Читать книгу Lidewyde - Busken Huet Conrad - Страница 10

TWEEDE BOEK.
IN HET VUUR
Tweede Hoofdstuk

Оглавление

Lezers die bij zichzelven zekere aanvechting mochten gevoelen om op dit pas met dokter Ruardi een loopje en dien priester van Aesculapius niet au sérieux te nemen, worden verzocht geen al te groot vertrouwen te stellen in dien eersten indruk. Dokter Ruardi was namelijk in het minst geen belagchelijk persoon, en om het regt te hebben halfschertsend en met getemperde hoogachting over hem te spreken, zooals daareven herhaaldelijk gedaan is, moest men hem kennen gelijk de gelegenheid daartoe allen aangeboden wordt door een boek. In de schatting zijner medemenschen, – waarmede zij bedoeld worden met wie hij voor het oog der wereld dagelijks verkeerde, – gold hij naar hart en verstand voor hetgeen zijn voorkomen teekende; en dat voorkomen was gunstig. Zelfs kon het schijnen dat de natuur, toen zij hem in het aanzijn riep, het er op toegelegd had, in alles de gulden middelmaat in acht te nemen en in geen enkel opzigt de eischen der evenredigheid te schenden. Hij was niet lang van gestalte, niet mager of schraal, niet barsch van uitzigt; nogtans zou niemand op den inval gekomen zijn, hem kort of gezet te noemen, of te beweren dat in zijn ligchaamsbouw of zijne gelaatstrekken iets lag dat naar verwijfdheid zweemde. Even zoo ging hij, hoewel steeds onberispelijk gekleed, bij niemand door voor een modeplaatje; en al droeg hij in het knoopsgat het lint eener buitenlandsche orde (hij was lid geweest van een internationaal gezondheids-kongres en had te Konstantinopel, of elders, met kracht van redenen betoogd dat buikloop niet met zich spotten laat), geen sterveling hield hem voor ijdel. Zijne appartementen en zijn tweespan, zijn knecht en zijn koetsier, alles was voor het uitwendige in overeenstemming met zijne onmiskenbare wellevendheid en schranderheid. En schrander was hij in hooge mate. Misschien deugde hij niet voor de studeerkamer of voor het hooger-onderwijs; doch des te beter was hij op zijne plaats in den ruimen en populair-wetenschappelijken kring die zich in groote steden voor de werkzaamheid van den praktischen geneesheer opent. Daarbij bezat hij die zekere vaardigheid in het antwoorden, waardoor lachlust en onbescheidenheid op een eerbiedigen afstand plegen gehouden te worden, en ofschoon hij in den regel de goedhartigheid-zelve bleek, was meer dan één voorbeeld bekend van lieden die beproefd hadden hem in het ootje te nemen en er kwalijk afgekomen waren.

Inderdaad, door ligtvaardig te denken of te spreken over iemand met zulke gelukkige gaven en in de schatting der wereld zoo eervol aangeschreven, zou men zichzelven potsierlijk maken in plaats van hem, ware het niet… dat diezelfde wereld, indien zij tijd en gelegenheid had gehad om hem te doorgronden, hem uitgemaakt zou hebben voor een toonbeeld van immoraliteit.

