Читать книгу Frank Mildmay, De zeeofficier - Фредерик Марриет - Страница 3
ОглавлениеDoor
Kapitein Marryat
Tweede omgewerkte druk
Door
W. Degenhardt
met 12 oorspronkelijke platen
Geteekend en gegraveerd door Jos. Scheidel
Amsterdam
Tj. van Holkema
Gedrukt bij P. W. M. Trap, Leiden.
Levensschets van Kapitein Marryat.
Kapitein Marryat heeft zich, als zeeofficier en als schrijver, een uitstekenden naam weten te verwerven. Hij werd den 10en Juli 1792 te Westminster geboren. Van zijn kinderjaren valt weinig mede te deelen; met sterke hartstochten en een vroegtijdig ontwikkelden geest was hij een moeielijk te regeeren knaap. Hij liep weg van elke school, waarop men hem plaatste, en het Dorado van zijne verbeelding was steeds—de zee! Eindelijk werd zijn verlangen om in den zeedienst te komen te sterk om voor eenige overreding te wijken, en deed zijn vader de noodige stappen daartoe. Op den 3en September 1806 maakte hij zijne eerste reis naar de Middellandsche zee op Zijner Britsche Majesteits schip Impérieuse, commandant lord Cochrane.
Deze kruistocht van de Impérieuse heeft in de geschiedenis veel éclat gemaakt. Gedurende de drie jaren, die Marryat op dat schip diende, was hij getuige van meer dan vijftig gevechten, waaraan hij zooveel deelnam als men een knaap van zijne jaren kon toestaan. In den eersten winter van zijnen diensttijd nam en vernielde lord Cochrane drie Fransche oorlogsschepen en twaalf koopvaarders: ook vernielde hij het fort Roquette, bij den ingang van Arcassan.
Op den 21en Februari 1808 nam Marryat deel aan een gevecht in de baai van Almeria; op den 30en Juli van datzelfde jaar werd het kasteel van Mongat aan de Impérieuse overgegeven; op den 13en November liet men een fort bij Barcelona in de lucht springen en werd een Fransch schip genomen. Bij al deze ondernemingen was hij tegenwoordig; ook nam hij deel aan de verdediging van het kasteel van Rosas.
Bij deze verschillende ontmoetingen kreeg Marryat drie wonden, waarvan eene in zijne maag; een gedeelte van zijn hemd met de bajonet mede in het lijf gedrongen, deed dienst voor prop en stelpte het bloed, zoodat hij in de opgewondenheid van het gevecht geene pijn gevoelde. Eerst toen hij zich ontkleed had en het wegnemen van het linnen het bloed weder had doen vloeien, bespeurde hij gewond te zijn. In lord Cochrane’s rapport dd. 8 December 1808 werd hij loffelijk vermeld en in Mei 1809 ontving hij een getuigschrift van denzelfden hoofdofficier voor betoonden moed bij het redden van het leven van den adelborst Cobbett; welk voorval (evenals de meeste gebeurtenissen uit zijn vroeger leven) omschreven is in »Frank Mildmay.” Op den 9en Januari 1809 liep de Impérieuse Port Selda binnen, verdreef den vijand uit zijne stellingen en veroverde vier bronzen kanonnen, die aan boord werden genomen, met welke daad lord Cochrane’s veelvuldige diensten in de Middellandsche zee besloten werden. Marryat bleef echter aan boord van de Impérieuse dienen en ontving in de daaraanvolgende maand April een getuigschrift van luitenant Urry Johnson voor zijn moedig gedrag, toen hij onder dien officier op een ontploffingsvaartuig dienst deed. In October van dat jaar werd hij met Zr. Ms. Victorious (van 74 stukken) van Vlissingen naar Engeland opgezonden, daar hij door een hevigen aanval van Zeeuwsche koorts tijdelijk buiten den actieven dienst was geraakt. Zeer tijdelijk slechts, daar hij daags na zijne tehuiskomst geplaatst werd aan boord van Zr. Ms. Centaur, het vlaggeschip van sir Samuel Hood. Hij was toen achttien jaren oud. Met sir Samuel Hood keerde Marryat naar de Middellandsche zee terug en redde in September 1810 het leven van den matroos Thomas Mowbray, die van de groote ra overboord viel, toen het schip buiten Toulon kruiste. Na een afzijn van twaalf maanden voer hij van Cadix naar huis op de Atlas (van 74 stukken), commandant James Sanders en ging van daar naar Barbados en Bermuda, als passagier aan boord van de Africa (van 64 stukken), commandant John Bastard.
