Читать книгу Hilda van Suylenburg - C. Goekoop-de Jong van Beek en Donk - Страница 4

Оглавление

[Inhoud]

De eerste avond was goed afgeloopen. Hilda had haar uiterste best gedaan om lief tegen allen te zijn, en belang te stellen in de dingen harer nieuwe omgeving. In haar wangspieren had ze op ’t laatst een klein pijntje gevoeld van het glimlachen en haar hoofd was doodmoe van ’t ongewone praten maar ze had een volkomen innemenden indruk gemaakt.

„Nou, met haar verdriet zal het wel schikken, dat is ze, geloof ik, een heel eindje te boven,” zeide Eugénie, toen Hilda en Corry naar boven waren gegaan en zij met haar ouders nog even bleef na praten. „Ik was ’n beetje bang dat ze stil en sentimenteel zou zijn omdat haar brieven altijd nog zoo bedroefd waren.”

„Het ergste is dat we nog een heele toer zullen hebben met die vreemde opvattingen van vroeger, die mijn arme broer haar heeft ingeprent,” zeide Mevrouw van Starren. „Enfin, ze is slim genoeg, geloof ik, om wel gauw in te zien dat een heele boel van die theorieën van de broederschap van alle menschen en van vrijheid voor de vrouwen en dat meisjes uit onze kringen zich nuttig moeten maken en zoo meer, hier volstrekt niet gegoûteerd worden, en dan zullen ze van zelf wel verdwijnen. Het voornaamste is dat het een vriendelijk dankbaar schepseltje schijnt te zijn, en een lief gezichtje is het ook, vindt je niet Henk?”

Mijnheer van Starren antwoordde niet, maar floot sissend tusschen zijn tanden een oud operadeuntje. Hij vond Hilda bijzonder mooi, bijzonder bekoorlijk vooral, maar hij vond het beter om het niet te zeggen.

Na een lange wilde jeugd, waaruit nog enkele anecdoten de ronde deden bij heerendiners, was hij eerst laat getrouwd, en zijn relatie tot zijn kinderen was hierdoor eenigszins als van een grootvader tot zijn kleinkinderen geworden. Meestal was hij goedig, zwak zelfs in het toegeven aan hun verlangens, maar zonder eigenlijke belangstelling in hun intiemer leven. Alleen voor Edward, zijn zoon, voelde hij warmer en toen de jongen, na vlug het gymnasium te hebben afgeloopen, gezond en flink, in eens was gaan hoesten en een zware bloedspuwing had gekregen en weg [15]gezonden was naar het Zuiden, had hij er, meer dan iemand kon vermoeden, onder geleden.

Misschien was het wel minder het kind dan de stamhouder, dien hij toen gevreesd had te verliezen, misschien gold zijn angst meer den wapen- en naamdrager dan den zoon, hoe het zij, Edward was de eenige in wiens ontwikkeling hij werkelijk had belang gesteld, wiens gezondheid hem interesseerde en voor wiens toekomst hij zich illusies maakte.

Voor de meisjes echter scheen hij volkomen onverschillig en later was voor Hilda de onderlinge verhouding van dezen vader met zijn dochters een bron van onuitputtelijke verwondering. Beleefd, als welopgevoede menschen, leefden zij naast elkander voort, zonder iets in elkaars leven te beteekenen, de meisjes meestal met een nuance ongeduld in haar toon, en de vader met een iets sterkere nuance ironie. Want uit zijn vroegere ervaringen had hij over al wat vrouw was een zeer cynische beschouwing gehouden: „Toutes les mêmes, mon cher, au fond allemaal dezelfde, geen een kun je er vertrouwen, een noodzakelijk, en op zijn tijd heel bekoorlijk kwaad, j’en conviens, mais un mal tout de même.”

Dit was zijn credo over „de vrouw”, dat hij gaarne bij alle gelegenheden te pas bracht, en het spreekt van zelf dat zijn belangstelling in zijn meisjes niet groot kon zijn bij deze overtuiging.

De man, die het geloof in de vrouw verloren heeft kan immers nooit meer een waarachtig vader voor zijn dochters zijn!

„Wat is het een curieus wijsneusje, voor zoo’n jong ding,” zeide hij lachend. „Hoe noemde ze het ook weer? meisjes die niets deden dan zich amuseeren en toilet maken waren economische nonvaleurs! Ik ben nieuwsgierig hoe of ze het aan wil leggen om een valeur te worden.”

„Onzin,” zeide mevrouw ongeduldig, „dat zijn nog van die idees van m’n broer. We zullen haar die deftige woorden wel uit het hoofd praten.” [16]

Mijnheer van Starren knikte, ondeugende lachtrekjes van ironie en minachting om zijn grijzen knevel.

„Welzeker, ’n paar baltoiletjes en complimentjes, en de ernstigste principes zijn uit ’n meisjeshoofd verdwenen. Een bout de cour, enfuut!”—met een geluid dat Eugénie woedend zenuwachtig maakte, knipte hij een paar maal met den langen nagel van zijn duim tegen dien van zijn ringvinger,—„de verhevenste theorieën gaan bij jonge dames op den loop.”

Hilda van Suylenburg

Подняться наверх