Читать книгу Dramatische Werken: De comedie der liefde; Brand; Peer Gynt - Henrik Ibsen - Страница 8

TWEEDE BEDRIJF.

Оглавление

Inhoudsopgave

Zondag namiddag. Mooi aangekleede dames en heeren drinken koffie op de veranda. Door de open glazen deuren ziet men verscheidene gasten binnen in de tuinkamer; daaruit klinkt het volgende:

Koor.

Welkom, verloofden, op dezen dag!

Openlijk moogt gij verliefd nu wezen,

Elkander omhelzen, slag op slag,

Kussen zooveel gij maar wilt… het mag!…

Geen luistervink hoeft gij te vreezen.

Nu kunt gij dwepen naar hartelust,

Overal samen, buiten en binnen.

Nu moogt ge uw liefde kweeken gerust,

Koestrend ze laten groeien in rust;

Toon nu eens hoe gij kunt minnen!

Juffr. Ekster (in de kamer).

Neen, dat je daar niets van gezegd hebt, Lind;

Wat had ik je geplaagd!

Een dame (ook daar).

Wat had ik je geplaagd! Hè ja, ’t is vreeslijk!

Een andere dame (in de deur).

Schreef hij je, Anna?

Een tante.

Schreef hij je, Anna? Neen!

Juffr. Ekster.

Schreef hij je, Anna? Neen! De mijne schreef.

Een dame (op de veranda).

Anna, hoe lang is het wel stil geweest? (loopt de kamer in).

Juffr. Ekster.

Nu moet je morgen op een ring uitgaan.

Verscheidene dames (bedrijvig).

Wij zullen hem de maat nemen!

Juffr. Ekster.

Wij zullen hem de maat nemen! Welneen,

Dat doet zij zelf.

Mevr. Strooman (op de veranda tegen een dame met een handwerkje).

Dat doet zij zelf. Naait u met ’n achtersteek?

De huishoudster (in de deur met een blaadje).

Een kopje koffie nog?

Een dame.

Een kopje koffie nog? Heel graag, een halfje.

Juffr. Ekster.

Hoe heerlijk dat je juist je nieuwen mantel

Zult hebben als je gaat visites doen.

Een oudere dame (in de kamer bij het raam).

En wanneer gaan aan ’t uitzet wij beginnen?

Mevr. Strooman.

Wat kost de postelein nu tegenwoordig?

Een heer (tegen eenige dames op de veranda).

Kijk eens naar mijnheer Lind, met Anna’s handschoen.

Eenige dames (met hooge stemmen).

Zoo waar, hij kuste hem!

Andere dames (evenzoo opspringend).

Zoo waar, hij kuste hem! Wat! is het waar?

Lind (vertoont zich rood en verlegen in de deur).

Och, mallepraat! (verwijdert zich).

Juffr. Ekster.

Och, mallepraat! (verwijdert zich). Ja zeker, ’k zag het net!

Stuiver (in de deur, met een kop koffie in de eene hand en een beschuit in de andere).

Neen, men moet niet de feiten zoo verdraaien,

Ik attesteer dat men zich hier vergist.

Juffr. Ekster (binnen zonder dat men haar ziet).

Kom Anna, ga eens voor den spiegel staan!

Eenige dames (roepen).

Kom ook hier, Lind!

Juffr. Ekster.

Kom ook hier, Lind! Rug tegen rug! Wat dichterbij!

De dames op de veranda.

Laat ons eens zien hoeveel hij grooter is.

(Allen loopen de kamer in; lachen en luid gepraat hoort men een poos daarbinnen).

Valk (die gedurende het voorgaande in den tuin heeft rondgeloopen, komt nu naar voren, blijft staan en kijkt naar binnen, totdat het leven een beetje bedaard is).

Daar slachten zij der liefde poëzie…

De slager, die een koe slacht, zoo onhandig

Dat zij onnoodig pijn lijdt in het sterven,

Dien sluit men op, een dag of tien; maar hier…

Die heele reeks van beulen komt weer vrij. (balt de vuisten).

Ik zou ze kunnen… stil, geen holle woorden;

’k Wil hand’len van af heden, heb ’k gezworen.

Lind (komt gejaagd en voorzichtig uit de deur).

Godlof, nu hebben zij het over modes;

Nu kan ’k eens weg…

Valk.

Nu kan ’k eens weg… Wel, krijg je ’t al te warm

Daarginder? Goede wenschen hebben wel

Als muggen je omzwermd den heelen dag hier.

Lind.

Zij meenen het zoo goed, och, allemaal;

Maar met wat minder kon ik ’t ook wel doen.

Hun interest is wel wat heel vermoeiend;

Een oogenblikje rust zal mij verkwikken. (wil naar rechts af).

