zich dan een gunstige wind verheft, rijst hij op en keert naar boord terug, het heilige teeken op de woeste kust achterlatende, als een offer zijner dankbaarheid. Is er inderdaad ernstig gevaar, dan gaat vaak de gansche bemanning aan land; een paar boomen worden geveld en daarmede een groot kruis opgericht, waarop de namen der matrozen en de dagteekening worden gesneden. Langs de kusten der Witte-zee ontmoet men elk oogenblik deze vrome gedenkteekenen maar nergens zijn zij zoo menigvuldig als op de rotsen der Heilige-eilanden. Stomme en toch welsprekende getuigen van doorgestanen angst en onverwachte uitredding: elk kruis herinnert aan een storm.

Enkelen zijn inderdaad historische monumenten. In de hoofdkerk van Archangel bewaart men zulk een ex-voto, door Peter den Groote opgericht, toen hij in deze streken ternauwernood aan een schipbreuk ontkwam; het werd later weggenomen en naar de kathedraal gebracht. „Dit kruis is door kapitein Peter gesneden”, zoo luidt het opschrift, door de hand van den Tsaar zelf vervaardigd; en dat de keizer in de beeldhouwkunst niet onervaren was, toont dit werk, dat met recht op sierlijkheid en smaak aanspraak mag maken.—Is zij niet schoon en aandoenlijk, deze gewoonte, om op de onherbergzame kusten, door stormen geteisterd, en waar zoo menig, menigeen zijn graf in de golven vond, overal de zichtbare teekenen te plaatsen van hulp en redding, als het ware de tastbare gebeden en dankzeggingen voor de goddelijke genade, die hielp waar alle menschelijke hulp te kort schoot? De engelsche matroos, door tegenwind opgehouden, verlaat, met gramschap in de ziel en luide verwenschingen op de lippen, de kust, waar hij tegen zijn zin gevangen werd gehouden. Voorzeker, Jack Tar (de bijnaam der engelsche matrozen, ons Janmaat) bezit voortreffelijke eigenschappen, die niemand hem betwisten zal: maar deze kinderlijk vrome gewoonte van den russischen zeeman, getuigt zij niet van hoedanigheden, die, uit een zedelijk oogpunt, althans niet lager staan?

Op de Dwina ontmoeten wij gansche vloten van houtvlotten en zoogenaamde praams, die ons een eigenaardig beeld van het leven in deze streken vertoonen. De vlotten bestaan uit lange reeksen van pijnboomstammen, door middel van rijshout aan elkander verbonden; op het vlot staat eene planken hut, waarin de eigenaar rustig zit te dommelen, terwijl zijne mannen op den oever hout hakken, of den gang van het vlot besturen. Deze vlotten komen dikwijls, drie- à vierhonderd mijlen ver uit het binnenland, de Dwina en hare nevenstroomen afzakken. De slanke pijnen, in de groote wouden van Wologda en Nishny-Konetz geveld, worden naar de oevers der rivieren gesleept, en daar door krachtige handen saamgebonden en tot vlotten vereenigd. In de steden, waar men langs vaart, bestaat altijd overvloedige gelegenheid om kosteloos de noodige manschappen te vinden, ter besturing van het vlot: want een aantal boeren, die het heilige klooster van Solowetsk wenschen te bezoeken, zijn steeds bereid om aldus de rivier af te zakken. Men schenkt hun vrijen overtocht, onder voorwaarde dat zij het vlot helpen besturen, en, waar het noodig is, boomen of roeien, of ook wel trekken.

