Читать книгу Per luchtballon naar de Zuidpool - Wladyslaw Uminski - Страница 9

VIJFDE HOOFDSTUK. Boven den Oceaan.

Оглавление

Inhoudsopgave

De zeereis, die vrij eentonig was en lang duurde, stelde het geduld van onze helden op eene zware proef.

Eene groote vreugde maakte zich dan ook van hen meester, toen zij op den zevenentwintigsten dag na hun vertrek uit New-York de rotsachtige eilandjes in het oog kregen, die nabij de zuidelijke kust van Amerika gevonden worden. Het schip bevond zich, na den ingang van de straat van Magelhaens en Vuurland voorbijgevaren te zijn, te midden van die rotsachtige eilandjes, waaruit de Magelhaensche archipel bestaat. Kapitein Ford raadpleegde de beste kaarten en zocht daarop de plaats, waar zij zoo gemakkelijk mogelijk aan land zouden kunnen komen.

Eindelijk gelukte het hem, een klein eilandje te ontdekken, ternauwernood eenige tientallen kilometers van de beruchte kaap Hoorn verwijderd, dat geheel met de eischen van den ingenieur strookte.

Op den 2den December, des namiddags om twee uur, liet men het anker in eene smalle, maar veilige baai vallen. Van het verdek van het schip gezien, had het eilandje een woest voorkomen: zijne hooge, rotsachtige kusten verschrikten den blik. Nochtans besloten onze luchtreizigers, er onmiddellijk aan land te stappen.

Men liet de sloep te water, die hen afzette aan den voet van een halfronden heuvel, vanwaar eene lichte helling naar het middelpunt van het eilandje voerde. Na een boschje van ijzerhout en dennen, die door den wind gekromd waren, doorgegaan te zijn, kwamen zij in een klein dal, dat zeer goed voor halt kon dienen, want twee heuvels beschermden het tegen de winden; bovendien was zijne uitgestrektheid, omstreeks vier hectaren, ruimschoots voldoende om de levensmiddelen en den ballon te bergen. De naburige rotsen zouden in geen geval den ballon belemmeren, als hij uit het dal omhoog steeg.

De ingenieur gevoelde zich gelukkig, zulk een geschikt punt gevonden te hebben om van daar te vertrekken. Na het dal nauwkeurig onderzocht en zijn plan in zijn zakboekje opgeteekend te hebben, beklom hij met zijn makker den zuidelijken heuvel. Van deze rots had men een onbelemmerd uitzicht op de omstreken.

De kapitein haalde een verrekijker uit zijn zak en begon de lange reeks van eilandjes te onderzoeken, die zonderling door den Oceaan uitgetand waren en zich naar het Noorden tot aan Vuurland uitstrekten; het waren als zwarte en onregelmatige zwarte plekken, verspreid over de oppervlakte der zee, die eene blauwachtige tint had. Op de zuidelijke kust van den Oceaan zag men het laatste eilandje van den archipel; verder strekte zich rechts en links het ontzaglijke oppervlak der zee uit.

„Kijk eens! Daar hebt ge de Zuidzee,” zeide Ford, terwijl hij zijn verrekijker aan den ingenieur overreikte.

„Ge hebt de plaats uitstekend gekozen,” antwoordde deze; „we zijn zoo dicht mogelijk bij de zee.”

„Op 56° 34′ Zuiderbreedte, als ik mij niet bedrieg; wij zullen minstens 12 kilometers boven de zee moeten stijgen.”

„En verder, kapitein?”

„Welnu.… verder zal het reeds minder gevaarlijk zijn, want dan zullen wij ons boven het vasteland bevinden.”

Gromski raakte in gepeinzen verzonken.

„Gelooft ge dan werkelijk aan het bestaan van een zuidelijk vasteland?” vroeg hij na eenige oogenblikken van stilzwijgen.

„Wel zeker, nabij de Zuidpool bevindt zich een groot vasteland.”

„Misschien,” zeide Gromski schouderophalend. „Overigens zullen wij er ons weldra zelf van kunnen overtuigen, of dit werkelijk zoo is.”

