Читать книгу De vroolijke tocht - Cyriel Buysse, Cyriel Buysse - Страница 6

BAZEILLES

Оглавление

Het geeft mij altijd eenige emotie wanneer ik, over een grens van ’t eene land in ’t andere kom. Er is wel niets gebeurd, niets veranderd, de streek ziet er hier precies uit zooals ginds waar je vandaan komt, ’t is als het eene jaar dat, op Silvesteravond, in het andere versmelt, en toch is er „iets”, het gevoel, dat je in een ander land, bij een ander volk gekomen bent.

Wij zijn op den weg van Bouillon naar Sedan. Langs dezen weg, die zich golvend uitstrekt over groene heuvelen, was het, dat, juist veertig jaar geleden, een gedeelte van het verslagen, gansch ontredderd Fransche leger, in uiterste wanorde naar de Belgische grens kwam gevlucht. Hier werden geweren, sabels, uitrustingen als nutteloozen ballast in slooten en struiken weggegooid, en ongelukkige, als wilde beesten nagezeten menschen: bloedend, bestoven, hun uniformen aan flarden, afgemat van vermoeidheid en uitgeput door dorst en honger, sleepten zich strompelend, in verwilderden doodsangst voort, om misschien nog hun ellendig leven te redden.

Het fransch-militair uniform, zoo onpraktisch voor den hedendaagschen oorlog, heeft wel de echte, wreede oorlogskleur. Wij zijn er traditioneel aan gewend geraakt door panoramavoorstellingen en door schilderijen. Die roode broeken en roode petten hebben de bloedkleur van het slagveld. De automatische duitsche soldaat geeft volstrekt niet dien indruk; dat is een operette-soldaat. De engelsche, ondanks zijn bloedroode jas, evenmin; die blijft een parade-knecht. Ik weet eigenlijk niet waar het hem in zit, maar het gewoonste fransch infanteristje doet je dadelijk aan ’t slagveld, aan de vermoeienis der afmattende tochten, aan het stormen der paarden, aan het schitteren der blanke wapens, aan het gedonder der kanonnen, aan den rook van het kruit, aan het wapperen der vlaggen en het sterven der gewonden denken.

Sedan…! Men ziet de kleine stad daar in het Maasdal liggen, grijs-grauw, onbeduidend, zonder karakter. Men houdt er niet op, ’t is maar een naam, en die naam klinkt te groot en te wreed voor de thans nuchter-waarneembare werkelijkheid. Men keert links om, over een breeden, rechten weg: de weg naar Bazeilles!

Dáár is ’t gebeurd! Dáár heeft de wreede strijd in zijn aller-hevigste razernij gewoed. Daar staat, links van den weg, recht tegenover het pad dat naar het dorp leidt „la maison des dernières cartouches” en een eind verder, zijlings van het dorpspad, in de diepte, ligt het kerkhof, met de „Ossuaire”.

Het was een mooie, heete zomerdag. 1 September 1870!.. Zoo kwamen ze, de Beierschen, in drommen uit de vallei naar de hoogte, schuilend achter ieder struikje, boompje, muurtje, en zoo werden ze door de verborgen opgestelde Franschen neergeschoten. Hoeveel vielen er onder de kogels der in het huis „des dernières cartouches” verscholen vijanden? Het veld lag donker van de lijken. Maar steeds kwamen er andere… andere ten aanval opdagen, ook de verdedigers slonken tot een handvol dapperen en eindelijk, na een strijd die meer dan zeven uren duurde, moest de witte vlag der overgave op het moordend huis geheschen worden.

Nu liggen zij daar allen samen op het kerkhof, in den afzonderlijk voor hen gebouwden „Ossuaire”, de Franschen rechts, de Duitschers links, met een middengang tusschen hen beiden.

De Franschen zijn door matte, kleine buitenramen met een geelachtig licht beschenen; de Duitschers liggen gansch in ’t donker. Maar ’t is precies hetzelfde: de Dood heeft dat alles eender gemaakt.

Die ontelbare schedels en beenderen hebben een aparte, eigenaardige kleur. Of liever: ’t is een aparte, mysterieuze atmosfeer die er omheen hangt. ’t Is die stilte, die als ’t ware voelbare en zichtbare doodsche roerloosheid en stilte, gepaard aan de herinnering van zooveel strijd en lijden. ’t Is de immensiteit van zooveel smart en foltering, in een zoo klein bestek opeengehoopt… En de vraag rijst, onbedwingbaar: waarom…? waarom moest dat zoo?..? De vraag rijst: Moest dat nu werkelijk zoo, onfeilbaar, onvermijdelijk?.. Was het niet mogelijk dat al die flinke, sterke jongelui, waarvan de een den ander niet eens kende, in plaats van elkaar zonder redenen dood te schieten, elk in zijn eigen land en huisgezin gelukkig bleven leven?

Neen, neen, dat hoefde zoo niet. Geen hoogere macht heeft het aldus bevolen. ’t Is menschenwerk, laf, gemeen, verachtelijk menschenwerk dat daar ligt!

De vroolijke tocht

Подняться наверх