Читать книгу Hilda van Suylenburg - C. Goekoop-de Jong van Beek en Donk - Страница 13

Оглавление

[Inhoud]

Na Hilda en Gladys’ vertrek had Ottilie van Heemeren nog verscheiden bezoeken ontvangen, meest heeren die hun digestievisites kwamen maken. Vroolijk en schitterend, met den hoogen uitdagenden klanklach, de raadselblikken der troublante oogen, de geestige boutades had zij zich bewogen in dien kleinen kring bewonderaars. Maar nu waren zij allen vertrokken; zij zag op de klok: half zes. Eerst om half acht wachtte zij hare gasten. Wat zou zij doen voor dien tijd? Doelloos stond zij voor het raam. Zij had nog geen zin zich nu al te gaan kleeden.

Maar ineens klonk het aanrollen van een rijtuig, pijlsnel, wild rennend kwam het aan en in een oogwenk was het voorbij. Alleen een visioen had het achter gelaten van koolzwarte paarden, kleine koper en kristal fonkelingen van lantaarns en daar boven, op den hoogen bok een glimlach teeder familiaar, een groet met de zweep in ’t voorbij vliegen.

Ottilie groette lachend terug en liet zich toen zinken op een van haar kleine fauteuils.

„Wat ’n dolleman is ie toch om zoo te hollen en nog wel op [81]de Bezuidenhout die zoo smal is! Maar wat heeft ie ze flink in de hand, die wilde zwarten en keurig netjes groeten kan ie ook in zoo ééne seconde. Een echte ridder!”

Zij glimlachte, maar met een nuance van medelijden.

„Arme jongen, ik zal hem toch maar een invitatie voor Zondag zenden, anders zal ie al te ongelukkig zijn. Het schijnt een groote vlam te worden. Als ie nou maar niet lastig wordt, kan het nog wel amusant zijn, goed om den tijd door te komen tot we naar Zwitserland gaan.”

Loom stond ze op en ging naar haar schrijftafeltje met een kleine gaapbeweging vol lusteloosheid. Toen schreef ze met groote letters, zoo als de mode was van dat oogenblik, het adres: Jhr. Mr. van Smaarth. En terwijl ze de invitatie deed, glimlachte ze weer haar wreede sphinxenlachje en herhaalde met een zucht: „Poor fool! en dat noemen de dichters liefde! Boeken en boeken vol, allemaal over liefde! die .… niet bestaat! Niets dan wat zinnelijkheid en ijdelheidsstreeling en convenance, dat is de heele verhouding tusschen man en vrouw!”

Ze stond op en trad langzaam voor den grooten spiegel, de handen achter het hoofd gevouwen, en beschouwde zich lang met nieuwsgierige aandacht. Ze stond dikwijls zoo en zij vond zich mooi, ze genoot in de bekoring van haar eigen beeld.

„Als liefde bestond, had ik haar moeten ontmoeten! Beantwoord ik niet heelemaal aan het ideaal, waarvan mannen droomen als zij van vrouwelijke bekoring spreken? En toch heb ik nooit iemand ontmoet die mij waarachtig om me zelf liefhad! ’t Is niets dan een dichterleugen, liefde. Alsof niet van Smaarth alleen zich zelve, zijn eigen genot in mij liefhad, als of niet mijn man alleen een sierlijk ornament in zijn huis, een goeie huishoudster voor zijn tafel, een jong, vroolijk gezelschap in zijn leege uren in mij liefhad. Wat kan het ze allemaal schelen wat of ik voel en lijd en of ik verga van verveling, verveling, verveling!”

Zij had het woord hardop gezegd en het verlichtte haar het met hartstocht te herhalen in een gril van machtelooze wanhoop. [82]

„En al die menschen die gelooven dat ik gelukkig ben, omdat ik jong en mooi en rijk en artistiek en bewonderd ben! Als of ik niet verging van kou en leegte en onbevrediging en verveling!”

Toen ging de deur open en mijnheer van Heemeren trad binnen. Hij was veel ouder dan Ottilie en zijn hooge magere gestalte begon zich aan de schouders wat te buigen, maar in zijn zorgvuldig geconserveerden ouderdom zag hij er zeer voornaam uit, vooral zooals nu als hij in rok en witte das was.

„Ottilie, is het geen tijd dat je je gaat kleeden? anders ben ik bang dat je je weer zoo zult moeten haasten.”

„Ja zeker ik zal dadelijk gaan,” zeide zij vriendelijk beleefd, zooals zij gewoonlijk tot hem sprak en zij ging heen nog zachtjes neuriënd „verveling.”

Maar onder het opgaan van de trap was zij reeds verdiept in de vraag wat beter zou staan bij haar nieuwe japon, haar paarlen collier of de antieke parure van amathysten.

Hilda van Suylenburg

Подняться наверх