Читать книгу De vroolijke tocht - Cyriel Buysse, Cyriel Buysse - Страница 10

NANCY

Оглавление

Nancy is een prachtige, nobele stad. Haar Place Stanislas, haar magnifieke hekken en fonteinen, haar heerlijk park en monumentale Place de la Carrière, ’t is alles van de mooiste, fijnste, verhevenste aristocratie. ’t Is levend Louis XV! Maar behalve haar groote, indrukwekkende schoonheid, schijnt zij ook te getuigen van een gansch zelfstandig leven. Men krijgt hier heelemaal niet, als in veel andere, groote, fransche steden, den indruk van provinciestad, met nabootsing van het alleen en over-alles-heerschende Parijs. Neen; Nancy geeft de impressie van een gansch afzonderlijke capitale. Nancy schijnt mij het levend bewijs eener mogelijke, fransche decentralisatie, iets, waarover vele Franschen nog steeds blijven wanhopen.

Nancy is de schoone oude stad van grijs en goud, een nobel, fijn juweel in den prachtgordel van haar groene parken. Er hangt een deftige, rijke rust over, en ’t is of de bevolking zelve eenigszins dien stempel van voornaamheid draagt. Geen holle drukte, geen joelend lawaai hier op straat: kalmte, stemming, ernst die bijna een ietsje zwaarmoedig aandoet, alsof de menschen daar nog meer in ’t stil-glanzend verleden dan in den hedendaagschen „struggle” leven.

In die mooie stad, – het spreekt van zelf – hadden wij ook een prachthôtel, met al den nieuwst-modernen „comfort”. En mijn dames, die verwend, en wel een beetje vies zijn uitgevallen, toonen zich uiterst verrukt daarover. Zij beschouwen het hier als de eerste gelegenheid sinds ons vertrek, waar men zich eens goed en flink kan wasschen, en in hun kamers zijn de waterkraantjes druk aan ’t vloeien. Zij nemen een bad, en, aangezien men niet weet in welk soort van hôtel men morgen zal aanlanden, nauwelijks afgedroogd, nóg een bad, als provisie voor later. ’t Lijkt wel verrukkelijk. Een echt buitenkansje! Heerlijk om nu zoo frisch aan tafel te gaan.

Maar waar blijft toch de tweede onzer dames? Wij zitten al een heele poos, wachtend, in de mooie, lichte, wit-en-gouden eetzaal, en zij komt maar niet te voorschijn. Zou ze soms een dèrde bad genomen hebben?

Ah! daar is ze…! Maar wat ziet ze ’r vreemd uit, rood, stuiplachend, gevolgd door een maître-d’hôtel, die zich stijf en deftig poogt te houden, doch blijkbaar ook alle moeite heeft om niet in een lachbui uit te barsten.

– Wat is er toch gebeurd? vragen wij met verbazing.

Ach, niets zoo bizonders, maar onze dame, die wel eens aan distractie lijdt, heeft er weer eentje begaan. Na de bad- en kleedpartij beneden komend, is zij maar, op goed geluk af, een gang en een deur ingegaan, om te dineeren. Zoo is ze in een zaal gekomen waar werkelijk menschen – en nog wel bizonder vroolijke – zaten te eten.

– C’est bien pour la salle des courriers, mademoiselle? had een kellner op den drempel haar met bedenkelijk gezicht gevraagd. En mijn dame, in mooi avondtoilet, had maar kordaat „oui oui” geantwoord en was kalm aan een tafeltje gaan zitten, op ons wachtend.

’t Publiek leek haar daar wel niet zoo buitengewoon gedistingeerd, maar vroolijk, echt vroolijk, meestal vrij jonge mannen en vrouwen aan één lange tafel bij elkaar gezeten. Enkele van die mannen hadden donker-grijze jassen aan met koperen knoopen en een paar jonge meisjes droegen witte mutsjes met lange linten. Aan een kapstok hingen drie vier petten, met koper omrand.

Toch scheen de entree van mijn dame daar een vage stoornis te hebben verwekt. Het ging er dadelijk iets minder vroolijk toe en een soort beraadslaging onder de kellners werd heimelijk in een hoek gehouden. Eindelijk kwam er één schoorvoetend naar mijn dame toe en vroeg haar, stil-vertrouwelijk:

– Vous savez, mademoiselle, que vous êtes ici avec les chauffeurs et les femmes de chambre?

De vroolijke tocht

Подняться наверх