Читать книгу De vroolijke tocht - Cyriel Buysse, Cyriel Buysse - Страница 2

OP REIS!

Оглавление

Per auto op reis, als heer-alleen met drie dames, geheel Frankrijk door en zonder chauffeur, het is voorwaar geen kleinigheid!

Drie dames, drie koffers, en mijn eigen klein koffertje, een stapel mantels, jassen, plaids en capes, neen, er is geen hoekje plaats meer over voor den kleinen „mécano”, dien ik gehoopt had mee te kunnen nemen.

Ik zal alles zelf en heel alleen moeten doen: naphta, olie, water bijvullen, banden opleggen of banden oppompen, smeren, poetsen, schuren… en sturen. Elken ochtend, een uur vóór ’t vertrek, terwijl mijn dames nog rustig te bed liggen, zal ik reeds aan ’t werk zijn; elken avond, een uur na aankomst, terwijl mijn dames zich aan ’t opfrisschen en aan ’t verkleeden zijn, zal men mij nog aan den wagen bezig vinden.

Zal het gaan…? Laat het ons maar probeeren!

De wagen is kant en klaar. Dat is hij al sinds dagen. Alles, àlles wat kòn worden nagezien, ìs nagezien. Wat nu nog kan gebeuren, hangt alleen van onze goede en kwade kans af. De bagage is opgeladen, mijn dames zijn ingeladen, zij zitten met frissche wangen en blijde oogen te glimlachen en ik moet ook glimlachen, omdat ze zoo goed bij elkaar in de auto passen: de dames en hunne bagage. Men kan zich de eene zonder de andere niet goed voorstellen, ze completeeren elkaar, maken één geheel uit.

Vooraan, op den wagen, rechts en links op de acetyleenlantarens, zijn twee vlaggetjes geplant: rechts, de zwarte leeuw op gouden veld, de Vlaamsche vlag; links de Hollandsche driekleur, met het oranje wimpeltje in top. Dat staat wel aardig. Het zal vooral heel aardig staan als ze straks, onder het rijden, levendig gaan wapperen. Hun frissche, helle kleuren geven wat fleur aan den langen, open wagen, die eentonig grijs van tint is, dè tint van een reiswagen.

De vlaggetjes wapperen…!

Gent, het groote, drukke, vuile en toch imposante Gent, de donkere, viriele oude stad met de forsche gebouwen, ligt al een eind achter den rug, en wij hossen en schudden en dansen over de hobbelige keiwegen. O, die schrikkelijke vlaamsche en brabantsche keien! Kinderhoofden! zeggen de hollandsche chauffeurs. Maar wij noemen ze: doodshoofden. Zullen we wel ooit te Brussel geraken! Zal de wagen niet tot splinters uit elkaar vliegen? Wij tellen de dorpen als zooveel lijdensstaties van een folterweg. Hoe is ’t Gods mogelijk om in zoo’n land auto te rijden? Wie zijn de sombere barbaren, de oer-negers, de menschenhaters en de menscheneters, die zulke bestrating ooit verzonnen? Wij schokken en springen door een stadje: Dendermonde; af en toe kijk ik om of mijn bagage en mijn dames nog steeds in den wagen zitten; wij hobbelen door dorpen met een bevolking, die bijna uitsluitend uit kleine kinderen schijnt te bestaan; risten, dozijnen, krioelingen van kinderen, op de straat, in de moddergreppels, vóór, achter en langs de huizen; (o, vruchtbaar Vlaanderen, wat wordt er met liefde aan uw toekomst gedacht!) wij komen in een streek van hondenkarren, geen andere gespannen dan hijgende, blaffende, brullende en sjokkende hondenkarren; even krijgen wij een mooien, zachten grintweg (o, welk een verademing! wat een zaligen voorsmaak van wat ons verder op de reis te wachten staat!) om trouwens spoedig weer over de doodshoofden door elkaar geslingerd en geschokt te worden; en eindelijk doemt Brussel in de verte op.

Komaan! We zijn er toch levend aangeland. Het overige zal nu maar kinderspel meer zijn.

De vroolijke tocht

Подняться наверх