Valk.

Waar ga je heen?

Lind.

Waar ga je heen? In ’t tuinhuis had ’k gedacht.

Klop maar als je de deur gesloten vindt.

Valk.

Maar Anna, wil je die niet bij je hebben?

Lind.

Neen… is er iets dan zendt zij wel een boodschap.

Wij praatten gistren tot nà middernacht;

En hebben wel ’t gewichtigste besproken;

En dan ook, dunkt mij, is het wel het beste

Wat spaarzaam om te gaan met je geluk.

Valk.

Je hebt gelijk; je moet niet te veel nemen

Voor alledaagsch gebruik…

Lind.

Voor alledaagsch gebruik… Stil, laat mij gaan.

Nu ga ik eens een lekker pijpje rooken;

Dat heb ik in geen drie dagen gedaan.

Mijn bloed was zoo onstuimig in beweging;

Ik was zoo bang dat zij mij weigren zou…

Valk.

Ja, jij hebt wel een opfrisschingje noodig.

Lind.

En ’t pijpje zal mij smaken, dat is vast. (af naar rechts. Juffr. Ekster en eenige andere dames komen uit de tuinkamer).

Juffr. Ekster (tegen Valk).

Was hij dat die daar ging?

Valk.

Was hij dat die daar ging? Dat was het wild, ja.

Eenige dames.

Zoo weg te loopen!

Andere dames.

Zoo weg te loopen! Hè, dat ’s schande, foei!

Valk.

Hij ’s nog wat schuw, maar wordt wel gauw heel tam,

Als hij een week lang draagt het uithangbord.

Juffr. Ekster.

Waar zit hij toch?

Valk.

Waar zit hij toch? Hij zit nu op den zolder

Van ’t tuinhuis, waar wij allebei logeeren. (smeekend).

Och, u moet hem eens even laten blazen;

Jaag hem niet daar van daan!

Juffr. Ekster.

Jaag hem niet daar van daan! Nu goed, maar lang mag

De rust niet duren.

Valk.

De rust niet duren. Geef hem een kwartier…

Dan kan u ’t spel van nieuw af weer beginnen.

Nu wil een preek hij schrijven in het Engelsch.

Juffr. Ekster.

In ’t Engelsch…?

De dames.

In ’t Engelsch…? Och, u steekt de gek met ons!

Valk.

In vollen ernst. Want hij is vast besloten

Een mogelijk beroep bij de emigranten

Te volgen…

Juffr. Ekster (verschrikt).

Te volgen… Wat? Heeft hij die gekke grillen

Nog niet vergeten? (tegen de dames) Roep toch al de tantes!

Haal Anna en haar moeder, Strooman ook!

Eenige dames (in beroering).

Dat moet verhinderd worden!

Andere dames.

Dat moet verhinderd worden! Wij doen mee!

Juffr. Ekster.

Daar zijn ze al, goddank! (tegen Anna die uit de tuinkamer komt met den dominee, zijn vrouw en kinderen, Stuiver, Goudstad, mevr. Halm en de overige gasten).

Daar zijn ze al, goddank! Weet je wat Lind

Vast heeft besloten, in zijn hart, geheim?

Als dominee…

Anna.

Als dominee… Naar ’t buitenland te gaan.

Mevr. Halm.

En jij hebt hem beloofd…!

Anna.

En jij hebt hem beloofd…! Om mee te gaan.

Juffr. Ekster (verontwaardigd).

Dus heeft hij je bepraat!

De dames (slaan de handen in elkaar).

Dus heeft hij je bepraat! Hè… hoe geslepen!

Valk.

Maar als nu drang daartoe hij voelt…

Juffr. Ekster.

Maar als nu drang daartoe hij voelt… Nou ja

Dien volgt men als men vrij en niet verloofd is;

Maar een aanstaande volgt alleen zijn bruid…

Neen Anna-lief, bedenk je maar bijtijds nog;

Jij, die van kind af in een groote stad…?

Valk.

Voor een idee te lijden is toch mooi!

Juffr. Ekster.

Voor de idee van zijn aanstaande lijden?

Zoo iets is, dunkt mij, toch al heel curieus. (tegen de dames).

Komt allemaal nu! (zij neemt Anna bij den arm).

Komt allemaal nu! Wacht, nu moet je hooren;…

En dan zeg jij hem wat hij nu te doen heeft.

(zij gaan naar den achtergrond en rechts af, druk samen pratend, met verscheidene dames; de andere gasten verspreiden zich in verschillende groepjes door den tuin. Valk houdt Strooman staande, wiens vrouw en kinderen steeds in zijn nabijheid zijn. Goudstad loopt op en neer onder het volgende gesprek).

Valk.

Help u den jongen strijder, dominee,

Vóór Anna opgezet wordt tegen hem.