„En als er maar vijf werelddeelen zijn?” vroeg James, terwijl hij den ingenieur met een uitvorschenden blik aankeek.

Gromski antwoordde niet; het was blijkbaar, dat de vraag van den stuurman hem eenigszins in verwarring bracht.

Toen Ford van het schip teruggekomen was, beval hij, na met zijne reisgenooten geraadpleegd te hebben, aan de equipage, den volgenden dag eene loods op te slaan, bestemd om daarin den luchtballon en het schuitje te bergen. De matrozen, aangemoedigd door de belofte van eene flinke belooning, begaven zich vol ijver aan den arbeid.

Er bleef echter slechts zeer weinig tijd over. Met het bouwen van de loods waren vier dagen gemoeid geweest. Op den 7den begon men dus met de ontscheping van den ballon en van het schuitje. De ingenieur hield zelf het toezicht op het overbrengen van een en ander naar het eiland.

Gelukkig bevond alles zich in den besten toestand. Twee dagen daarna was de luchtballon in de loods geplaatst, en nu begon men met het in orde brengen der toestellen om waterstofgas te verkrijgen. Dat was de omslachtigste van alle werkzaamheden. Al de vaten werden in verbinding gebracht met een kuip, waarin het gas gezuiverd werd om eindelijk door een buis van caoutchouc in den luchtballon op te stijgen.

Op Woensdag en Donderdag, den 13den en 14den, bracht men naar het eiland de ballons over, die het waterstofgas en het ijzervijlsel inhielden.

De ingenieur had het plan, tegen het einde van December of in het begin van Januari te vertrekken, welke maanden aldaar met de maanden Juni en Juli op het noordelijk halfrond overeenstemmen.

Ford was volkomen met het klimaat der poolstreken bekend: hij wist, dat de zomer er slechts eenige weken duurt en dat de warmste tijd op het zuidelijk halfrond gewoonlijk omstreeks de maand Januari valt, terwijl op het noordelijk halfrond de temperatuur in de maand Juli het hoogst is. Men moest bijgevolg gebruik maken van die veertien dagen, gedurende welke de thermometer van Celsius gemiddeld 11 graden boven het nulpunt staat. De ingenieur had berekend, dat hij, om den afstand af te leggen, die de zuidelijke kust van Amerika van de Zuidpool scheidt, omstreeks acht dagen noodig zou hebben. De terugkomst zou in allen gevalle vóór het verstrijken van vijf en twintig dagen dienen plaats te hebben, te rekenen van den dag der opstijging, daar de luchtballon het gas niet langer kon inhouden.

Op den avond vóór Kerstmis was men met alle toebereidselen klaar.

Gedurende de feestdagen bepaalden Gromski en Ford de laatste bijzonderheden van de reis en maakten zich gereed om aan alle voorvallen, die zich zouden kunnen voordoen, het hoofd te bieden.

De ingenieur sloeg bovendien dagelijks de richting der wolken in de bovenste luchtlagen gade: de resultaten van deze waarnemingen waren vrij gunstig.

„Blijft ge dus op den luchtstroom in de hoogere luchtlagen rekenen?” vroeg Ford hem op zekeren dag.

„Van het bestaan daarvan hangt het succes van onze onderneming af, kapitein. Helaas! we weten nog slechts zoo weinig van de luchtstroomen, maar als we rekening houden met zekere physische wetten, dan meen ik eene zeer waarschijnlijke onderstelling te mogen wagen. Naar mijne meening moet de beweging in den dampkring op dezelfde wijze ontstaan als in den boezem van den Oceaan. Ge kent de onderzeesche stroomen. Als we de kaarten nauwkeurig bestudeeren, dan bemerken we daarop koude stroomen, die van de pool naar de evennachtslijn gaan, en warme stroomen, die van de evennachtslijn naar de pool gaan. Bovendien is het u niet onbekend, dat de koude stroomen zich meestal onder de warme voortbewegen. Ik ben er van overtuigd, dat hetzelfde verschijnsel zich in onzen dampkring voordoet, met dit onderscheid evenwel, dat de stroomen er betrekkelijk sterker zijn dan in zee en minder plaatselijk, daar de lucht, die de aarde omgeeft, een enkelen oceaan van gas vormt, die door geenerlei vasteland afgebroken wordt. Laat ons bijvoorbeeld de passaatwinden eens nemen. Ik onderstel, ja, ik ben er zelfs zeker van, dat er een warme noordwestelijke luchtstroom is, die ontzaglijke hoeveelheden lucht van de evennachtslijn naar de pool overbrengt. Als ik mij niet bedrieg.….”

