Читать книгу Vijftien dagen te Londen, op het einde van 1815 - A.-J.-B. Defauconpret - Страница 6
IV. Het Keizerlijk Hof van St. Petersburg.
ОглавлениеZonder twijfel denkt de lezer, dat, na drie vervelende dagen wachtens te Douvres, op mijnen mij van Londen toegezonden pas, mij niets meer kon in den weg komen, om stil en gerust in de hoofdstad te vertoeven. Dit was ook mijne meening; dan helaas! ik had de rekening buiten den waard gemaakt. Men zeide mij, bij het overgeven van dien pas, dat hij mij nergens anders toe kon dienen, dan om van Douvres naar Londen te vertrekken, en dat ik hem, bij mijne aankomst in de hoofdstad, moest gaan verwisselen aan het alien-office tegen een permis, om mij in Engeland op te houden.
Na het afscheid nemen van mijnen vriend C..., besloot ik derhalve, oogenblikkelijk dezen verdrietigen gang te doen, en begaf mij naar het kantoor van het alien-office, in de Crow’n-street, Westminster, eene van de kleinste en morsigste straten in geheel Londen. Daar moest ik, even als te Douvres, niet alleen weder op nieuw een naauwkeurig verhoor ondergaan, maar ook mijne verklaring plegtig onderteekenen. Nu meende ik, zou men mij een verlof, om in Engeland te vertoeven, ter hand stellen—geenszins! Men behield al mijne papieren en bescheidde mij over acht dagen. Om mijne lezers echter niet te doen deelen in het verdriet, hetwelk mij al deze formaliteiten veroorzaakten, zal ik slechts met korte woorden zeggen, dat, toen ik op den bestemden tijd terugkwam, mijne papieren niet meer te vinden waren. Langer dan een uur zocht men vruchteloos naar dezelve. Eindelijk ontdekte ik ze op den lessenaar van den klerk, aan wien ik ze had ter hand gesteld, en waar zij, gedurende al dien tijd, onaangeroerd gelegen hadden. Binnen vijf minuten was mijne zaak afgehandeld, hetgeen mij klaar deed zien, dat men, bij mijne eerste komst, indien men slechts gewild hadde, even hetzelfde zou hebben kunnen doen. Maar ongetwijfeld hechtte acht dagen wachtens meer gewigts aan eene gunst, en bovenal aan hem, die het werktuig is, om dezelve te doen verkrijgen. Hoe het ook zij, mijn permis vergunde mij in het lange en breede, door geheel Engeland te trekken, mids ik mij slechts op den achtenswaardigen afstand van tien mijlen van de kust en van des konings bosschen verwijderd hield, en zorg droeg, telkens, als ik van woonplaats veranderde, mijne opgave aan het alien-office te doen.
Middelerwijl men mijne verklaring in orde bragt, kreeg ongelukkig een der klerken, die zag, dat ik als kennis van mylord A.... was aangegeven, zeker bij toeval, zoo als ik vertrouw, het in zijn hoofd, mij duizend vragen naar zijne gezondheid, zijne familie, zijnen ouderdom, zijne reizen en honderd andere omstandigheden te doen, hetwelk mij in geene geringe verlegenheid bragt.
Meermaals had ik dergelijke tooneelen in komedien gelezen, maar had thans geenen lust om dezelve te herhalen. Om derhalve goedschiks weg te komen, zeide ik hem, dat ik, nimmer te voren in Londen geweest zijnde, mylord niet anders dan door briefwisseling kende, en op deze wijze ontsloeg ik mij van zijn pijnigend vragen. Nu kon ik dan eindelijk gerust gaan middagmalen, hetgeen mijne maag ook hoog noodig had, in welke ik eene sterke prikkeling gevoelde; want het was bijna zes ure.
Dikwijls heb ik vreemdelingen, ja zelfs onze landgenooten hevige klagten hooren doen, dat door geheel Frankrijk in de logementen meestal de schaar uithangt; dat men er vreesselijk medegenomen, ja zelfs gevild wordt: maar mijn hemel! het villen, hoe pijnlijk dan ook, kost slechts de huid, doch in het edelmoedige Engeland legt men u op de folterbank, en knijpt u met gloeijende tangen het vleesch van het gebeente. Deze zelfde wijze van martelen heeft in alle voorname logementen van Londen plaats; maar het Keizerlijk Hof van St. Petersburg spant boven allen de kroon, en mag niet slechts met drie, maar wel met vijf en twintig kruisjes geteekend worden; ja de plunderziekste kastelein van geheel Frankrijk (of liever moest ik zeggen, de grootste beurzensnijder) kan daar nog met vrucht een lesje nemen.
