Читать книгу Op de Vlucht voor Hogere Krachten - Блейк Пирс - Страница 9

HOOFDSTUK VIJF

Оглавление

Avery parkeerde op een leeg plekje aan de weg tussen een paar politieauto’s en zette zich schrap toen ze naar het gebouw van bureau A7 aan Paris Street in East Boston keek. Buiten voor het bureau was het mediacircus al volop aan de gang. Er was een persconferentie aangekondigd om de zaak te bespreken en televisiebusjes, camera’s en reporters versperden de ingang naar het politiebureau, ondanks het feit dat er een heleboel politieagenten probeerden om hen daar weg te krijgen.

“Het publiek staat al klaar,” zei Ramirez.

Ramirez leek maar al te graag geïnterviewd te willen worden. Hij liep met opgeheven hoofd en lachte vriendelijk naar elke reporter die zijn kant op keek. Tot zijn teleurstelling kwam er niemand naar hem toe. Avery hield haar hoofd gebogen en liep zo snel mogelijk het politiebureau in. Ze haatte drukke menigten. Ooit, toen ze nog advocaat was, had ze ervan genoten dat mensen haar naam wisten en op haar rechtszaken afkwamen, maar sinds ze zelf een keer flink door de pers aan de tand was gevoeld, had ze een afkeer gekregen van alle aandacht.

Meteen kwamen alle reporters op haar toegelopen.

“Avery Black,” zei een van hen, terwijl ze een microfoon in het gezicht geduwd kreeg, “kunt u ons iets meer vertellen over de vrouw die vandaag in de jachthaven werd vermoord?”

“Waarom behandelt ú deze zaak, rechercheur Black?” riep iemand anders. “Dit is politiebureau A7. Bent u overgeplaatst?”

“Wat vindt u van de nieuwe campagne van de burgemeester tegen de criminaliteit in de stad?”

“Zijn jij en Howard Randall nog steeds een stel?”

Howard Randall, dacht ze. Ondanks het overweldigende verlangen om alle banden met Randall te verbreken, kon ze hem niet vergeten. Sinds haar laatste ontmoeting met hem, kroop hij op een of andere manier steeds weer haar gedachten binnen. Soms was een bepaalde geur of een beeld genoeg om zijn woorden weer te horen: “Doet dit je denken aan je kindertijd, Avery? Waar denk je aan? Vertel het me…” Of soms, als ze aan een moeilijke zaak werkte, probeerde ze net zoals Randall te denken om tot een oplossing te komen.

“Aan de kant!” schreeuwde Ramirez. “Schiet op! Maak eens wat plaats. Kom op.” Hij legde zijn hand op Avery’s rug en leidde haar naar binnen.

Een tijdje geleden was het grote bakstenen gebouw van politiebureau A7 helemaal gerenoveerd vanbinnen. Men had de metalen bureaus eruit gegooid, en daarmee ook de typische grimmige sfeer van een overheidsinstelling. In de kantoren stonden nu chique zilverkleurige tafels en gekleurde stoelen, en er was een ontvangstruimte gecreëerd die er eigenlijk meer uitzag als een ingang tot een speelparadijs.

Net zoals bij bureau A1, maar dan nog moderner, had de vergaderzaal glazen wanden zodat men over de hele verdieping kon uitkijken. Binnen stond een gigantische mahoniehouten ovale tafel en de zitplaatsen waren uitgerust met een microfoonsysteem en er hing een grote flatscreen-tv.

O’Malley zat al aan de tafel, naast Holt. Aan zijn ene zijde zaten rechercheur Simms en zijn collega en aan zijn andere zijde zaten twee andere personen. Avery ging ervan uit dat dit de forensisch specialist en de lijkschouwer waren. Aan de andere kant van de tafel, bij de deur, waren nog twee plaatsen vrij.

“Ga zitten,” zei O’Malley en hij gebaarde naar hen. “Bedankt voor jullie komst. Geen zorgen, ik zal niet de hele tijd op jullie vingers kijken,” ging hij verder, met een blik op Avery en Ramirez. “Ik wil alleen maar zeker weten dat we allemaal op dezelfde lijn zitten.”

“Jullie zijn hier altijd welkom,” zei Holt met een oprechte genegenheid die gericht was op O’Malley.

“Dank je wel, Will. Laten we beginnen.”

Holt gebaarde naar zijn rechercheur. “Simms?”

“Goed,” zei Simms, “mijn beurt dus. Laten we beginnen met het rapport van de forensische dienst en dat van de lijkschouwer, en daarna zal ik over de rest van de dag vertellen,” zei hij uitdrukkelijk tot hoofdinspecteur Holt, voordat hij zich weer tot de forensisch specialist richtte. “Klinkt dat goed, Sammy?”

Een magere Indiër stond aan het hoofd van het forensische team. Hij was gekleed in pak en stropdas en hield zijn duimen omhoog toen Simms zijn naam noemde.

