Читать книгу Van Schooljongen tot Koning - A. Bertrand - Страница 4

Tweede Hoofdstuk. Rob vliegt de lucht in.

Оглавление

Inhoudsopgave

Wat Rob in het Vondelpark vond.—De geheimzinnige doos.—Rob meent een komplot op het spoor te zijn.—Hoe zijn nieuwsgierigheid gestraft werd.

Het ligt voor de hand, dat men al gauw na Rob’s verdwijning zich de vraag stelde: wat is de onmiddellijke aanleiding tot zijn ontvoering? Is hier een wraakoefening in het spel? Is er een bepaalde reden waarom juist Rob het slachtoffer van deze geheimzinnige geschiedenis moest worden?

De lezer zal zich deze vraag ook gesteld hebben, en het ligt daarom in de bedoeling allereerst in dit opzicht een nadere verklaring te geven.

Iedereen weet, dat Rob den avond vóor de ontvoering in het Vondelpark gefietst had, daarna nog even in zijn studieboeken had gesnuffeld, en vervolgens naar bed gegaan was. Er was dien dag, noch de vorige dagen, iets bizonders met hem gebeurd, en den volgenden dag was hij op het gewone uur naar school gegaan. Deze eenvoudige feiten waren aan ieder bekend, en men kon er met geen mogelijkheid eenige aanwijzing in vinden, die steun aan het gerechtelijk onderzoek zou geven.

Maar wat tot op heden niemand geweten heeft, is het volgende.

Toen Rob door het Park fietste, liet hij zich als gewoonlijk geen enkelen kwajongensstreek ontgaan, en, in zijn neiging om dingen te doen die verboden zijn, reed hij ook zoo nu en dan door de voetpaden. De parkwachter had hem voor deze overtreding al menig standje gemaakt, maar op dat oogenblik was de man niet te zien, en bovendien begon ’t al te schemeren. Op het wandelpad, dat langs den vijver loopt, had Rob het ongeluk met zijn voorwiel een van twee mannen te raken, die daar op een bank in fluisterend gesprek zaten. De mannen, blijkbaar verschrikt, stonden haastig op; de een mompelde iets dat Rob niet verstond, en daarna verwijderden beiden zich snel. Rob was ook even geschrokken, meenende dat hij den man bezeerd had, maar toen hij zag dat ze ’t blijkbaar niet boos opnamen, maakte hij zich gereed om weer in het zadel te springen. Daar werd hij echter op zijn schouder getikt, en de parkwachter stond naast hem, zeggend: “al weer zonder licht?” De wachter, een goedhartig man, wist wel dat Rob nu eenmaal onverbeterlijk was, en liet het dus bij deze vermaning. Maar Rob vond het toch verstandiger, zijn lantaren aan te steken. Daarom zette hij, terwijl de wachter weer verder wandelde, zijn wiel tegen de bank, en stak een lucifer aan. Weldra brandde de lantaren helder, en Rob wou juist wegrijden toen hij op de bank een metalen voorwerp zag liggen, dat de stralen van het lantarenlicht scherp weerkaatste. Dadelijk was zijn nieuwsgierigheid geprikkeld; hij nam het voorwerp, dat een stalen doos of kistje bleek te zijn, op zijn fiets mee, en besloot het thuis eens op zijn gemak te bekijken.

Het zou zeer zeker verstandiger van Rob geweest zijn, als hij het kistje aan den parkwachter ter hand had gesteld, of getracht had de beide mannen in te halen, die het klaarblijkelijk hadden laten liggen. Maar de vorm en het uiterlijk van zijn vondst trokken hem zoo aan, dat hij niet laten kon het voorloopig in zijn bezit te houden. Dat hij, thuisgekomen, het voorwerp aan niemand liet zien, heeft een verklaarbare oorzaak. Een paar maanden geleden toch, in de zomervacantie, had Rob, bij familie in Utrecht logeerende, bij een der forten in den omtrek der stad een langwerpige huls gevonden, die later bleek een dynamietpatroon te zijn, welke vermoedelijk na een oefening van de genie-troepen was blijven liggen.

