Читать книгу De Vegetarische Keuken - E. M. Valk-Heijnsdijk - Страница 7
B. Zoete soepen.
ОглавлениеR. 46. Aalbessensoep I. Men zet koud water op met een aantal versche frambozen of met wat frambozensiroop. Men bindt het nat als het kookt met maizena en als het goed doorkookt, voegt men er de aalbessen bij, na deze eerst goed te hebben gewasschen, gerist en door de zeef te hebben gedrukt. Suiker naar smaak. Men dient ze op, hetzij warm of koud, met een keukenbeschuit.
R. 47. Aalbessensoep II. Men kookt parelgort zeer ruim. Als ze 2 à 2½ uur gekookt heeft, voegt men er wat versche frambozen of wat frambozensiroop bij. Daarna doet men het sap van de goed gewasschen en door de zeef gedrukte aalbessen er bij, voegt er suiker aan toe naar smaak. Men kan ze warm of koud opdienen.
R. 48. Aardbeiensoep I. Men zet koud water op met wat versche frambozen of met wat frambozensiroop. Als het nat kookt, bindt men het met maizenameel. Daarna doet men er voorzichtig de aardbeien bij, na ze goed te hebben nagezien, gewasschen en van de steeltjes te hebben ontdaan. Suiker naar smaak. Men dient ze warm of koud op.
R. 49. Aardbeiensoep II. Men kookt parelgort zeer ruim, gedurende 2 à 2½ uur en voegt er dan wat versche frambozen of frambozensiroop aan toe. Is ze weer een poosje aan de kook, dan voegt men er voorzichtig de aardbeien bij, die men vooraf goed heeft nagezien, gewasschen en van de steeltjes ontdaan. Suiker naar smaak. Daarna nog enkele minuten doorkoken. Men dient ze warm of koud op.
R. 50. Abrikozensoep I. Men kookt parelgort zeer ruim gedurende 2 à 2½ uur, voegt er dan de goed gewasschen versche abrikozen aan toe. Suiker naar smaak. Na ze een kwartier op een zacht vuur te hebben laten koken, kan men ze opdienen. Ook kan ze koud worden opgediend.
R. 51. Abrikozensoep II. Men kookt parelgort zeer ruim gedurende een paar uur, voegt er dan goed gewasschen gedroogde abrikozen bij (75 gram op 1 liter water). Suiker naar smaak. Vervolgens laat men de soep nog twee uur op een zacht vuur koken of, liever nog, zet men de soep in een goed verhitten oven. Koud of warm op te dienen.
R. 52. Appelsoep. Men kookt moesappelen volgens R. 272 of 273, maar zet ze ruimer op. Als de appelen door de zeef zijn gewreven, lengt men ze aan met heet water, tot de gewenschte dikte. Men voegt er suiker en wat citroensap naar smaak aan toe. Men kan ze koud of warm opdienen.
R. 53. Chocoladesoep. Op een liter melk neemt men een lepel chocolade en vier lepels suiker. Men roert de chocolade en suiker met een weinig water of koude melk aan en roert ze door de kokende melk, voegt er een weinig geraspte citroenschil door, desverkiezende ook wat vanille en bindt ze met een weinig maizena. Men dient ze koud of warm op met een keukenbeschuit.
R. 54. Citroensoep. Parelgort, ruim opgezet, laat men gedurende 2 à 2½ uur koken, voegt er het sap van eenige citroenen aan toe, zoodat de soep een aangenamen smaak krijgt. Voor de kleur raspt men citroenen voorzichtig af zoo dat het wit niet wordt geraakt en evenzoo een paar sina’s appels. Als men het geraspte geel der schillen door de soep heeft geroerd, laat men ze nog enkele minuten op een zacht vuur staan. Suiker naar smaak. Men kan ze koud of warm opdienen.
R. 55. Frambozensoep I. Men zet koud water op met sap van versche aardbeien. Als het nat kookt bindt men het met maizena. Frambozen, die men van te voren goed heeft gewasschen en nagezien met het oog op de wormpjes, die er vaak in worden gevonden, doe men er voorzichtig bij, zoodat ze heel blijven. Men voegt er suiker naar smaak aan toe. Koud of warm op te dienen.
R. 56. Frambozensoep II. Men zet parelgort zeer ruim op en kookt ze 2 of 2½ uur, voegt er dan het sap van wat versche aardbeien aan toe. Is de gort weer aan de kook, dan voegt men er voorzichtig de frambozen bij, die men te voren goed heeft gewasschen en onderzocht, of er geen bij waren met wormpjes. Suiker naar smaak. Men kan ze koud of warm opdienen.
R. 57. Kersensoep. Men wascht de kersen goed, ontdoet ze van de steeltjes, zet koud water op met bruine suiker en wat frambozensiroop. Als het vocht kookt, doet men de kersen er bij, laat ze even doorkoken en bindt het nat met maizena.
