Читать книгу Leven en streven van L. R. Koolemans Beynen - Charles Boissevain - Страница 3

VOORREDE.

Оглавление

Inhoudsopgave

Tot mijn vreugde zal door een herdruk van het Leven en Streven van L. R. Koolemans Beynen weder aandacht gevestigd worden op hem en op het doel waaraan hij zijn leven wijdde. Hij heeft ons op de zee gewezen als het oefeningsveld bij uitnemendheid van den Nederlander.

Zeer juist heeft mr. W. H. de Beaufort eens aangetoond, welke de beteekenis van Beynen’s streven was. Hij schreef:

„Mocht gedurende de republiek en zelfs thans nog wel eens, de landmacht zich niet altijd in die waardeering verheugen, waarop zij billijke aanspraak had, de zeemacht bleef nationaal. Van haar spreken de schoonste bladzijden onzer geschiedenis, in haar leven onze dierbaarste overleveringen voort. Zij heeft van de toppen harer masten de driekleur in alle zeeën zich doen spiegelen.

Er zijn op onzen bol geen staten,

Geen werelddeelen of klimaten,

Waar hare roem is onbekend.

Van waar de zon begint te rijzen,

Of weigert schaduwen te wijzen,

Of ondergaande schaduw zendt.

Geen beter oefenschool, geen vruchtbaarder arbeidsveld voor het jonge Holland, dat zich in den kalmen dampkring van rustigen arbeid niet te huis voelt, dan de zee. De nooit ophoudende strijd met wind en weder eischt tegenwoordigheid van geest, kweekt vastberadenheid, leert den roekelooze voorzichtigheid; de voortdurende aanwezigheid van gevaar stemt den lichtzinnigste tot ernst. De strijd met den medemensch verbittert het gemoed, wekt de dierlijke hartstochten op, verwildert den mensch; de strijd met de elementen geeft hem dien ernstigen moed, die kalme onverschrokkenheid, die onversaagd gevaren trotseert. Het zeemansleven heeft ten allen tijde een grooten invloed, een eigenaardig vormende kracht op het karakter uitgeoefend. Wanneer wij de beschrijving lezen, die Beynen ons van zijne Pernisser visschers naliet, dan zien wij de naneven voor ons der Barentzen en Bontekoe’s. En waar Boissevain ons den jongen zeeofficier uit zijne brieven schetst, daar voelen wij dat er verwantschap bestaat tusschen hem en de De Ruiters en Evertsens, de Trompen en de Van Galens. Het is merkwaardig hoe een zoo vrijheidlievende, zoo onafhankelijke volksaard als de onze, zich op zee aan de strengste tucht, aan de meest onvoorwaardelijke gehoorzaamheid weet te gewennen. Wat wij, in Beynens beschrijving van het leven op den Castor lezen, brengt ons onwillekeurig de woorden in herinnering van een onzer zeventiendeeuwsche schrijvers: „’t Is wonder, de hevigste voorstanders van een ongebonden vrijheid besluiten zich gewillig binnen een gevangenhuis van ettelijke planken.”

„Nogmaals, Nederland moge zich gelukkig achten dat het een zeemogendheid is. Het heeft naast zijn oorlogsvloot, zijn koopvaardijvloot en zijn visschersvloot. Daar is plaats op al die honderden kielen voor alle rangen en standen, voor de zonen der aanzienlijken en de zonen van het volk. Reeds stelde de vaderlandslievende belangstelling van velen, enkelen onzer kloeke zeevaarders in de gelegenheid, om in het belang der wetenschap leerrijke ontdekkingsvaarten tusschen de ijsschotsen der Poolzee te wagen. De herlevende ondernemingsgeest onzer kooplieden, moge ook onzen koopvaarders, tot nog toe maar al te veel gedwongen denzelfden koers te nemen, nieuwe vaarwaters aanwijzen, hen nieuwe wegen leeren zoeken.”

Dank zij Beynen hadden de acht tochten van de Willem Barents plaats. In Duitschland en Engeland werd evenzeer als in Nederland gewaardeerd wat jonge geleerden, wat natuurvorschers op onzen kleinen schoener een goed werk mochten verrichten.

Dit vernam ik o.a. van den grooten Huxley.

Het was op een gastmaal van de Engelsche Royal Geographical Society, dat ik naast hem zat. Door lord Northcote, die later gouverneur-generaal van Britsch-Indië werd en toen president was, had ik—als bestuurslid en secretaris der vereeniging, welke jaar aan jaar de kleine Barents uitzond tot onderzoek der Noordelijke Poolzee—den dank ontvangen van de Royal Geographical Society voor het „onwaardeerbaar werk” van de Barents en voor de redding van Leigh Smith, den Britschen Noordpoolreiziger, dien de Barents bij Nova-Zembla had gevonden.

Ik had Huxley alles te vertellen van de Barents… hoe wij jaar na jaar het geld er voor kregen na alom gebedeld te hebben… hoe weinig de regeering hielp, ofschoon wij voor een reeks zee-officieren een voortreffelijke school van zeemanschap openhielden… hoe stelselmatig en geduldig het onderzoek was, en welke voortreffelijke, voorbeeldige jonge geleerden we telkens konden medekrijgen.

