Читать книгу Op de Vlucht voor Hogere Krachten - Блейк Пирс - Страница 10

HOOFDSTUK ZES

Оглавление

De koffiezaak lag op de hoek aan de noordzijde van de tunnel naar de East Boston Expressway. Het was een bakstenen gebouw met één verdieping en grote ramen, en een simpel uithangbord met daarop COFFEE SHOP. De ramen waren verduisterd.

Avery parkeerde de auto bij de deuropening en stapte uit.

Het werd al donker. In het zuidwesten zag ze tegen een oranje, rode en gele horizon de zon ondergaan. Tegenover de koffietent was een kruidenierszaak. De rest van de straat bestond uit gewone gezinswoningen. Het was een vrij rustige, doodnormale buurt.

“We gaan ervoor,” vroeg Ramirez.

Na een lange dag van achter anderen aansjouwen en vergaderen leek Ramirez bijzonder opgewonden en klaar voor spannende actie. Zijn enthousiasme maakte Avery ongerust. Bendeleden houden niet van opgewonden smerissen die hun buurt binnenvallen, dacht ze bij zichzelf. En vooral niet als ze enkel op basis van geruchten en zonder huiszoekingsbevel een bezoekje brengen.

“Rustig aan,” zei ze. “Ik stel de vragen. Geen onverwachte bewegingen. Geen uitsloverij, oké? We zijn hier alleen om een paar vragen te stellen en om te weten te komen of ze ons verder kunnen helpen.”

“Natuurlijk.” Ramirez fronste, en zijn lichaamstaal zei iets heel anders.

Een belletje rinkelde toen ze de zaak binnenliepen.

In de kleine ruimte stonden vier rode banken en een toonbank waar bezoekers de hele dag door koffie en ontbijt konden bestellen. Op de menukaart stonden maar vijftien dingen en er waren maar een paar klanten.

Links zaten twee oude magere latino’s die misschien wel dakloos waren een kop koffie te drinken. Op een van de andere banken hing een jongeman met een zonnebril en een fedora hoed. Hij zat naar de deur gedraaid. Hij droeg een zwart mouwloos shirt en in een schouderholster droeg hij een wapen. Avery keek naar zijn schoenen. Eenenveertig, hooguit tweeënveertig, dacht ze.

Puta,” fluisterde hij toen hij Avery zag binnenkomen.

De twee andere mannen leken zich nergens van bewust.

Achter de toonbank was geen kok of bediende te zien.

“Hallo,” zei Avery wuivend. “We zouden graag met Juan Desoto spreken als hij er is.”

De jongeman lachte.

Snelle woorden in het Spaans volgden.

“Hij zegt: ‘Krijg de klere, politiehoer, jij en je hoerenjong.’” vertaalde Ramirez.

“Wat aardig,” zei Avery. “Luister, we willen geen moeilijkheden,” voegde ze eraan toe en ze hield beide handen omhoog. “We willen Desoto alleen wat vragen stellen over een boekhandel in Sumner Street die hij kennelijk niet zo leuk vindt.”

De man stond op en wees naar de deur. “Sodemieter op, verdomde smerissen!”

Er waren heel veel manieren waarop Avery deze situatie kon aanpakken. De man had een wapen, en ze gokte dat dat hoogstwaarschijnlijk geladen was en dat hij er geen vergunning voor had. Hij leek ook nogal gretig om in actie te komen, hoewel er feitelijk helemaal niks gebeurd was. Hierdoor, en door de verlaten toonbank, vermoedde ze dat er in een achterkamertje iets vreemds aan de hand was. Drugs, dacht ze, of een onfortuinlijke winkeleigenaar die ze een lesje leerden.

“We willen alleen Desoto enkele minuten spreken,” zei ze.

“Teringwijf!” riep de man, terwijl hij opstond en zijn wapen trok.

Daarop trok Ramirez ook meteen zijn wapen.

De twee oudere mannen dronken stilzwijgend hun koffie.

Over zijn wapen heen riep Ramirez: “Avery!”

“Rustig, iedereen,” zei Avery.

In het raampje achter de toonbank verscheen een grote kerel met een stevige hals en ronde wangen. Hij leunde voorover door het raampje, waardoor hij korter leek dan hij waarschijnlijk was. Zijn gezicht was deels verborgen in de schaduw. Het was een kale latino met een vrij lichte huidskleur en een geamuseerde blik in zijn ogen. Hij had een glimlach om zijn lippen. In zijn mond had hij een sierbeugel waardoor zijn tanden schitterden als geslepen diamanten. Hij gaf geen boosaardige indruk, maar Avery vroeg zich af waarom hij zo rustig bleef in deze gespannen situatie.

“Desoto,” zei ze.

“Geen wapens, geen wapens,” zei Desoto vanuit het vierkantje raampje. “Tito,” zei hij, “leg je wapen op tafel. En jullie, smerissen, leg ook maar jullie wapens op tafel. Geen wapens hier.”

“Geen sprake van,” zei Ramirez, terwijl hij nog steeds zijn wapen gericht hield op de jongeman.