„Dus zullen we genoodzaakt zijn, gunstige winden in de lagere luchtlagen af te wachten, niet waar, Mijnheer? We hebben bovendien een anker, dat ons, zooals ge reeds gezegd hebt, in staat zal stellen om midden in den Oceaan halt te houden.”

Gromski keek hem ongeloovig aan.

„We zullen dit althans ingeval van nood doen,” zeide hij. „In de poolstreken heerscht beneden een Zuidoostenwind. Alles hangt dus van den hoogeren luchtstroom af.”

„Is daarin niet iets gewaagds?” merkte Ford aan.

„Ja, kapitein. We moeten echter alles doen, wat in ons vermogen is. Ik ben dan ook besloten, drie proefballons te doen opstijgen om de richting van den wind te onderzoeken, die voor ons van zooveel gewicht is. Deze ballons zullen ons de juiste aanwijzingen geven omtrent den stroom, die er in de hoogere lagen van den dampkring heerscht.”

Deze proefneming deed de ingenieur op den 26sten December des middags.

Een kleine ballon, van 15 kubieke meters inhoud, ging, na met snelheid omhoog gestegen te zijn, gedurende eenigen tijd in eene noordwestelijke richting; toen begon hij, na een hoogte van omstreeks 2000 meters bereikt te hebben, terug te komen. Na verloop van 18 minuten bevond hij zich opnieuw boven het eilandje en verdween al spoedig tusschen de wolken in het zuidelijk gedeelte des hemels.

Het resultaat van deze proefneming boezemde aan onze luchtreizigers nieuw vertrouwen in. Met zulk een afdoend bewijs voor het bestaan van een anderen luchtstroom in de hoogere luchtlagen konden zij zich vol moed op reis begeven.

Gromski besloot, nu niet langer te wachten.

Op den 27sten werd er een begin met het vullen van den ballon gemaakt.

Reeds zeer vroeg in den morgen, bij zonsopgang, bevond de ingenieur zich met zijne metgezellen op het eilandje, ten einde deze gewichtige zaak te besturen.

Het was zes uur, toen de matrozen den opgevouwen ballon te midden van een luid gejuich uit de loods haalden en dien op een groot stuk doek, dat midden in het dal op den grond uitgespreid was, neerlegden.

Terwijl men het waterstofgas in de tonnen pompte, bracht de ingenieur met behulp van James het verkreukelde omhulsel van den ballon in verbinding met eene lange buis van caoutchouc, die uit het voornaamste reservoir voortkwam. Het was als het ware een slagader, waardoor het bloed van het organisme, het waterstofgas, in den luchtballon moest vloeien. Men zette de kraan open, en de vulling nam een aanvang. Nu geleek de ballon veel op de huid van het een of ander reusachtig zeemonster. De ballon, die bestemd was om de wolken te doorklieven, lag daar nu onbeweeglijk, misvormd, als een hoop vodden op den grond. Intusschen vertoonden zich langzamerhand door den aandrang van het gas kleine verhevenheden, die al meer en meer opzwollen. Op den middag had de ballon reeds het voorkomen van een walvisch. Lichte bewegingen, die het ontstaan van het leven verrieden, vertoonden zich op zijne glimmende huid. Het luchtmonster haalde diep adem en beefde onder den invloed van den wind, die in de plooien der zijde, aan lange rimpels gelijk, blies. Deze plooien verdwenen echter allengs. Het luchtmonster werd al grooter en grooter, zoodat het met zijn opgezwollen lichaam het net begon aan te raken en zich daarin vertoonde als een oester in zijne schelp.

