Читать книгу Op de Vlucht voor Hogere Krachten - Блейк Пирс - Страница 5
HOOFDSTUK EEN
ОглавлениеAvery Black reed in haar nieuwe blitse wagen, een zwarte Ford vierdeurs undercover politieauto, en ze glimlachte bij zichzelf. De geur van de nieuwe auto en het gevoel van het stuur in haar handen gaf haar een gevoel van plezier, van een nieuwe start. De oude, witte BMW die ze had gekocht toen ze nog advocaat was en die haar onophoudelijk herinnerde aan haar vorige leven, had ze eindelijk weggedaan.
Whoehoe, zei ze bij zichzelf, zoals ze bijna elke keer deed als ze achter het stuur ging zitten. Niet alleen had haar gloednieuwe wagen getinte ramen, zwarte velgen en leren stoelen, hij was ook volledig uitgerust met een wapenholster, een computer in het dashboard en politielichten in de grille, ramen en zijspiegels. Bovendien zag de auto er als de blauwe en rode zwaailichten uitgeschakeld waren precies hetzelfde uit als elke andere wagen. Een pareltje dat heel wat andere agenten ongetwijfeld jaloers zal maken, dacht ze.
Om acht uur stipt had ze haar partner, Dan Ramirez, opgehaald. Zoals altijd zag hij eruit om door een ringetje te halen: keurig naar achteren gekamd zwarte haar, een gebronsde huid, donkere ogen en uiterst smaakvol gekleed. Hij droeg een kanariegeel shirt onder een karmijnrode jas met een eveneens rode broek, een lichtbruine riem en lichtbruine schoenen.
“Laten we iets leuks doen vanavond,” zei hij. “Het is de laatste avond van onze dienst. Het mag dan wel woensdag zijn, maar het voelt net alsof het vrijdag is.”
Hij schonk haar een warme glimlach.
Op haar beurt knipperde Avery met haar ijsblauwe ogen en schonk hem een snelle lieve grijns, maar toen werd haar gezichtsuitdrukking weer ondoorgrondelijk. Ze concentreerde zich op de weg en vroeg zich wat ze met haar relatie met Ramirez aan moest.
Het woord ‘relatie’ was trouwens niet eens echt juist.
Nadat ze Edwin Peet, een van de vreemdste seriemoordenaars in de recente geschiedenis van Boston, had opgepakt, had haar collega zijn gevoelens voor haar duidelijk gemaakt en zij had op haar beurt laten blijken dat ze misschien ook wel iets voor hem voelde. De hele situatie was niet veel verder gegaan dan dat. Ze waren een paar keer samen uit gaan eten, ze hadden elkaar verliefd aangekeken en elkaars hand vastgehouden.
Maar Avery maakte zich zorgen om Ramirez. Ja, hij was knap en respectvol. Bij de inval in het huis van Edwin Peet had hij haar leven gered en tijdens haar herstelperiode had hij geen moment van haar zijde geweken. Toch bleef hij nog altijd haar collega. Ze brachten minstens vijf dagen per week met elkaar door, van acht uur ’s ochtends tot zes of zeven uur ’s avonds, of zelfs nog later, afhankelijk van de zaak waar ze samen aan werkten. Avery had in geen jaren een vaste relatie gehad. Die ene keer dat ze gekust hadden, was het net alsof ze haar ex-man Jack kuste en ze had zich meteen teruggetrokken.
Ze keek op het dashboardklokje.
Ze zaten nog geen vijf minuten in de auto en Ramirez had het al over eten. Je moet echt met hem gaan praten, besefte ze. Jeetje!
Terwijl ze naar het bureau reden luisterde Avery, zoals elke morgen, naar de politieradio.
Opeens zette Ramirez een zender op met jazzmuziek en werd de stem van de politiemedewerker die over de lopende activiteiten rond Boston berichtte, vermengd met het geluid van jazzmuziek.
“Serieus?” vroeg Avery.
“Wat?”
“Hoe kan ik nu van de muziek genieten én naar de oproepen luisteren? Dat is verwarrend. Waarom moeten we naar beide zenders tegelijkertijd luisteren?”
“Oké, goed dan,” zei hij zogenaamd teleurgesteld, “ik hoop alleen dat ik vandaag mijn muziek nog te horen krijg. Dat maakt me rustig en kalm, weet je wel?”
Nee, dacht Avery. Dat weet ik niet.
Ze haatte jazzmuziek.