Avery voelde het lemmet van het mes op haar enkel, dat ze voor gevaarlijke situaties altijd bij zich droeg. Bovendien wist iedereen dat ze een bezoekje gingen brengen aan Desoto. Alles komt goed, dacht ze, dat hoop ik tenminste.

“Leg neer,” zei ze tegen Ramirez.

Als teken van goed vertrouwen haalde Avery voorzichtig tussen haar vingertoppen haar Glock tevoorschijn en legde deze op de tafel, tussen de twee oudere mannen.

“Doe het,” zei ze tegen Ramirez. “Leg je wapen op tafel.”

“Shit,” fluisterde Ramirez. “Dit is niet best. Niet best.” Toch gehoorzaamde hij en legde zijn wapen op tafel. De andere man, Tito, legde ook zijn wapen neer en lachte.

“Dank je wel,” zei Desoto. “Geen zorgen. Niemand wil jullie politiewapens. Ze liggen daar veilig. Kom op. Praten.”

Hij verdween uit het zicht.

Tito wees naar een kleine, rode deur die achter de rode banken nauwelijks te zien was.

‘Jij eerst,” zei Ramirez.

Tito bukte een beetje en ging de kamer binnen.

Ramirez volgde en daarna Avery.

De rode deur gaf toegang tot een keuken. Een gang liep verder door naar achteren. Voor hun neus was een donkere, steile keldertrap. Onderaan bevond zich nog een deur.

“Ik heb hier een slecht gevoel bij,” fluisterde Ramirez.

“Stil,” fluisterde Avery terug.

In de kamer achter de deur werd poker gespeeld. Vijf Latijns-Amerikaanse mannen, keurig gekleed en uitgerust met wapens, werden meteen stil toen ze binnenkwamen. Op de tafel lagen stapels bankbiljetten en juwelen. Tegen de muren van de grote kamer stonden wat banken. Op de vele planken lagen een machinegeweren en machetes, zag Avery. Er was nog een andere deur te zien. Avery wierp snel een blik op hun voeten en zag dat geen van hen schoenen aanhad die groot genoeg waren om van de moordenaar te kunnen zijn.

Op de bank, met zijn armen wijd gespreid en met een enorme grijns op zijn gezicht waardoor zijn gevijlde tanden duidelijk zichtbaar waren, zat Juan Desoto. Zijn lijf zag er meer uit als een stier dan als een mens: opgepompt en gebeeldhouwd van dagelijkse work-outs en, zo vermoedde Avery, steroïden. Zelfs als hij zat was hij een reus, dus als hij opstond moest hij zeker twee meter lang zijn. Ook zijn voeten waren gigantisch. Zeker schoenmaat zesenveertig, dacht Avery.

“Rustig, iedereen, rustig,” gebood Desoto. “Speel gerust verder,” moedigde hij zijn mannen aan. “Tito, haal iets te drinken voor hen. Wat wil je drinken, rechercheur Bláck,” zei hij nadrukkelijk.

“Ken je mij?” vroeg Avery.

“Ik ken jou niet persoonlijk,” antwoordde hij, “maar ik heb over je gehoord. Twee jaar geleden heb je mijn kleine neefje Valdez en enkele goede vrienden van me bij de West Side Killers gearresteerd. Ik heb inderdaad veel vrienden bij andere bendes,” zei hij toen hij Avery’s verbaasde blik zag. “Niet alle bendes strijden met elkaar als beesten. Ik zie het graag ruimer. En wat kan ik jou aanbieden, alsjeblieft?”

“Ik hoef niets,” zei Ramirez.

“Ik ook niet,” voegde Avery eraan toe.

Desoto knikte naar Tito, die meteen de kamer uit ging. Alle mannen rond de tafel zetten het spel voort, op een na. Die man was het evenbeeld van Desoto, alleen veel kleiner en jonger. Hij mompelde iets tegen Desoto en meteen ontstond een hevige discussie tussen de twee.

“Hij is het kleine broertje van Desoto,” vertaalde Ramirez. “Hij vind dat ze ons allebei moeten vermoorden en in de rivier gooien. Desoto probeert hem duidelijk te maken dat dit net de reden is waarom hij altijd achter de tralies zit. Omdat hij altijd van alles vindt in plaats van dat hij zijn mond houdt en luistert.”

Sientate!” schreeuwde Desoto ten slotte.

Met tegenzin ging de jongere broer zitten en wierp Avery een harde blik toe.

Desoto haalde diep adem. “Vind je het leuk om een beroemde smeris te zijn?” vroeg hij.

“Niet echt,” zei Avery. “Voor kerels als jij ben ik het mikpunt bij de politie. Ik hou er niet van om het mikpunt te zijn.”

“Helemaal waar,” zei hij.

“We zijn op zoek naar informatie,” voegde Avery eraan toe. “Een vrouw van middelbare leeftijd met de naam Henrietta Venemeer is eigenares van een boekhandel in Sumner Street. Spirituele boeken, new age, psychologie, dat soort dingen. We hebben vernomen dat je haar winkel niet leuk vindt. Ze werd lastiggevallen.”