Hoe log hij eenigen tijd te voren ook geweest was, nu bewoog hij zich met eenige onrust en rukte aan de touwen, die hem vasthielden.

James had er veel schik in, deze gedaanteverwisseling gade te slaan; hij legde vol genegenheid zijne hand op het omhulsel, hij streelde den ballon, alsof het een levend wezen geweest was.

„Dat is eerst eens een schip!” zeide hij vroolijk tegen een matroos. „Ik lach nu wat met golven, klippen en ondiepten. De fregatten, de korvetten, de brikken, de sloepen, de booten en andere curiositeiten, die op zee varen, treden bij hem in de schaduw.”

Men moet weten, dat James, sedert hij met den luchtballon van Gromski kennis gemaakt had, de zeevaart was beginnen te minachten. Hij beschouwde nu zijne oude kameraden met een zekere geringschatting en deed telkens de gebreken der schepen uitkomen, terwijl hij de eigenschappen van den luchtballon hemelhoog verhief.

Des namiddags om drie uur was de ballon reeds gevuld en bewoog zich ongeduldig, als verlangde hij er naar, dat men hem van de touwen ontdeed, die hem aan de aarde vastketenden.

De ingenieur bracht inderhaast het schuitje in orde, want hij wilde den volgenden dag in de vroegte vertrekken.

De machine, de stoomketel en andere gedeelten van den motor bevonden zich reeds op hunne plaats; maar de barometers, de thermometers en andere instrumenten, evenals de levensmiddelen, moesten nog naar het schuitje overgebracht worden.

Twee uren vóór middernacht was alles afgeloopen.

Het was de laatste nacht, dien onze reizigers op het land doorbrachten.

Nochtans dacht niemand hunner, ondanks hunne vermoeidheid, aan slapen.

Om elf uur onderzocht de ingenieur bij het licht eener lantaarn nauwkeurig al de afzonderlijke deelen der machinerie, om er zich van te verzekeren, dat er geenerlei gebrek bestond. Daarna keerde hij naar de loods terug, waar hij, over eene kaart van den zuidelijken Oceaan heengebogen, met den kapitein de richting begon af te teekenen, die de ballon vermoedelijk zou volgen.

James hield, in gezelschap van de matrozen, die hij in geestdrift voor de luchtscheepvaart trachtte te doen ontsteken, de wacht over den ballon.

Tegen den avond was er een vrij krachtige wind opgestoken, die tusschen de heuvels, welke het dal omgaven, huilde en somtijds van boven op den ballon viel, terwijl hij dien hevig deed schudden.

De kapitein en de ingenieur waren juist druk met elkaar aan het redeneeren over het vermeende zuidelijke vasteland, toen van den kant van den luchtballon de forsche stem van James zich deed hooren, die om hulp riep.

Dit onverwacht geroep verwonderde en verschrikte den ingenieur tegelijkertijd. Hij kon niet begrijpen, wat den stuurman bewoog, op zulk een vergevorderd uur alarm te slaan. Vermoedende, dat de wind of eenig ander gevaar den ballon bedreigde, liep hij in aller ijl naar de deur en trok den kapitein met zich mede. Toen hij de deur opengedaan had, zag hij een halfnaakten man vóór zich staan, die eene bijl boven zijn hoofd zwaaide. Gelukkig week de ingenieur bijtijds terug, zoodat het hem gelukte, den slag af te weren. De kapitein wilde zich op den aanvaller werpen, die over zijne mislukte poging woedend geworden was; maar toen hij verscheidene gewapende mannen zag aankomen, deinsde hij verschrikt terug.

„Het zijn wilden, die van de naburige eilanden gekomen zijn,” riep hij uit, terwijl hij naar de tafel liep, waarop zijn revolver lag. „Ga uit den weg, Mijnheer.”

Gromski gehoorzaamde. Nauwelijks was hij ter zijde gegaan, of een revolverschot deed zich hooren en de aanvaller, wiens voorhoofd door een kogel doorboord was, viel aan zijne voeten neer.