Bij mijne tehuiskomst kwam een groote, dikke keukenvorst mij aankondigen, wat er te eten was: ik had eene ruime keuze, en eischte eene moot verschen zalm en een beef-steakes (dit woord is door geheel Frankrijk bekend, en moet uitgesproken worden bif-steks). Het zou onwelvoegelijk geschenen hebben, in het Keizerlijk Hof van St. Petersburg bier over den maaltijd te gebruiken: ik nam dus eene halve flesch Port-wijn, waaronder ik mij bezig hield met een stukje lekkere Hollandsche kaas te peuzelen.
Ik vraag mijnen waarden lezers vergiffenis, dat ik hen met deze beuzelarijen bezig houd, doch mij dunkt, dat dezelve hier niet ten onpas komen; want, indien ik ook eene tafel voor twintig personen hadde doen aanrigten, zou men mij gevoegelijk niet meer in rekening kunnen gebragt hebben. Ook moet ik mijnen lezers hier niet verzwijgen, dat ik den volgenden morgen voor mijn vertrek, nogmaals mijn Engelsch ontbijt, te weten, mijn kopje thee, nuttigde. Derhalve had ik in het Keizerlijk Hof van St. Petersburg, te Londen, in Engeland, ééns het middagmaal gehouden, twee nachten geslapen, en driemaal een prachtig kopje thee gebruikt. Nu gaf ik te kennen, dat ik dit aangename verblijf vaarwel wilde zeggen, en verzocht dus, te weten, wat ik verteerd had, of, om mij van den Engelschen term te bedienen, ik eischte mij bill. Welnu, mijne lezers! duimpje op! hoe hoog schat gij mijne vertering?—Ik had van donderdag avond negen ure, tot zaturdag morgen, insgelijks bij klokslag van negen, mijn verblijf in het Keizerlijk Hof van St. Petersburg gehouden, hetgeen, wel uitgecijferd, juist zes en dertig uren maakt. Nu frisch uit de borst! wat raadt gij?—twee dukaten?...—vier dukaten?...—zes dukaten?—mis geraden! ver mis!—mijne rekening beliep vijf pond, vijf schellingen en zes pences, en derhalve, in goed Fransch geld, honderd zes en twintig livres en twaalf stuivers. Nimmer echter zal ik ontkennen, dat die rekening een klein meesterstuk was: niets was er op vergeten; ik herinner mij zelfs een postje van zes pences, of twaalf stuivers Fransch, voor pen en inkt, welke ik gebruikt had, om mijnen naam op een visitekaartje te schrijven.
Is het wel noodig, hier nog bij te voegen, dat de knecht, welke mij, gedurende mijn verblijf, bediend had, mij, bij mijn vertrek, hartelijk vaarwel zeide?—dat de lieve aardige meid, welke donderdag avond een mijner kussens had medegenomen, zonder het vrijdags terug te brengen, mij, op de eerbiedigste en beleefdste wijze, hare opwachting kwam maken? en eindelijk, dat een andere knecht, die eene huurkoets voor mijne overvoering naar mijn nieuw verblijf besteld en mijn verhuisboel daarin gepakt had, mij het portier opende met eene zekere manier, den Engelschen bedienden zoo eigen, dat ik, zonder een woord sprekens, zijne meening ten duidelijkste begreep? In één woord, dit afscheid, deze eerbewijzen, deze gedienstig- en oplettendheden ontlastten mij nogmaals van vijf goede Engelsche schellingen; doch, om der waarheid niet te kort te doen, moet ik ronduit verklaren, dat de laatste schelling veel minder in dit eerbetoon deelde, dan zijne vier medgezellen.
Ziedaar mij dan eindelijk in het rijtuig, dat mij van dit verwenschte Keizerlijk Hof verwijderde, terwijl ik bij mij zelven eenen duren eed zwoer, om nooit van mijn leven er eenen voet weder in te zetten. Onder het rijden (de geleerdheid is toch eene heerlijke zaak!) herinnerde ik mij gedurig den wijzen Cato. Telkens, wanneer hij zich in den raad te Rome liet hooren, wat dan ook het onderwerp mogte zijn, waarover gehandeld werd, sloot hij met deze woorden. „Dit is mijn gevoelen, en dat Carthago verdelgd moet worden!”
En zoo zal ik ook, indien immer een mijner landgenooten, naar Londen willende gaan, mij onderrigting komt vragen van hetgeen hij daar te doen of te laten heeft, hem, met het grootste vermaak der wereld, mijne ondervindingen en opmerkingen, welke ik daar gemaakt heb, mededeelen; maar ik zal altijd eindigen met de woorden: „ende en neemt uwen intrek niet in het Keizerlijk Hof van St. Petersburg!”