Gelukkig werd ze gered door een binnenkomende oproep.
“Code tien-zestien en tien-tweeëndertig in East Fourth Street bij Broadway,” zei een krassende vrouwenstem. “Er werd niet geschoten. Zijn er wagens in de buurt?”
“Huiselijk geweld,” zei Ramirez. “Die kerel heeft een wapen.”
“Wij zijn in de buurt,” antwoordde Avery.
“We gaan erheen.”
Ze reed meteen de andere richting uit, zette de zwaailichten aan en pakte haar ontvanger. “Rechercheur Black hier,” zei ze en ze gaf haar badgenummer door. “We kunnen er binnen drie minuten zijn. We rijden er meteen heen.”
“Bedankt, rechercheur Black,” zei de vrouwenstem voordat ze het adres, het flatnummer en achtergrondinformatie gaf.
Een van de vele dingen die Avery leuk vond aan Boston waren de kleine huizen, de meeste met twee of drie verdiepingen en een uniforme structuur, wat bijdroeg aan het kleinstedelijke gevoel in de stad. Ze bleef links van Fourth Street en reed naar hun bestemming.
“Dit betekent niet dat we geen papierwerk meer hoeven te doen,” zei ze streng.
“Nee, natuurlijk niet,” zei Ramirez schouderophalend.
Door de klank in zijn stem in combinatie met zijn houding en de stapels dossiers op zijn bureau vroeg Avery zich af of het wel zo’n goed idee was om zo vroeg op de morgen al op pad te gaan.
Er was niet veel zoekwerk voor nodig om het huis in kwestie te vinden. Voor een blauw gestuukt huis met dito blauwe vensterluiken en een zwart dak stond een politiewagen en een groepje mensen.
Een latino stond in boxershort en mouwloos shirt op het gazon voor het huis. Met zijn ene hand hield hij een geknielde en huilende vrouw bij de haren vast. In zijn andere hand hield hij een wapen waarmee hij dreigend heen en weer zwaaide, van de menigte naar de politie naar de vrouw.
“Achteruit, verdomme!” schreeuwde hij. “Iedereen. Ik kan jullie allemaal zien.” Hij richtte zijn wapen op een geparkeerde wagen. “Ga verdomme bij die auto vandaan! Stop met huilen!” schreeuwde hij tegen de vrouw. “Als je blijft huilen, dan schiet ik je kop eraf omdat je me woest maakt!”
Aan weerszijden van het gazon stonden twee politieagenten. Een van hen had zijn wapen al getrokken. De andere agent hield zijn ene hand op zijn riem en hield zijn andere hand in de lucht.
“Meneer, laat alsjeblieft je wapen vallen.”
De man richtte zijn pistool op de politieagent. “Wat? Wil je schieten?” riep hij. “Doe het dan! Schiet me neer, klootzak, en kijk wat er dan gebeurt. Het kan me geen reet schelen. We gaan er allebei aan!”
“Niet schieten, Stan!” schreeuwde de andere agent. “Allemaal rustig blijven. Er wordt niemand neergeschoten vandaag. Alsjeblieft, meneer, laat nu…”
“Hou verdomme jullie mond!” schreeuwde de man terug. “Laat me allemaal met rust. Dit is míjn huis. Dit is míjn vrouw. Bedrieglijke hoer!” riep hij, terwijl hij de loop van zijn wapen tegen haar wang plaatste. “Ik kan beter die vuile bek van jou kapotschieten.”
Avery zette de sirenes uit en parkeerde bij de stoeprand.
“Nog een verdomde smeris!?” schreeuwde de man woedend. “Jullie zijn net kakkerlakken. Oké,” zei hij beheerst en vastbesloten. “Iemand gaat eraan vandaag. Jullie nemen me niet weer mee naar de gevangenis. Dus jullie gaan óf allemaal weg, óf iemand gaat eraan.”
“Niemand gaat eraan,” riep de eerste agent, “alsjeblieft. Stan! Leg je wapen neer!”
“Geen sprake van,” riep zijn collega.
“Verdomme, Stan!”
“Blijf hier,” zei Avery tegen Ramirez.
“Bekijk het!” zei hij. “Ik ben je collega, Avery!”
“Oké dan, maar luister,” zei ze. “Het laatste wat we nu kunnen gebruiken zijn nóg twee smerissen waardoor dit uitdraait op een bloedbad. Blijf rustig en volg mij.”
“Waarom?”
“Volg me nu maar gewoon.”