Op dit oogenblik drongen er verscheidene pijlen al fluitende door de openstaande deur heen; een daarvan trof Ford.

„Mijn ballon! Ach, mijn ballon!” riep Gromski uit, terwijl hij de deur uitsnelde.

Maar reeds was de kapitein hem voorgegaan. Nadat deze met een welgemikt schot een anderen wilde levenloos had doen neervallen, nam hij de lantaarn in de hand en verliet de loods. Niet weinig ongerust snelde de ingenieur hem achterna.


Met een welgemikt schot deed hij een wilde levenloos neervallen. Blz. 50.

„Heidaar, James, waar ben je? Heidaar, James!” riep hij, eenig ongeluk vermoedende.

„Hier ben ik!” antwoordde de stuurman. „O, die schurken, die struikroovers!”

Bij het hooren van de stem van zijn kameraad hield Ford de lantaarn boven zijn hoofd.

Bij het flauwe licht, dat de lantaarn verspreidde, zag men den stuurman, die een wilde onder de knie had. Op eenige schreden vandaar worstelde een matroos tegen twee aanvallers.

Twee revolverschoten, in de lucht afgeschoten, verschrikten de aanvallers, die zich terstond daarop in de struiken verscholen; een oogenblik daarna was er niemand anders bij den luchtballon te zien dan onze helden.

„De ballon! Laat ons eens naar den ballon gaan kijken!” riep Gromski uit.

„De ballon is ongedeerd gebleven, Mijnheer!” antwoordde James, terwijl hij den wilde nog steeds met zijne vuisten omklemd hield. „Dat is een schurk, die een poging gedaan heeft om het omhulsel met zijn mes te doorboren. Ik heb hem hierin nog bijtijds verhinderd. Wat drommel! Ik zou liever willen, dat mijne huid.…”

Gromski ontrukte den wilde aan de handen van James, maar het was reeds te laat: de ongelukkige gaf den laatsten snik.

„Waar zouden deze wilden vandaan komen?” vroeg hij, terwijl hij een medelijdenden blik op den stervende sloeg.

„Van Vuurland of van het een of ander naburig eiland, Mijnheer,” antwoordde hij. „Zij hebben er waarschijnlijk de lucht van gekregen, dat er hier een prooi te behalen was, en hebben zich toen hierheen begeven.… Waarlijk, als men ze zoo ziet, is het moeilijk te gelooven, dat het menschen zijn.”

Inderdaad deed de wilde, die daar op den grond uitgestrekt lag, door zijn groot harig hoofd, zijne kleine gestalte en zijne magere ledematen veeleer aan een aap dan aan een mensch denken. De dikke laag slijk, waarmee zijn lichaam bedekt was, gaf hem een walgelijk voorkomen.

„’t Is het laagste menschenras, dat er bestaat,” zeide James met afschuw. „Ik ben buiten mij zelf van toorn alleen reeds bij de gedachte, dat onze tocht had kunnen mislukken ten gevolge van die aapmenschen. We moeten eens onderzoeken, of enkelen van die schurken zich ook ergens verscholen hebben.”

Men onderzocht bij het licht der lantaarn alle struiken in den omtrek; de stuurman en de matrozen begaven zich zelfs naar het strand van het eilandje, maar zij zagen niets verdachts meer.

Nochtans hield men den geheelen nacht goed de wacht. Ford liep met zijn geladen revolver in de hand in den omtrek van den ballon heen en weer, gereed om op iedereen te schieten, die dien heimelijk zou willen naderen. Onze reizigers haalden eerst weder ruimer adem, toen de kapitein van het stoomschip en zijne equipage zich een halfuur na zonsopgang in het dal vertoonden.

De matrozen, die op de hoogte van dit onverwachte avontuur gebracht waren, wenschten onzen reizigers hartelijk geluk met den goeden afloop daarvan en beloofden, dat zij de aanvallers voorbeeldig zouden straffen, zoodra zij hun in handen vielen.

De ingenieur beval, nadat hij den stuurman zijn dank betuigd had voor zijne tegenwoordigheid van geest en zijn moed, toebereidselen te maken tot de opstijging van den luchtballon.