“Natuurlijk, Mark,” zei hij. “Zoals al gezegd hebben we maar heel weinig aanwijzingen. Het appartement was schoon. Geen bloed, geen tekenen die wijzen op verzet. De camera’s werden gesaboteerd met een lijmspray die je in elke willekeurige doe-het-zelfzaak kunt kopen. We hebben vezels gevonden van zwarte handschoenen, maar ook deze geven ons geen concrete aanwijzingen.”

Rechercheur Simms gebaarde steeds met zijn kin naar Avery. Sammy begreep niet helemaal wie de leiding had. Hij bleef Simms en Holt en alle anderen aanstaren. Uiteindelijk begreep hij het en hij richtte zich tot Avery en Ramirez.

“We hebben echter wel iets gevonden in de haven,” zei Sammy. “De moordenaar heeft ook daar de camera’s gesaboteerd, op dezelfde manier als in het appartementengebouw. Om onopgemerkt in de haven te kunnen komen, moet hij dit hebben gedaan ergens tussen elf uur ’s avonds als de laatste medewerker de jachthaven verlaat, en zes uur ’s morgens voordat de eerste dienst van start gaat. Voordat de andere politieagenten ter plaatse waren, hebben we zowel in de haven als op de boot dezelfde voetafdrukken gevonden. De voetafdruk is van een enkellaars van het merk Redwing en de schoenmaat is vierenveertig. Omdat de linkervoet een diepere afdruk achterlaat dan de rechtervoet, weten we ook dat de dader waarschijnlijk mank loopt vanwege een mogelijke verwonding aan zijn rechterbeen.”

“Uitstekend,” zei Simms trots.

“We hebben ook de getekende ster op de boeg onderzocht,” ging Sammy verder. “Genetisch materiaal hebben we niet gevonden, maar wel een zwarte vezel die gelijkenissen vertoont met de handschoenvezels in het appartement. Een heel interessante aanwijzing dus, met dank aan rechercheur Black,” zei hij en hij knikte Avery toe.

Avery knikte terug.

Holt snoof.

“Tot slot,” zei Sammy, “denken we dat het lichaam in een tapijt gerold werd en naar de haven werd gedragen, omdat er heel veel tapijtvezels op het lichaam zijn gevonden en in de woonkamer duidelijk een tapijt was verdwenen.” Met een knikje gaf hij aan dat dit tot nu toe alles was.

“Dank je wel, Sammy,” zei Simms. “Dana?”

Een vrouw in een witte laboratoriumjas, die eruitzag alsof ze heel graag ergens anders wilde zijn dan in deze ruimte, kwam als volgende aan het woord. Ze was van middelbare leeftijd, had steil, bruin haar tot op haar schouders en een permanente frons op haar voorhoofd. “Het slachtoffer stierf vanwege een gebroken nek,” zei ze. “Er zaten blauwe plekken op haar armen en benen die erop wijzen dat ze op de grond of tegen de muur werd gegooid. Ze is waarschijnlijk al een uur of twaalf dood. Er zijn geen aanwijzingen dat ze verkracht werd.”

Ze leunde naar achteren met haar armen over elkaar.

Simms trok zijn wenkbrauwen op en richtte zich tot Avery. “Rechercheur Black? Wat weet je over de familie?”

“Daar zitten we op een dood spoor,” zei Avery. “Het slachtoffer ging eenmaal per week bij haar ouders langs met boodschappen en om het eten klaar te maken. Geen vaste vriend. Geen andere familieleden in Boston. Ze heeft wel een aantal vriendinnen die we nog moeten ondervragen. De ouders zijn niet verdacht. Ze kunnen amper van de bank afkomen. We wilden al beginnen met de ondervraging van haar vriendinnen, maar ik was niet helemaal zeker over het protocol,” zei ze met een blik op O’Malley.

“Dank je wel,” zei Simms. “Helder. Ik denk dat jij de leiding zal krijgen na deze vergadering, rechercheur Black, al kan ik daar niet alleen over beslissen. Ik zal vertellen wat mijn team tot nu toe ontdekt heeft. We hebben haar telefoongegevens en e-mailverkeer bekeken. Niets ongebruikelijks. De camera’s in het gebouw werden gesaboteerd en er zijn geen andere camera’s gericht op het gebouw. We hebben echter wel iets gevonden in de boekhandel van Venemeer. Die was open vandaag. Ze heeft twee fulltime werknemers. Die wisten helemaal nog niet dat ze overleden was en waren oprecht geschrokken. Geen van beiden komt in aanmerking als mogelijke verdachte, maar ze vermeldden beiden dat de boekhandel onlangs onder vuur werd genomen door een lokale bende met de naam Chelsea Death Squad. Hun naam komt van de plek waar ze meestal rondhangen: Chelsea Street. Ik heb met onze speciale afdeling gesproken en ben te weten gekomen dat ze een vrij nieuwe Latijns-Amerikaanse bende zijn, die ook contacten onderhoudt met andere bendes. Hun leider is Juan Desoto.”