Wat de gemakken der reis aangaat, staan de praams hooger dan de vlotten. Ik weet deze vaartuigen niet beter te vergelijken, dan met de zoogenaamde arken Noachs, waarmede de kinderen spelen: het zijn reusachtige schepen van ruw behouwen pijnboomen, door middel van ijzeren haken aan elkander bevestigd; de voegen zijn met mos en teer gestopt. Een schuin oploopend planken dak dient menschen en koopwaren tot beschutting. Van binnen is verreweg het grootste gedeelte der ruimte door een wand van dichte rietmatten afgeschoten: daar worden de waren geborgen. Achter aan het schip is gewoonlijk een pijnboom bevestigd, waarvan de kleinste helft in het water hangt, en die als roer dient; aan de voorzijde is een soortgelijk roer, van kleiner afmeting, aangebracht; het eerste wordt door zes of zeven, het laatste door vier of vijf mannen bestuurd. Naarmate van de grootte van het schip en de lading, worden dertig of veertig riemen, over de beide zijden gelijkelijk verdeeld, gebruikt; deze riemen zijn jonge, aan de uiteinden afgeplatte dennestammen. Zulk eene groote bark kost zes- of zevenhonderd roebels, en kan tot achthonderd ton graan vervoeren. Het eene uiteinde der praam is met planken afgeschoten, en dient tot kajuit; het ameublement van dit vertrek bestaat uit eenige banken, een tafel en ettelijke planken langs den wand, alles van dennenhout. Aan den balk der zoldering hangt een ijzeren pot, waarin het scheepsvolk, zoolang men op het water is, het eten kookt; maar zoodra de praam in een haven binnenloopt, mag er geen vuur aan boord zijn; zelfs mogen de matrozen dan geen pijp rooken. Het eten moet dan aan wal worden klaar gemaakt. Bij de praam behoort een platte schuit, uit vier of vijf saamgevoegde stammen bestaande, waarmede de matrozen ten allen tijde gemakkelijk den oever kunnen bereiken.

De leiding van het schip is toevertrouwd aan een nosnik, een loods, die midden op het vaartuig staat en den roeiers de noodige aanwijzingen geeft; hij is nauwkeurig met het vaarwater en alle ondiepten en stroomingen bekend. Voor het overige is het gezag opgedragen aan den gospodarz, die tevens hofmeester is.—Met het krieken van den dag roept de nosnik het scheepsvolk toe: „Zet u neder en bidt tot God!” Allen maken het teeken des kruises en buigen zich. Op den morgen vóór de afvaart werpt ieder een koperen geldstuk in de Dwina, om de rivier gunstig voor zich te stemmen: dan worden de touwen losgegooid, en het vaartuig drijft langzaam met den stroom mede. Doorgaans heeft men in Mei, wanneer de tocht begint, nu eens sneeuwbuien, dan vorst, afgewisseld met dooiweder; straks weêr ijzel en hagel; herhaaldelijk moet het schip tegen den wal gaan liggen, en zoo vaak de praam weder afsteekt, wordt de ceremonie met het geldstuk herhaald. Bij fraai, helder weder, wanneer het schip door den stroom wordt gedragen, zetten de roeiers, wier dienst dan niet gevorderd wordt, zich in een kring op het dek, en heffen uit volle borst een lied aan. Deze roeiers zijn mannen van ijzeren kracht, die van geen vermoeienis weten.

Zoowel de pramen als de houtvlotten en de andere binnenlandsche vaartuigen hebben in den regel een aantal pelgrims aan boord, aan wie, behalve vrije overtocht, ook nog een ration zwart brood en thee wordt verstrekt, ter belooning der diensten, die zij als roeiers of stuurlui bewijzen. Doorgaans is deze dienst niet zwaar, want de rivier zelve verricht genoegzaam al het werk; de vlotten en pramen gaan nooit stroomopwaarts. Te Solombola gekomen, wordt de lading, in den regel uit graan, vlas, hennip en dergelijke artikelen bestaande, in de vreemde schepen overgebracht, die daarop wachten, en waarvan de meesten naar de engelsche of schotsche havens zijn bestemd. De praam wordt vervolgens aan den wal gehaald, uit elkander genomen en verkocht. Het hout wordt gedeeltelijk als timmer-, gedeeltelijk als brandhout gebruikt.

Solombola, de nieuwe haven van Archangel, is niet veel meer dan een handvol verstrooide hutten, die aan een groep zwitsersche châlets zouden doen denken, indien niet de menigte van groene koepels en spitse torens u veeleer het beeld van eene bulgaarsche stad voor den geest riep. Langs de rivier loopt een soort van dam of zanddijk, vijf tot zes voet hoog; daar achter ligt het land zoo laag, dat alleen deze dijk den omtrek tegen overstrooming beveiligt. Solombola is bijkans een amphibie: in de lente, wanneer de rivier, door het smelten der sneeuw, buiten hare bedding treedt, loopt de gansche stad onder, en heeft men, even als in Venetië, een schuit noodig, om van het eene huis naar het andere te komen.

Het Vrije Rusland

Подняться наверх