Gedurende dezen tijd werd er, dank zij de goede zorgen der officieren van het stoomschip, een afscheidsmaal genuttigd op tonnen en planken in de nabijheid der sloep.

Ondanks den overvloed van wijnen en het aantal toosten heerschte er een diepe ernst onder de aanwezigen.

Na afloop van den maaltijd drukten allen, die er deel aan genomen hadden, met tranen in de oogen, onzen helden de hand; men beschouwde ze blijkbaar bij voorbaat als menschen, die een wissen dood te gemoet gingen; maar niemand bracht onder woorden wat iedereen dacht, ten einde aan deze dappere mannen op het beslissende oogenblik den moed niet te benemen.

De ingenieur en Ford waren over dit hartelijk vaarwel getroffen. Alleen James verloor zijne goede luim niet. Een glimlach van tevredenheid speelde er om zijne lippen. Volgens de aanbeveling van den ingenieur had hij, evenals deze en de kapitein, eene kleeding van bont aangetrokken, en nu schertste hij met de matrozen, alsof hem niets bijzonders te wachten stond. Om zeven uur werd er nogmaals een proefballon opgelaten, die, evenals de eerste, naar het zuidelijke deel van den hemel dreef en al spoedig uit het gezicht verdween.

Eindelijk, om acht uur, gaf de ingenieur het sein tot vertrekken. Na den ballon nog eens voor ’t laatst onderzocht te hebben, drukte hij den matrozen, die den luchtballon omgaven, nog eens voor ’t laatst de hand en nam vervolgens in het midden van het schuitje plaats. James zette zich bij den voorsteven neer. Hij moest op bevel van den ingenieur ballast uitwerpen. De kapitein nam op een gemakkelijk stoeltje bij het roer plaats.

„Komaan! Op weg!” riep Gromski uit. „Laat de touwen los, vrienden!”

Een diep stilzwijgen heerschte er in den omtrek van den ballon. Eene levendige ontroering teekende zich op de gelaatstrekken van alle aanwezigen af. De ingenieur zag zich verplicht, zijn bevel te herhalen; want de matrozen, die het uiteinde der touwen in handen hielden, bleven onbeweeglijk staan.

Eensklaps hoorden de reizigers een eigenaardig geluid: de ballon schuurde over het doek heen, dat op paaltjes uitgespannen was.

„Daar gaan we!” riep James vroolijk uit. „Moet ik wat ballast uitwerpen?”

„Ja, doe dat maar, dan gaan we nog wat gauwer de hoogte in.”

De stuurman wierp een zak met zand uit. Eenige oogenblikken daarna had de luchtballon zich boven de heuvelen, die het dal omgaven, verheven en zweefde in het luchtruim.

De kapitein, die zich over den rand van het schuitje heengebogen had, keek zwijgend naar de aarde, die langzaam uit het gezicht verdween. Gedurende eenigen tijd zag hij nog de matrozen, die met hunne mutsen in de lucht zwaaiden en den reizigers een daverend „hoera!” toeriepen. Toen verdween het dal eensklaps uit zijn gezicht. De ballon, die door een lichten Noordwestenwind voortgestuwd werd, vloog over het eilandje heen en bevond zich nu boven de rotsen, die de zuidelijke kust daarvan omgaven.

Het gezicht strekte zich al verder en verder uit, naarmate de luchtballon steeg. De kapitein sloeg een blik naar beneden en bemerkte, dat het schuitje boven den Oceaan zweefde. In het Noorden vertoonden zich de naburige eilandjes in een schitterend roodachtig licht.

Hunne omtrekken teekenden zich duidelijk op het oppervlak der zee af.

Geheel het zuidelijke gedeelte van den archipel vertoonde zich aan de oogen van onze luchtreizigers als een reusachtige landkaart.

Dit vergezicht werd een weinig belemmerd door de rotsen van kaap Hoorn, die eenige tientallen kilometers verwijderd en tengevolge van den dichten morgennevel nauwelijks te zien waren. De kapitein wilde zich tot James wenden om dezen zijne indrukken mee te deelen, maar de woorden bestierven hem op de lippen; eene zonderlinge ontroering maakte zich van hem meester bij het zien van deze oneindige uitgestrektheid water en lucht.