R. 58. Kervelsoep (Zoete). Op één liter karnemelk neemt men 50 gram sultana-rozijnen en 50 gram krenten, laat het te zamen koken, voegt er fijngehakte kervel bij en suiker naar smaak. Om de soep te binden, gebruikt men havermout of aangemaakte bloem. Indien men parelgort als bindmiddel wenscht, dan moet de parelgort met de melk gekookt worden. Men voegt er dan de kervel bij, als de parelgort gaar is. Men dient de soep koud of warm op.
R. 59. Kruisbessensoep. Nadat de kruisbessen van den bloesem zijn ontdaan en goed gewasschen zijn, worden ze met koud water opgezet. Als de kruisbessen goed gaar zijn, worden ze door de zeef gewreven en met heet water aangemengd totdat de soep de vereischte dikte heeft. Daarna klutst men een ei in de soepterrine, neemt telkens wat van de afgekoelde soep, roert het door het geklutste ei, zorg dragende steeds in één richting te roeren. Men gaat zoo voort totdat al de soep in de terrine is overgegaan. Men zoet de soep naar smaak.
R. 60. Melksoep met kokosnoot. Men raspt of maalt kokosnoot zooals in R. 509 wordt beschreven. Terwijl brengt men melk aan de kook, die men met Javaansche suiker of arènsuiker naar smaak zoet. Men bindt de melk met maizena, neemt ze dan van het vuur en roert er de geraspte of gemalen kokosnoot door met nat, dat van de kokosnoot afkomstig is, zorgdragende dat de soep niet te dun wordt.
R. 61. Perensoep. De peren worden dun geschild, in vierdeparten gesneden, daarna gewasschen en met koud water opgezet. De peren moeten lang koken, totdat ze een mooie roode kleur hebben. Men voegt er wat bessennat aan toe en suiker naar smaak. Het nat wordt met maizena gebonden.
R. 62. Perzikensoep. Men ontdoet de perziken voorzichtig van de schil, halveert ze en verwijdert de kernen. Men zet ze vervolgens op in kokend water. Als ze koken, voegt men er wat frambozensiroop bij en suiker naar smaak. Het nat wordt gebonden met maizena.
R. 63. Pruimensoep I. Versche pruimen worden gewasschen, van de schil ontdaan en ontkernd. Men zet ze met kokend water op. Als ze koken, doet men er wat frambozensiroop bij en suiker naar smaak en bindt het nat met maizena.
R. 64. Pruimensoep II. Men kookt parelgort zeer ruim, gedurende een uur, voegt er dan goed gewasschen gedroogde pruimen bij (350 gram op 1 liter water) en zet de soep nog een paar uren in een goed verhitten oven.
R. 65. Rhabarbersoep. Men kookt parelgort zeer ruim, gedurende 2½ uur, doet er dan de gewasschen en in kleine stukjes gesneden rhabarberstelen bij, die men dan met een citroenschilletje nog ½ uur laat doorkoken. Men zoet de soep naar smaak.
R. 66. Rozijnensoep. Parelgort zet men in ruim water op. Als ze een paar uur gekookt heeft, doet men er sultana-rozijnen in benevens wat bessennat, frambozensiroop, alsmede een citroenschil. Daarna laat men de soep nog op een zacht vuur ruim een uur doorkoken. Suiker naar smaak.
R. 67. Sina’s-appelsoep. Eenige sina’sappelen worden uitgeperst en het sap met koud water opgezet. Er wordt wat citroensap aan toegevoegd. Ook raspt men het geel van een paar sina’sappelen en een paar citroenen zonder het wit te raken. Nadat men de geraspte schil bij de soep heeft gedaan en suiker naar smaak er aan heeft toegevoegd, bindt men de soep met maizena en dient ze op met een keukenbeschuit.
R. 68. Vruchtensoep. Verschillende vruchten, zooals de tijd die oplevert, worden goed schoongemaakt en goed gewasschen. Men lette er op dat vruchten, die lang kunnen of moeten koken, zooals appelen en peren het eerst in den soeppot komen en vruchten, die niet tegen het koken kunnen, zooals aardbeien en perziken bijv. pas in de soep worden gedaan, als de soep met de maizena gebonden is, waarna men ze nog even laat doorkoken. Koud of warm op te dienen.
R. 69. Zuringsoep (Zoete). De zuring wordt goed nagezien, maar niet afgerist, daarna goed gewasschen en met water opgezet. Als ze gesmolten is, giet men ze door een zeef, voegt er krenten, rozijnen en suiker naar smaak aan toe, bindt ze met maizena en laat ze dan nog een kwartier op een zacht vuur staan. Vóór het opdienen roert men er wat boter door.