Op den 1en Maart 1811 sprong Marryat op zeer moedige wijze van de kampanje van dit schip overboord, terwijl het met een zevenmijls vaart vóór den wind zeilde, om het leven te redden van den matroos James Walker; een poging die vruchteloos bleek, daar hij bijna 2 Eng. mijlen achter de Africa en meer dan dertig minuten te water was, vóór er tot zijne redding eene sloep bij hem kon komen. Voor deze handeling ontving hij een getuigschrift van moed van kapitein Bastard. Van Bermuda vertrok hij met een stoomschip, de Chab naar Halifax, bestemd voor de Aeolus, een fregat onder bevel van kapitein lord James Fownshend. Op den 30en September, terwijl de Aeolus vóór New-York kruiste, woei er een allerhevigste storm, en toen het schip over zijde was geworpen en zijne bezaansmast en de stengen had verloren, ging de jonge Marryat vóóraan het tuig in, ten einde de groote ra los te kappen (eene onderneming ten hoogste gevaarlijk voor hemzelf), en redde daardoor het vaartuig van den ondergang. Zijn heldhaftig gedrag bij die gelegenheid wekte de algemeene bewondering op, en in een getuigschrift verleend voor zijnen moed, zegt lord James Fownshend: »Hij gedroeg zich met eene dapperheid, onverschrokkenheid en fermeteit, die mijne hoogste goedkeuring wegdroegen.” Jaren later over diezelfde gebeurtenis schrijvende, zeide Marryat: »Het was het meest trotsche oogenblik van mijn leven.”
Van denzelfden officier ontving hij een tweede getuigschrift voor het redden van een jongen in de haven van Halifax. Op den 17den November 1811 werd hij overgeplaatst naar de Spartan, een fregat onder bevel van kapitein Edward Pelham Brunton, onder wien hij bleef doordienen op de Noord-Amerikaansche kust tot den 22en Augustus 1812. Weinige dagen vóór hij dit schip verliet om thuis te varen met de korvet Indian, nam hij deel aan twee sloepen-expeditiën in Haycockshaven en Little River, waarbij zes Amerikaansche vaartuigen genomen werden.
Op den 26en December 1812 ontving Marryat zijne benoeming tot luitenant, en op 8 Januari 1813 werd hij geplaatst aan boord van de korvet L’Espiègle, commandant John Taylor. Den 8en Februari daaraanvolgende viel de matroos Jacob Small uit het grootwant, en sprong Marryat hem natuurlijk na om hem te redden; doch weder was die poging zonder goed gevolg door den langen tijd, die er noodig was vóór eene sloep hem kon bereiken. Voor deze laatste moedige daad werd luitenant Marryat wederom beloond door een getuigschrift van kapitein Taylor. In zijn geheelen diensttijd bij de marine ontving hij zevenentwintig getuigschriften, aanbevelingen en dankbetuigingen, behalve nog eene gouden medaille van de Humane Society voor het redden van menschenlevens met gevaar van zijn eigen.
Luitenant Marryat bezocht achtereenvolgens Suriname, Demerary en Barbados; doch toen er bij eene danspartij op laatstgenoemde plaats een bloedvat bij hem gesprongen was, verliet hij L’Espiègle en keerde met de Spartan als passagier naar Engeland terug.
Zijne volgende plaatsing was op 31 Januari 1814 aan boord van de Newcastle (van 58 stukken), commandant lord George Stuart, onder wien hij behulpzaam was in het nemen van den Amerikaanschen kaper Ida (van 10 stukken) en Prince de Neufchatel (van 18 stukken). Op den 19en December sneed hij vier schepen den weg af naar de baai van Boston. Wegens voortdurende ongesteldheid verliet hij op den 16en Februari 1815 de Newcastle te Madera en keerde naar Engeland terug met de Conway (van 24 stukken) en werd op den 13en Juni van dat jaar benoemd tot commander.
Nadat de krijgsgebeurtenissen van 1815 door een algemeenen vrede gevolgd waren, besteedde kapitein Marryat zijn tijd aan het vermeerderen van zijne kennis in de wetenschappen, die hem bij eene eventueele opdracht van ontdekkings- of opnemingstochten van dienst konden zijn.
Omstreeks dien tijd stelde hij zijn beroemd Seinboek voor Alle Natiën (Code of Signals) samen, dat tot voor korten tijd bij alle zeevarende natiën in gebruik was.
Hij bereisde Italië en het geheele vasteland van Europa.