Dat wist Rob toen echter nog niet; hij had er aan gepeuterd en er op gehamerd, en het gevolg was geweest dat ’t ding, waarin zich nog een overblijfsel van het springmiddel had bevonden, plotseling met een hevigen slag was ontploft. Rob had vrij ernstige brandwonden aan gezicht en handen gekregen, zijn haren en wenkbrauwen waren geschroeid, en ’t had maar weinig gescheeld of hij zou er een oog bij verloren hebben. Natuurlijk had zijn voogd hem onder handen genomen, en hem streng verboden ooit weer iets op te rapen waarvan hij vermoeden kon dat het zulk een gevaarlijken inhoud bezat.

Rob had dit verbod op zijn manier opgevat, en bracht het in practijk door voortaan nooit iets van zijn vondsten te vertellen. Toen hij dan ook thuis kwam, bracht hij het doosje dadelijk op zijn kamer, en eerst ’s avonds in bed begon hij bij kaarslicht zijn buit te onderzoeken. Hij bleek een blank stalen doos in den vorm van een boek te pakken te hebben, ongeveer 20 cM lang, 15 cM breed en 3 cM dik. Langs een der lange zijden liep een stalen draad, waarmee de doos klaarblijkelijk gesloten werd gehouden. Daar de draad aan beide uiteinden tegen de doos was vastgesoldeerd, trachtte Rob het soldeer in de kaarsvlam te doen smelten. Dit lukte echter niet, en daar Rob door de treurige ervaring van den afgeloopen zomer wel wat huiverig was gevonden voor proefnemingen met vuur, stapte hij zijn bed uit en scharrelde in zijn timmerkist een nijptang en een vijl op. Met behulp van deze beide werktuigen gelukte het hem den draad te verbreken, en nu ging de doos zonder veel moeite open. De inhoud bleek uit drie bladen perkament te bestaan, althans uit bladen van een zeer taaie, geoliede papiersoort. Het eerste blad was blanco, de beide anderen waren met diepzwarten, glanzenden inkt beschreven. Op het eene bevonden zich niets dan cijfers; het andere bevatte de volgende regels:

Kroonjuweelen £1000.000

15 October Green-eiland

20 October Dover

Huur hoek Longmanstreet 2610 en 2612

Advertenties en aanplakbiljetten.

De beteekenis van deze zinnen was voor Rob totaal onverstaanbaar. Hij begreep echter wel, in verband met het vreemde gedrag der beide mannen, die de metalen doos verloren hadden, en ook omdat dit document zoo stevig was verpakt, dat hij vermoedelijk met aanteekeningen te doen had, die voor den eigenaar van groote waarde waren. Zijn levendige fantasie spon een ganschen roman om de drie perkamenten bladen, en toen hij, moe gekeken op de geheimzinnige woorden, die hij te vergeefs met elkaar in verband trachtte te brengen, ten slotte in slaap was gevallen, droomde hij voortdurend van alle wonderverhalen die hij in zijn leven gelezen had. Hij was er van overtuigd dat hij een zeer belangrijke vondst had gedaan, die hem misschien op het spoor van een samenzwering of een andere avontuurlijke onderneming zou brengen.

Den volgenden morgen verborg hij de doos in den binnenzak van zijn jas, voornemens om na schooltijd een kameraad in het geheim te nemen en met diens hulp het document eens aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen.

Rob vermoedde weinig, dat hij niet lang ongestraft in het bezit van het gevondene zou blijven. Toen hij den vorigen avond naar huis ging, was een der mannen, die het kistje hadden laten liggen, hem gevolgd; voor de deur van zijn woning had deze een eigenaardig gefluit doen hooren, en kort daarna zweefde een donker voorwerp boven het huis, en bleef daar gedurende den geheelen nacht, door niemand opgemerkt, hangen. Hoe het verder met Rob toeging, weten we, en we hebben dus nu na te gaan waar hij te land kwam, toen hij door die onverklaarbare aantrekkingskracht van de aarde werd opgeheven.

Van Schooljongen tot Koning

Подняться наверх