“Door míj?” vroeg hij verbaasd, terwijl hij naar zichzelf wees.

“Door jou of door je mannen. Dat weten we niet. Daarom zijn we hier.”

“Waarom zouden jullie helemaal doordringen tot het hol van de leeuw om vragen te stellen over een of andere vrouw uit een boekhandel? Leg me dat eens uit, alsjeblieft.”

Avery zag geen enkele herkenning van Henrietta of de boekhandel op het gezicht van Desoto. Avery had zelfs het idee dat hij verontwaardigd was over de beschuldiging.

“Ze werd afgelopen nacht vermoord,” zei Avery, terwijl ze goed oplette hoe de andere mannen in de kamer reageerden. “Haar nek was gebroken en ze was vastgebonden op een jacht in de haven bij Marginal Street.”

“Waarom zou ik zoiets doen?” vroeg hij.

“Dat is nu net wat we willen weten.”

Desoto sprak zijn mannen snel en geagiteerd in het Spaans toe. Zijn jongere broer en een andere man leken bijzonder verveeld om van zoiets triviaals beschuldigd te worden. De andere drie mannen leken wat beduusd te kijken bij de beschuldigingen. Een verhitte discussie volgde. Op een gegeven ogenblik stond Desoto woedend op, waardoor goed zichtbaar werd hoe lang en groot hij was.

“Deze drie mannen zijn de winkel binnengegaan,” fluisterde Ramirez. “Ze hebben de boekhandel tweemaal overvallen. Desoto is woedend omdat hij dit nu pas verneemt en omdat hij nooit een deel van de buit heeft gekregen.”

Met een luide schreeuw hamerde Desoto met zijn vuist op tafel, waarna deze in twee stukken brak. Rekeningen, geld en juwelen vlogen in het rond. Een halsketting raakte bijna Avery’s gezicht, waardoor ze iets dichter bij de deur moest gaan staan. Alle vijf de mannen duwden hun achteruit. Desoto’s jongere broertje schreeuwde het uit van frustratie en stak zijn armen omhoog. Desoto richtte zijn woede tot één man in het bijzonder. Hij wees met een vinger in diens gezicht en er werden dreigementen uitgewisseld.

“Deze kerel nam de anderen mee naar de boekhandel,” fluisterde Ramirez. “Hij zit flink in de problemen.”

Desoto draaide zich met uitgestrekte armen om. “Het spijt me,” zei hij. “Mijn mannen hebben inderdaad die vrouw in haar winkel lastiggevallen. Tweemaal. Dit is voor het eerst dat ik er iets over hoor.”

Avery’s hart begon sneller te kloppen. Ze stonden in een afgesloten kamer vol woedende criminelen met wapens, en ondanks Desoto’s woorden en gebaren bleef hij een heel intimiderende kerel en, als alle geruchten klopten, een massamoordenaar. Opeens was de gedachte aan haar mes dat toch wel ver buiten bereik was niet meer zo geruststellen als ze eerst had gedacht.

“Dank je wel,” zei Avery. “Voor alle duidelijkheid: zou een van je mannen een reden gehad hebben om Henrietta Venemeer te doden?”

“Niemand doodt zonder mijn toestemming,” zei hij droog.

“Venemeer werd in een vreemde houding neergelegd op een schip,” ging Avery verder. “In het volle zicht van de haven. Boven haar hoofd was een ster getekend. Zegt jou dat iets?”

“Herinner je je mijn neefje nog?” vroeg Desoto. “Michael Cruz? Kleine jongen? Mager?”

“Nee.”

“Je brak zijn arm. Ik vroeg hem hoe een meid hem had kunnen aanvallen en hij vertelde me dat je heel snel en heel sterk was. Denk je dat je míj ook aankunt, rechercheur Black?”

De een neerwaartse spiraal was begonnen.

Avery voelde het. Desoto was verveeld. Hij had hun vragen beantwoord, voelde zich verveeld en boos en in zijn privévertrekken onder zijn zaak stonden twee ongewapende agenten. Zelfs voor de mannen die poker hadden gespeeld hadden zich nu volledig op hen gericht.

“Nee,” zei ze. “Ik denk dat jij me in een gevecht zonder wapens meteen zou kunnen doden.”

“Ik geloof in het principe oog om oog,” zei Desoto. “Als er informatie gegeven wordt, moet er ook informatie verkregen worden. Evenwicht,” benadrukte hij, “is heel belangrijk in het leven. Ik heb jou informatie gegeven. Jij hebt mijn neefje gearresteerd. Jij hebt nu dus al twee dingen van mij. Begrijp je dat?” vroeg hij. “Je staat bij me in het krijt.”

Avery hield zich klaar en nam haar traditionele jiujitsuhouding aan: haar benen gebogen en lichtjes uit elkaar, haar armen hoog en haar handen open onder haar kin.

“Wat wil je dan van mij?” vroeg ze.

Desoto gromde iets, maakte een sprong naar voren, strekte zijn arm en haalde uit.

Op de Vlucht voor Hogere Krachten

Подняться наверх