Dergelijke gewaarwordingen vervulden ook den stuurman: terwijl hij zich insgelijks over den rand van het schuitje heenboog en zich aan een touw vasthield, keek hij naar den afgrond, die zich onder hem uitstrekte: dit grootsche en indrukwekkende schouwspel trok al zijne aandacht.

Alleen Gromski bleef volkomen kalm; hij lette slechts op den wijzer van den barometer.

Eensklaps kwam Ford tot het inzicht van zijne stoutmoedigheid; het scheen hem toe, dat deze ontzaglijke watermassa, die zich onder hem uitstrekte, al meer en meer naar boven ging en ieder oogenblik den ballon, die daarboven zweefde, zou kunnen verzwelgen.

„We vallen!” riep hij uit.

En zijne plaats verlatende, ging hij met een enkelen sprong naar Gromski toe.

De ingenieur schudde met het hoofd.

„We stijgen,” zeide hij, terwijl hij naar den wijzer van den barometer wees. „We bevinden ons op dit oogenblik ongeveer 830 meters boven het oppervlak van den Oceaan. Ge laat u door een gezichtsbedrog schrik aanjagen, kapitein.”

Ford keek op den barometer, en nadat hij er zich van overtuigd had, dat deze inderdaad eene hoogte van 900 meters aanwees, kwam hij een weinig tot kalmte.

„Gaan wij nu naar het Zuiden?” vroeg hij.

„Naar het Zuidoosten, kapitein.”

„En is er geen gevaar, dat we in zee zullen vallen?”

„Wees maar niet bang, kapitein,” antwoordde Gromski met een glimlach. „De ballon is in een goeden toestand en volkomen in evenwicht. Wij zullen in geen geval hooger dan 1000 meters stijgen; gedurende den nacht, als de zon niet meer schijnt en het gas samengeperst wordt, zullen we tot 300 meters dalen, misschien nog wel lager. Bovendien hebben we, om alle mogelijke onheilen te voorkomen, een flinken voorraad ballast meegenomen. Ge moet weten, dat een luchtballon evengoed tegen alle gevaren beveiligd is als een schuitje op kalm water.”

„Maar we gaan niet vooruit!” riep James plotseling uit.

„Waaruit maak je dat op?”

„Omdat er volkomen windstilte heerscht. Zie maar eens naar dat stukje papier, dat ik daar op den rand van het schuitje neergelegd heb: het beweegt zich volstrekt niet.”

Dit bewijs deed den ingenieur lachen.

„Dat zal ik je eens verklaren: is het je nooit gebeurd, dat je eene rivier afzaktet zonder roeiriemen of zeil, of dat je je in snelvlietend water baaddet?”

„Wel zeker, meer dan eens, Mijnheer.”

„Welnu, heb je dan den stroom van het water gevoeld?”

„Neen, het schijnt dan, dat er geen beweging hoegenaamd in het water is.”

„Je begrijpt dus nu, waarom we den wind, die ons meevoert, niet voelen. De lucht, die ons omgeeft, heeft dezelfde snelheid als onze ballon. Als we 200 kilometers in het uur aflegden, zouden we ook niet het minste windje voelen.”

„Zoo! En wat is dan de snelheid, waarmee we gaan?”

„Dat kan ik je op dit oogenblik nog niet zeggen. Als we land onder ons hadden, dan zouden we, naar de verandering der omgeving te oordeelen, onze snelheid kunnen bepalen. Maar hier, boven dit eenvormige oppervlak van den Oceaan, zijn wij verplicht om ons, ten einde dit doel te bereiken, van een chronometer en een sextant te bedienen. De schier volkomen onbeweeglijkheid van den ballon maakt, dat wij gemakkelijk waarnemingen kunnen doen. We hebben geen ander middel om te weten te komen, met welk eene snelheid onze luchtballon voortgaat.”