Avery stapte uit haar auto. “Meneer,” zei ze tegen de agent, “leg dat wapen neer.”
“En wie ben jij, verdomme?” zei hij.
“Ja, wie ben jij, verdomme?” vroeg de latino.
“Wegwezen hier, jullie alle twee,” zei Avery tegen de twee agenten. “Ik ben rechercheur Avery Black van bureau A1. Ik handel dit hier wel af. Jij ook,” zei ze tegen Ramirez.
“Maar je zei me dat ik jou moest volgen!”
“Ik handel dit af. Ga terug naar de auto. Iedereen wegwezen hier.”
De agent met het getrokken wapen spuwde op de grond en schudde zijn hoofd. “Verdomde bureaucratie,” zei hij. “Wat? Denk je nu echt dat je nou een of andere een superagent bent omdat je in een paar kranten hebt gestaan? Nou, weet je wat? Ik zou weleens willen zien hoe jij dan afhandelt, superagent.” Met zijn ogen nog steeds op de man gericht, stak hij zijn wapen omhoog en liep achteruit tot hij zich kon verbergen achter een boom. “Los het nu maar op!” Zijn partner volgde hem.
Toen Ramirez weer in de auto zat en de andere politieagenten op een veilige afstand stonden, deed Avery een stap naar voren.
De latino lachte. “Kijk eens aan,” zei hij, terwijl hij zijn wapen richtte. “Jij bent die agent die op seriemoordenaars jaagt, toch? Goed bezig, Black. Die kerel was knettergek. Je hebt hem flink te grazen genomen. Hé!” schreeuwde hij naar de geknielde vrouw. “Stop verdomme met dat gekronkel. Zie je dan niet dat ik in gesprek ben?”
“Wat heeft ze gedaan?” vroeg Avery.
“Die verdomde hoer heeft mijn beste vriend geneukt. Dat is wat ze gedaan heeft. Ja toch, hoer?”
“Verdomme,” zei Avery. “Dat is heftig. Heeft ze dat weleens vaker gedaan?”
“Ja,” gaf hij toe. “Ze heeft haar vorige man met míj bedrogen, maar ik ben verdomme met die trut getrouwd! Dat wil toch iets zeggen, hè?”
“Jazeker,” gaf Avery toe.
Hij was behoorlijk mager, had een ingevallen gezicht en er ontbraken enkele tanden. Hij gluurde naar het toenemende aantal toeschouwers en keek daarna als een betrapte kwajongen naar Avery en fluisterde: “Dit ziet er niet goed uit, hè?”
“Nee,” antwoordde Avery. “Dit is niet goed. Probeer dit de volgende keer binnenshuis op te lossen, zonder al te veel herrie,” zei ze zacht, terwijl ze dichterbij kwam.
“Waarom kom je zo dichtbij?” vroeg hij met gefronst voorhoofd.
Avery haalde haar schouders op. “Dat is mijn werk,” zei ze, alsof het een vervelend karweitje was. “Volgens mij heb je twee keuzes. Een: je komt stil met me mee, want je hebt het nu toch al verkloot. Te veel herrie, te veel publiek, te veel getuigen. In het slechtste geval legt ze een klacht neer en zal je een advocaat onder de arm moeten nemen.”
“Ze zal geen klacht neerleggen,” zei hij.
“Nee, schat. Dat doe ik niet, echt niet!” jammerde de vrouw.
“Als ze geen klacht neerlegt, dan kijk je aan tegen een veroordeling voor mishandeling, verzet bij arrestatie en nog een paar kleinere feiten.”
“Word ik hiervoor de nor in gestuurd?”
“Ben je eerder al eens gearresteerd?”
“Ja,” gaf hij toe. “Ik kreeg vijf jaar voor poging tot doodslag.”
“Hoe heet je?”
“Fernando Rodriguez.”
“Ben je nog voorwaardelijk vrij, Fernando?”
“Nee, dat liep twee weken geleden af.”
“Oké.” Ze dacht even na. “Dan ga je waarschijnlijk achter de tralies tot dit opgelost is. Misschien een of twee maanden.”
“Een maand?!”
“Of twee,” herhaalde ze. “Kom op, wees eens eerlijk. Na vijf jaar? Dat is niets. De volgende keer? Hou het binnenshuis.”