Tijdens haar eerste jaren als agent had Avery al gehoord van Desoto. Hij speelde nu dan misschien een kleinere rol in een nieuwe groep, maar hij was jarenlang betrokken geweest bij heel wat grote bendes in Boston. Ze vroeg zich dan ook af waarom een doorgewinterde gangster de eigenares van een lokale boekhandel zou willen vermoorden en haar daarna open en bloot zou willen tentoonstellen op een jacht.

“Blijkbaar hebben jullie een belangrijke aanwijzing gevonden,” zei Holt opgetogen. “Ik vind het dan ook bijzonder vervelend dat we deze zaak moeten overlaten aan een politiebureau aan de andere kant van de rivier. Jammer genoeg hoort dit nu eenmaal bij het leven. Nietwaar, hoofdinspecteur O’Malley? Compromissen sluiten, toch?” Hij lachte.

“Ja, dat is zo,” antwoordde O’Malley met tegenzin.

Simms ging rechtop zitten. “Volgens mij is de hoofdverdachte in deze zaak ongetwijfeld Juan Desoto. Als dit míjn zaak was,” benadrukte hij, “bracht ik hem meteen een bezoekje.”

Avery voelde de steek onder water.

Zit ik hier echt op te wachten? dacht Avery. De zaak fascineerde haar mateloos, maar de vage scheidslijnen tussen wie wat zou doen vond ze maar niks. Moet ik deze aanwijzing echt volgen? Is hij nou mijn meerdere? Of mag ik zelf beslissingen nemen?

O’Malley leek haar gedachten te lezen. “Ik denk dat we hier wel klaar zijn nu. Oké, Will?” zei hij voordat hij zich tot Avery en Ramirez richtte. “Vanaf nu zijn jullie verantwoordelijk. Voor wat betreft de informatie die we zojuist gekregen hebben, kunnen jullie je altijd richten tot rechercheur Simms. Er wordt voor jullie een kopie gemaakt van het hele dossier en dit zal doorgestuurd worden naar bureau A1. Nou,” verzuchtte hij terwijl hij opstond, “als er geen vragen meer zijn, stel ik voor dat jullie meteen aan de slag gaan. Ik heb een politiebureau te runnen.”

*

De onderlinge spanning bij politiebureau A7 liet Avery niet los totdat ze het gebouw uit waren, langs de reporters heen waren en in haar auto stapten.

“Dat ging goed,” zei Ramirez enthousiast. “Besef je wel wat er daarbinnen gebeurde?” vroeg hij. “Jij hebt net de leiding gekregen over de grootste zaak die bureau A7 waarschijnlijk in jaren heeft gehad, en dit allemaal omdat je Avery Black bent.”

Avery knikte in stilte.

De verantwoordelijkheid in deze zaak had echter een prijskaartje. Ze kon de zaken op haar manier aanpakken, maar als er zich problemen voordeden, dan stond ze er wel alleen voor. Bovendien had ze het gevoel dat het niet de laatste keer zou zijn dat ze iets van bureau A7 zou horen. Het lijkt wel of ik nu twee chefs heb, dacht ze bij zichzelf.

“Wat is het plan?” vroeg Ramirez.

“Laten we A7 tevredenstellen en een bezoekje brengen aan Desoto. Ik weet niet zeker of hij iets met de dood van Henrietta te maken heeft, maar als zijn bende haar boekhandel lastigviel, dan wil ik wel weten waarom.”

Ramirez floot. “Maar hoe kom je te weten waar hij uithangt?”

“Iedereen weet waar hij uithangt. Hij is de eigenaar van een kleine koffiezaak in Chelsea Street, bij de snelweg en het park.”

“Denk je dat hij het is?”

“Een moord zou niks nieuws zijn voor Desoto,” zei Avery. “Deze plaats delict past niet echt bij hoe Desoto te werk gaat, maar misschien weet hij iets. Iedereen in Boston kent hem. Ik heb vernomen dat hij vuile werkjes opknapt voor zowel zwarten, Ieren, Italianen, latino’s, noem maar op. Toen ik pas bij de politie zat, noemden ze hem de Ghost Killer. Jarenlang geloofde niemand dat hij echt bestond. Onze afdeling wist dat hij verantwoordelijk was voor verschillende moorden, zelfs tot in New York. Maar we konden niets bewijzen. Al zolang ik hem ken is hij de eigenaar van die koffietent.”

“Heb je hem ooit ontmoet?”

“Nee.”

“Weet je hoe hij eruitziet?”

“Ja,” zei ze. “Ik heb ooit een foto van hem gezien. Vrij lichte huidskleur en gigantisch groot. Ik denk trouwens dat zijn tanden scherp heeft laten bijwerken.”

Hij keek haar aan en glimlachte, maar ze merkte dezelfde paniek en adrenaline die zij ook begon te voelen. Ze waren op weg naar het hol van de leeuw.

“Kan interessant worden,” zei Ramirez.

Op de Vlucht voor Hogere Krachten

Подняться наверх