„Dat is gek,” mompelde James. „Op een schip is het voldoende, te loggen, om terstond te weten te komen, hoeveel knoopen men in het uur aflegt.”

„Dat is waar, maar het schip heeft eene zelfstandige snelheid. Als we onze machine in beweging brengen, dan zal onze luchtlog ons dezelfde juiste aanwijzingen doen, als dit op een schip het geval is.”

De kapitein onderzocht, terwijl hij naar deze verklaringen luisterde, oplettend den horizon met zijn verrekijker.

Men kon in het Noorden de toppen der hoogste bergen van het vasteland nog onderscheiden. Maar deze verdwenen al meer en meer in een dikken mist.

Bij het aanbreken van den morgen was de lucht echter geheel helder geworden. De kapitein zag, noch beneden, noch boven den ballon een enkele wolk. Het weder liet niets te wenschen over.

Onze reizigers hadden dus niets voor hun luchtballon te vreezen; hij ging rustig voort en slingerde van tijd tot tijd slechts even heen en weer. Gromski verklaarde, dat men deze bewegingen aan plaatselijke luchtstroomen moest toeschrijven.

James, die zich al een weinig in zijn toestand begon te schikken, bekeek het schuitje eens van naderbij. Dit was, zooals hij nu zag, zeer gemakkelijk ingericht. Achterin, dicht bij het stoeltje van den stuurman, bevond zich eene kleine hut, die met eene wollen stof bedekt was; daarin lag een bed voor één persoon. In het midden van het schuitje bevonden zich de machine, de stoomketel en het reservoir van benzine. De levensmiddelen lagen op den voorsteven.

De ingenieur waarschuwde zijne metgezellen, niet te gelijk aan het uiteinde van het schuitje te gaan staan, daar de luchtballon dan wel eens tengevolge van de verplaatsing van het zwaartepunt zou kunnen overhellen. De reizigers waren dan ook verplicht, niet te dicht bij elkaar te komen; als punt van samenkomst wees de ingenieur een klein plaatsje tusschen de machine en den stoomketel aan.

Men besloot aldaar gemeenschappelijk de maaltijden te gebruiken. James, die altijd vol ijver was, als het er om te doen was, het gemak van zijne reisgenooten te bevorderen, nam op zich, de taak van kok te vervullen, en hield zich terstond bezig met het in orde brengen van de eetzaal. Het geheele ameublement van deze laatste bestond uit twee manden, aan beide kanten van een bankje geplaatst, dat bestemd was om de rol van tafel te vervullen. James spande boven de zitplaatsen nog twee groote stukken doek uit, om tegen regen en zon te beschutten, en zoo was de „zaal” gereed om de gasten te ontvangen.

„Ons voertuig heeft, ondanks al zijne volkomenheid, toch nog één groot gebrek, Mijnheer,” zei de stuurman na zijn werk voltooid te hebben. „Stellig is het te licht. Als dat niet zoo was, zou ik bereid zijn om er mijn leven lang mee te reizen.”

De ingenieur kon zich niet van lachen onthouden, toen hij dit bezwaar hoorde.

„Je hebt gelijk, beste vriend, maar aan wien ligt de schuld? Wijt het aan de lucht, dat zij niet zwaarder is. Ik moet je zeggen, dat de lucht betrekkelijk 770 maal minder dan het water weegt en dat bijgevolg een voertuig, dat bestemd is om zich in de lucht voort te bewegen, lichter dan een gewoon schip moet zijn. Je moet dit eens vooral in het oog houden en er nooit aan denken, te zware voorwerpen mee te nemen.”

De woorden van Gromski maakten weinig indruk op James, die geene gelegenheid liet voorbijgaan om zich te beklagen en wiens aanhoudende opmerkingen den lachlust van zijne metgezellen opwekten.

„Hm!” mompelde hij. „Een bed van drie pond, een tafel, die er vijf weegt, een tafelservies, dat er maar vier weegt.… Drommels, als onze porties in dezelfde mate verminderen, dan zullen we binnen eenige dagen levende geraamten worden!”


Per luchtballon naar de Zuidpool

Подняться наверх