Ze stond pal voor zijn neus, dichtbij genoeg om zijn wapen af te pakken en het slachtoffer te bevrijden, maar hij was al veel rustiger. Avery had dit soort mensen eerder gezien bij de bendes van Boston, mannen die het zo hard te verduren hadden gekregen dat zelfs de kleinste aanleiding ervoor zorgde dat ze volledig door het lint gingen. Maar als ze rustiger werden en de kans kregen om de situatie helder te bekijken, was hun verhaal uiteindelijk altijd hetzelfde: ze wilden getroost en geholpen worden, en ze waren op zoek naar het gevoel dat ze er niet alleen voor stonden.
“Je was vroeger advocaat, toch?” zei de man.
“Ja,” zei ze schouderophalend. “Maar toen maakte ik een domme fout en mijn leven was naar de kloten. Maak niet dezelfde fout,” waarschuwde ze. “Laten we hier een einde aan maken nu.”
“En zij?” Hij wees naar zijn vrouw.
“Waarom zou je bij haar willen blijven?” vroeg Avery.
“Ik hou van haar.”
Avery klemde haar lippen op elkaar en keek hem uitdagend aan. “Ziet dit eruit alsof je van haar houdt?”
Hij wist zich geen raad met de vraag. Met gefronste wenkbrauwen keek hij van Avery naar zijn vrouw en weer terug. “Nee,” besloot hij en hij liet zijn wapen zakken, “dit is geen liefde.”
“Weet je wat,” zei Avery. “Geef mij dat wapen maar en laat de jongens je rustig meenemen, en ik zal je iets beloven.”
“Wat dan?”
“Ik beloof je dat ik af en toe eens bij je kom kijken en ik zal erop toezien dat je goed behandeld wordt. Je lijkt me helemaal geen slechte kerel, Fernando Rodriguez. Je hebt alleen veel pech gehad in je leven.”
“Je weet niet half hoeveel,” zei hij.
“Nee,” antwoordde ze, “dat klopt.” Ze stak haar hand uit.
Hij liet de vrouw los en gaf Avery zijn wapen. Meteen rende zijn vrouw struikelend over het gazon en bracht zichzelf in veiligheid.
De agressieve agent die had klaargestaan om het vuur te openen, liep met een jaloerse blik op Avery toe. “Ik handel dit verder wel af,” snauwde hij.
Avery keek hem recht aan. “Doe me een plezier,” fluisterde ze. “Gedraag je nooit meer als iemand die beter is dan degenen die je arresteert en behandel ze als mensen. Misschien helpt dat.”
De agent werd rood van woede en even leek het of hij de rust die Avery had gecreëerd weer teniet zou doen. Gelukkig benaderde de tweede agent de latino en nam hem rustig mee. “Ik ga je nu handboeien omdoen,” zei hij zacht. “Geen zorgen. Ik zorg er wel voor dat je goed behandeld wordt. Ik moet nu je rechten voorlezen. Is dat goed? Je hebt het recht om te zwijgen…”
Avery deed een stap opzij.
De latino keek op en even hielden ze elkaars blik vast. Hij knikte haar toe als bedankje en Avery knikte terug. “Ik meende wat ik zei,” herhaalde ze, voor ze zich omdraaide.
Ramirez had een brede lach op zijn gezicht. “Jeetje, Avery. Dat was gaaf.”
Het stoorde Avery dat hij met haar flirtte.
“Ik haat het als agenten verdachten behandelen als dieren,” zei ze en ze draaide zich om om het verdere verloop van de arrestatie te volgen. “Ik durf te wedden dat de helft van alle schietpartijen in Boston kunnen worden vermeden door wat respect voor elkaar te tonen.”
“Misschien wel als er een commissaris zoals jij aan het hoofd zou staan,” grapte hij.
“Misschien,” antwoordde ze, terwijl ze nadacht over de mogelijkheid.
Haar walkietalkie knarste en ze hoorde de stem van O’Malley. “Black,” zei hij. “Black, waar ben je?”
Ze antwoordde. “Ik ben hier, hoofdinspecteur.”
“Laat je telefoon voortaan aan staan,” zei hij. “Hoe vaak moet ik dat nog tegen je zeggen? Ga meteen naar de Boston Harbor Marina bij Marginal Street in East Boston. Er is iets aan de hand.”
Avery fronste haar wenkbrauwen. “Maar dat is toch het gebied van het politiebureau A7?” vroeg ze.
“Maakt niet uit,” zei hij. “Laat meteen vallen waar je mee bezig bent en kom onmiddellijk hierheen. Er is iemand vermoord.”