Читать книгу De vroolijke tocht - Cyriel Buysse, Cyriel Buysse - Страница 5

HÔTEL DES POSTES!

Оглавление

Nog nooit hebben de vergulde letters van een hôtel mij zoo vriendelijk toegelachen, nog nooit heb ik zooveel echten, gullen welkom gelezen als op het vet gezicht van den gezetten eigenaar, die ons voor de stoep kwam begroeten.

Of we kamers konden krijgen? Zeker!

Of het nog niet te laat was om te dineeren? Absoluut niet!

Mijn bagage en mijn dames werden afgeladen, ik borg den wagen in de garage, en even later zaten wij alle vier, trotsch en gelukkig als na een roemrijke overwinning, om een tafeltje, gezellig in de helder-verlichte eetzaal.

Het is toch eigenaardig hoe een impressie, – en nog wel zoo’n onnoozele impressie – halsstarrig-blijvend zich kan opdringen!

Bouillon is een pittoresk en aardig gelegen stadje, met een mooi riviertje en de indrukwekkende ruïne van een prachtig oud slot; het is mooi van omstreken en kleur en alleszins de moeite waard om te bekijken; en toch, als ik nu weer aan Bouillon denk, is het telkens, tot sarrens toe, fataal en onverjaagbaar, een onnoozele impressie van gansch anderen aard, die zich aan mij komt opdringen:

Ik zie van Bouillon alleen de lichte eetzaal van ’t hôtel waar ik gezellig met mijn dames zat: ons tafeltje in een hoek en, vlak daarvoor, een ander tafeltje, waaraan drie personen, twee dames en een heer gezeten waren.

De heer, van iets meer dan middelbaren leeftijd, was slank en mager en had een vrij gedistingeerd uiterlijk, maar een tamelijk bête expressie over zijn gezicht. Een der dames was groot, zwaar, zwart, massief, met een bolrond gelaat, waarin de groote, donkere oogen als van onverholen nieuwsgierigheid blonken, terwijl haar groote mond met glinsterwitte, valsche tanden aldoor van verbazing of bewondering scheen te lachen. De andere was kort en klein, maar goed gevuld van vormen ook, met een bleek gezicht vol rimpels om den mond en om de oogen, die haar een uitdrukking van gefolterde consternatie gaven.

De heer, nu, die een buitengewoon onaangenaam-klinkend orgaan bezat, praatte, praatte, praatte, onbedaarlijk en onophoudend, zooals ik wel meer gemerkt heb van menschen met een bizonder-akeligen stemklank. Hij praatte, als een drassige bron die eindeloos brobbelt en de beide dames zaten te luisteren in verstarde houding, de groote met haar stralende verbazing en bewondering, de kleine bleeke met haar folterrimpels van verslagenheid, beide roer- en machteloos in verschillende gevoelens, als voor een niet te stelpen, alles-overweldigend natuurverschijnsel. Er was geen begin bij en er kwam geen eind aan; wij vonden ze zoo en wij hebben ze zoo gelaten; en ik kan me niet anders voorstellen als dat ze daar nòg zoo zitten: de man babbelend, babbelend, babbelend; de beide vrouwen stom-en-roerloos-luisterend, de eene met een juichgezicht, de andere als het beeld der consternatie, beide als gepetrifieerd in hun diverse, alles overweldigende gewaarwordingen.

Het is toch gek en ergerlijk dat dàt nu voor mij de impressie van Bouillon moet blijven.

De vroolijke tocht

Подняться наверх