In Januari 1819 huwde hij met Catharina, de tweede dochter van sir Stephen Shairp van Houston in het graafschap Linlithgow. Het was in dat jaar, dat hij gekozen werd tot Fellow van de Royal Society. Op den 13en Juni 1820 werd kapitein Marryat aangewezen voor de korvet Beaver en naar St. Helena gezonden, waar hij tegenwoordig was bij den dood van keizer Napoleon en van waar hij duplicaatbrieven naar huis overbracht, die bericht van dit overlijden inhielden. Van de Beaver werd hij op de Rosario overgeplaatst en kwam den 9en Mei 1821 daarmede thuis. In het begin van 1823 werd hij commandant van de Larne, ging daarmede naar Oost-Indië en was op eenendertigjarigen leeftijd, als oudst-aanwezend zeeofficier, commandant van de Maritieme Middelen. Hij ontving, te Calcutta zijnde, bij zich aan boord den opperbevelhebber Sir Archibald Campbell, en stond aan het hoofd der macht op de rivier bij den aanval op Rangoon. Toen hij in September 1824 door kapitein Chads met de Ariadne werd vervangen, had hij bijna zijne geheele bemanning verloren.
Na nog andere kleine expeditiën in Indië te hebben medegemaakt, maakte hij door een sterfgeval nieuwe promotie en bracht de Fees naar Engeland terug. In Januari 1827 werd Marryats bevordering bekrachtigd en werd hij benoemd tot Ridder van de Bath-orde, welke onderscheiding hij ten volle verdiend had.
In November 1828 was hij commandant van de Ariadne en werd op Madera en de Wester-Eilanden met diplomatieke zendingen belast. Twee jaren daarna werd hij om particuliere belangen genoodzaakt het bevel neder te leggen, en werd hij benoemd tot adjudant van Z.K.H. den Hertog van Sussex.
Hoewel kapitein Marryat geen bepaald schrijver werd, vóór hij den zeedienst verlaten had, begon hij zijn eersten roman »Frank Mildmay” te schrijven op zijn kruistocht bij de Wester-eilanden,—een jaar vóór hij het bevel van de Ariadne opgaf. Hij ontving voor dit werk van den uitgever Colman de som van £400. Zijn volgende werken waren »The Kings Own” en »Newton Forster”, die verschenen in een tijdschrift waarvan Marryat de redactie had en waarin later ook werden opgenomen »Peter Simple”, de »Pacha of Many Tales”, »Japhet in search of a Father”, »Diary of a Blase”, en de losse stukken, later uitgegeven als »Olla Podrida”, met een tooneelspel in drie bedrijven, getiteld »The Gipsy” en een treurspel »The Cavalier of Seville.”
In 1833 bracht Marryat een bezoek aan Amerika, waar hem eene zeer slechte ontvangst ten deel viel. Wel werd hij in Boston, Saratoga en Philadelphia toegejuicht en goed onthaald, doch daarentegen werd in Toronto en Louistown zijn beeltenis verbrand, en verwachtte hij persoonlijke mishandelingen.
Uit Amerika terug, vestigde hij zich in Londen, alwaar hij tot 1843 bleef. In die jaren schreef hij zijn »Diary in America”, »Percival Keene”, »Poor Jack”, »The Poacher” en »Masterman Ready.”
Na 1843 een rustiger leven wenschende, ging hij te Langham Manor in Norfolk wonen, een vroeger door hem gekocht buitenverblijf. Hier schreef hij »Monsieur Violet”, »The Settlers”, »The Mission” en »The Privateersman”. In 1846 schreef hij »The Children of the New Forest” en »The Little Savage”.
Voor zijne romans ontving kapitein Marryat zeer veel geld; die, welke den meesten opgang maakten, bezorgden hem een fortuin van £20,000. In December 1847 ontving hij pensioen voor langdurigen dienst. De oorzaak zijner laatste ziekte was het veelvuldig springen van bloedvaten, die in verzwering overgingen en eindelijk den maagwand vernielden; doch zijn einde werd verhaast door den dood van zijn oudsten zoon luitenant Frederic Marryat van de Koninklijke Marine, een jong uitstekend officier, die bij verschillende gelegenheden dezelfde eigenschappen van onversaagdheid en heldenmoed, die zijn vader hadden onderscheiden, aan den dag had gelegd, doch die op den 20en December 1847 schipbreuk leed.
Dit verlies gaf kapitein Marryat’s verzwakte gezondheid zulk een schok, dat hij na ontvangst van het bericht begon weg te kwijnen. Hij leefde nog tot den 9en Augustus van het volgende jaar 1848, toen een zachte en gelukkige dood een einde aan zijn werkzaam, verdienstelijk en in den aanvang veelbewogen leven maakte.