Hem was veel van hun werk bekend, en hij vertelde mij toen, hoe hij, evenals Darwin zijn oefening als natuuronderzoeker, de richting aan zijn studie gegeven, geheel dankte aan de lange zeereizen bij het begin van zijn loopbaan ondernomen. Hij zeide:

—„Geloof mij, voor een jongen geleerde is niets beter dan practisch werk op zee. Ik zelf ging, toen ik in 1846 mijn studietijd in Charing-cross Hospital achter den rug had, voor een jaar of wat als „naval surgeon” de zee op.”

En toen begon hij duidelijk te maken, op zijn eigen, kristalheldere wijze, aan mij, den leek, waarom het leven aan boord, het bezoek van verre zeeën zoo goed is voor een jongen natuurkundige.

Dit was sinds lang in mijn vergeetboekje genoteerd, maar ziet het kwam alles in herinnering toen ik vier jaar geleden het verslag las van een hoogst belangwekkende redevoering, welke professor Rudolf Virchow gehouden had over Medical Science, bij de opening van den winter-cursus in Charing-cross Hospital.

Hij hield de tweede van de Huxley lectures, lezingen ter nagedachtenis van Huxley door groote geleerden jaarlijks te houden.

En hij zeide o.a.:

„In Charing-cross Hospital ontving Huxley in rijke mate onderricht in anatomie en physiologie. Dus geoefend aanvaardde hij den post van naval surgeon, en toen hij vier jaar later van zee terugkeerde was hij een volmaakt zoöloog en een scherpzinnig etnoloog geworden.

„Hoe dit mogelijk was zal gemakkelijk door ieder begrepen worden, die uit eigen ervaring weet hoe groot de waarde van eigen, persoonlijke waarneming is voor de ontwikkeling van onafhankelijk en onbevooroordeeld denken.

„Nemen wij een jongman, die op deze wijze een rijke schat opdoet van positieve kennis…. die bovendien zich geoefend heeft in ontleding en in critisch oordeelen. Welnu, aan zulk een jongman geven een lange zeereis en een rustig verblijf te midden van een geheel nieuwe omgeving een onwaardeerbare gelegenheid tot oorspronkelijk werken en diep nadenken.

„Hij wordt dus vrij van het dogmatisme der scholen…. hij is afhankelijk van het gebruik dat hij gelieft te maken van zijn eigen verstand…. hij is gedwongen van elk afzonderlijk voorwerp de eigenschappen en de geschiedenis na te gaan… hij vergeet weldra de dogma’s van stelsels die in zwang zijn, en wordt dus eerst een scepticus en vervolgens een onderzoeker.

„Dus leerden mannen als Darwin—nooit zullen zijn reizen op de Beagle vergeten worden—en als Hunter en Huxley op zee hoe te onderzoeken en te denken.”

Toen ik dit las werd voor de honderdste keer bij mij de oude smart weer levendig over het staken van de Barents-tochten.

Jaar aan jaar hielden wij vol, maar ten laatste konden wij geen steun meer verkrijgen…. de Barents moest hernieuwd of beter nog vervangen worden, maar geld ontbrak… en zoo moesten wij het onwaardeerbaar, het eenig aanhoudend, wetenschappelijk onderzoek der zeeën dat Holland—die zeemogendheid!—ooit deed, opgeven.

Maar, voorwaar niet vruchteloos, heeft Beynen gevoeld, gedacht, gewerkt en het spoor ons gewezen.

Wij hebben onder zijn leiding iets tot stand gebracht. Steeds boden nieuwe zeeofficieren, nieuwe geleerden zich aan. Deed o.a. professor Weber, die zoo heerlijk volhardend zijn zee-onderzoek voortzet, niet zijn eersten oefeningstocht op onzen kleinen Barents! Deed prof. Sluiter niet hetzelfde?

Knappe, eenvoudige, geduldige mannen der wetenschap als zij, die ons vaderland tot eere zijn, waren steeds gereed op het eerste appèl mede te gaan!

Dit alles ligt in het verleden. Maar in het heden klinken nog prof. Virchow’s woorden.

Nog steeds bestaat de vereeniging welke de Barents uitzond… nog steeds zijn leden van het bestuur enkele der mannen, die de tochten van weleer leidden en aanvoerden.

Als er jonge mannen, jonge geleerden zijn, begeerig tot herleving der onderzoekingstochten, die een plan, een denkbeeld hebben, die op Beynen’s spoor tot eere der marine en der wetenschap willen werken, laat hen dan bij deze veteranen der oude tochten aankloppen.

Het ideaal herleeft in Europa! Komt jonge zeevaarders, jonge geleerden, geeft ook een oud en schoon ideaal ons vaderland, een nieuw en krachtig leven!

Doet ge dit dan eert ge Beynen. En nu, 27 jaar nadat ik mijn vriend’s leven schetste, zeg ik nog met dezelfde warme overtuiging van toen, dat geen jonge zeeheld hartelijker waardeering door navolging verdient dan hij.

Drafna. Naarden, Mei 1906.


Leven en streven van L. R. Koolemans Beynen

Подняться наверх