Een man toch die aan de vrouwen verslaafd is; die een boekdeel zou kunnen vullen met de geschiedenis van zijne minnarijen; een Nederlander met de hebbelijkheden van een Sultan, – zulk een man noemt de wereld onzedelijk. En dokter Ruardi was zulk een man. 's Lands wijs gedoogde niet dat hij een harem nahield, doch het surrogaat daarvan was in zijne woning te vinden. Zijne stemmige voorkamers, waar elk meubelstuk en elk sieraad uitsluitend aan de behoeften en gewoonten van mannelijk comfort herinnerden, waren, met uitzondering welligt van een kabinet, slechts de voorhof van een allerheilige, welks bestaan, buiten hem, alleen aan zijnen adjudant Jacob en aan de dubbelzinnige vivandière bekend was. Door een breeden gang van die kamers gescheiden, bevond zich een drietal ineenloopende vertrekken, die geene westersche Odaliske, tenzij zij buitensporig vele noten op haren zang had, zich geschaamd zou hebben te bewonen. Aan het eene uiteinde van den gang, links, eene met kunstig stuc bekleede badkamer, waarin een wit marmeren kuip met zinnebeeldige bas-reliefs; aan het andere uiteinde een boudoir en alkoof, zoo frisch als had de lente het getooid met hare seringen en jasmijnen; in het midden een groot vertrek, tevens eetkamer en salon, waar ebbenhouten meubelen voordeelig uitkwamen bij den gloed van amarantroode overgordijnen, en de vergulde lijsten van spiegels en schilderijen leven schonken aan een behangsel van gebruineerd trijpt. Drie hooge ramen tot aan den grond vormden een middel van gemeenschap tusschen dit vertrek en eene tamelijk uitgestrekte esplanade, met glas overdekt en ingerigt als wintertuin.

De schare van haar die honderd redenen voor ééne hadden om het bestaan van dit palladium aan niemand te verklappen, was zamengesteld uit (laat ons zeggen) drie verschillende elementen. Voor een gedeelte, doch slechts een gering, waren het jonge vrouwen uit den hoogeren en den hoogsten stand; mishuwden, die hier eene schadeloosstelling of een vergeetboek zochten, en waanden te vinden, voor de geheime ellende van hare eigen binnenkamers. Talrijker, opgeruimder in den aanvang, meer geneigd tot blijven, waren zij die hier somwijlen in alle stilte als vrouwen van den huize fungeerden: binnen- en buitenlandsche schoonheden, wier klimopleven bestond in van den eenen op den anderen Bassa te teren; trekvogels, die niets liever zouden gezien hebben dan dat de dokter om harentwil zijne reputatie er aan gegeven had; internationale Aspasia's, wie het kluizenaarsleven, hoe weelderig ook, toch in den regel hier ten laatste te bang werd. Talrijkst van al waren de min of meer ouderlooze burgermeisjes vertegenwoordigd; zusters van schreeuwende broertjes, wier kielen versteld of wier kousen gestopt moesten worden; jonge deernen, die pas het diakoniehuis verlaten of pas hare belijdenis gedaan hadden, en nieuwsgierig waren te weten hoe het er uitzag in de wereld; winkeldochters inzonderheid, moede van het uitmeten van zijden kleedjes voor anderen en meer bevoorregten, en wie het niet onverschillig kon zijn ook zelven voor een keer zulk een kleedje te dragen, of een horloge te bezitten, of bij hare vriendinnen te kunnen verschijnen met eene echte marabout op een hoedje van italiaansch stroo.

Deernis met eene twintigjarige van de laatste kategorie, die in eene naburige stad, dezelfde waar Stephenson thans werkzaam was, hare schande was gaan verbergen en daar in de bitterste armoede naar voedsel hunkerde voor haarzelve en voor een pasgeboren kind, had den kapelaan, – hij was inderdaad slechts kapelaan, – zich naar M. doen begeven en hem zich doen aanmelden bij Ruardi. In de schamelste woning eener achterbuurt had hij, bij het verrigten van pastorale bezoeken, de boeteling harer ijdelheid aangetroffen en uit haren mond eene oude, steeds onbehagelijke geschiedenis vernomen. Op staalgravures zien dergelijke zondaressen, vooral indien zij tevens een kindermoord op het geweten hebben en dien ten gevolge van staatswege in verzekerde bewaring genomen zijn, er somtijds aantrekkelijk genoeg uit. Zij liggen dan, met het aangezigt naar den toeschouwer gekeerd en met de zaamgevouwen handen onder het hoofd, uitgestrekt op eene met teekenachtig stroo gevulde krib: uit haar halfgeopende mond en hare starende oogen spreekt poëtische wanhoop, en de breede lichtstraal, die door het getralied venster der sombere gevangeniscel naar binnen dringt, is eene aanleiding tot rembrandtieke effekten geworden.

Lidewyde

Подняться наверх