Strooman (plechtig).

Jawel, de vrouw moet onderdanig wezen… (bedenkelijk).

Maar als ik hem van middag goed verstaan heb,

Rust dat beroep maar op een lossen grond,

En ’t offer dat gebracht wordt is onzeker…

Valk.

O neen, ik zie dat u ’t verkeerd beschouwt,

Ik durf er voor instaan met mijzelf

Dat groot en eerlijk hij zijn roeping voelt…

Strooman (levendiger).

Ja,… kan hij reeknen op een vaste som,

Een jaargeld,… ja, dan is ’t een andre zaak.

Valk (ongeduldig).

U zet vóórop, wat voor mij ’t laatste komt;

Ik spreek van roeping, drang… niet van salaris!

Strooman (met een gevoelvol lachje).

Maar zonder dat kan niemand preeken in

Amerika, Europa of in Azië,…

Of waar dan ook. Ja, was hij nu nog vrij,

Mijn waarde jonge vriend,… als hij alleen was,

Nog jonggezel,… ja dan, dan ging het wel;

Maar Lind, die pas verloofd is,… neen voor hém

Is zulk een werkkring toch wel niet verkieslijk.

Denk maar eens na; hij is een krachtig man,

En mettertijd krijgt hij wel een gezin;…

Ik onderstel bij hem veel goeden wil;…

Maar “middelen”, niet waar…? “Bouw niet op zand”

Zoo staat geschreven. ’t Ware wel wat anders,

Als ’t offer nu…

Valk.

Als ’t offer nu… Ja, dat zal niet gering zijn,

Dat weet ik wel.

Strooman.

Dat weet ik wel. Ja, kijk… dat is ’t voornaamste!

Als ’t offer dat vrijwillig men wil brengen,

Vrijgevig ook…

Valk.

Vrijgevig ook… Zijn goede wil is groot.

Strooman.

Zijn wil? Hoe moet ik dat begrijpen, zeg?

Men legt het toch voor hem op ’t altaar neer.

Niet hij moet ’t brengen

Mevr. Strooman (kijkt naar den achtergrond).

Niet hij moet ’t brengen… Daar zijn zij terug.

Valk (staart hem een oogenblik verbaasd aan, begrijpt dan plotseling en barst in lachen uit).

Ach zoo, dát offer… ja!… dat wat zij u

Op feestdag brengen… ritslend bankpapier!

Strooman.

Als men een jaar lang in ’t gareel moet tobben,

Wordt dat door Kerst en Pinksterfeest vergoed.

Valk (vroolijk).

En “roeping” voel je,… als ’t genoeg betaalt,…

Zelfs als je een domme, luie kaffer bent!

Strooman.

Natuurlijk; is men zeker van zijn geld

Dan mag men zelfs als Zoeloe-zendling gaan. (gedempt).

Nu hoop ik haar met zachtheid wel te winnen. (tegen een van de kleine meisjes).

Mijn lieve kind, och haal mijn kop eens even,

Mijn pijpekop bedoel ik, vat je wel… (voelt in zijn jaszak).

Neen, wacht een oogenblik;… ik heb hem bij mij.

(stopt voortgaande zijn pijp, gevolgd door vrouw en kinderen).

Goudstad (komt naderbij).

U speelt zoowat voor slang in ’t Paradijs

Der liefde hier… of ’k moet mij zeer vergissen?

Valk.

De boom der kennis draagt zoo wrange vruchten,

Die lokken niemand… (tegen Lind die van rechts komt).

Die lokken niemand… Zoo, ben jij daar al?

Lind.

Maar goede hemel, wat ziet het er uit

Daar boven, zeg: de lamp ligt er in stukken,

’t Gordijn omlaag gerukt, je pen gebroken,

En heel de kachelplaat met inkt begoten…

Valk (klopt hem op den schouder).

Ik maakte daar een eind aan d’ ouden tijd;

Al veel te lang zat ’k achter de gordijnen

En dichtte op papier bij ’t licht der lamp;

Nu is het uit met kamerpoëzie;…

Ik wandel in God’s zonneschijn nu liever;…

Mijn lente kwam, met haar mijn zielsvernieuwing;

En voortaan dicht ik enkel nog in daden.

Lind.

Ja, dicht voor mijn part hoe je wilt, maar denk

Daarom niet dat mevrouw hier is gediend

Met het verlies… vooral van haar gordijnen.

Valk.

Wat! Zij die alles offert aan haar gasten,

Zelfs zusterskindren, dochters… zou dan zij

Een zuur gezicht voor zoo’n gering iets zetten!

Lind (boos).

Het is onhebbelijk zoo iets te doen,

En voor ons beiden zeer comprometteerend!

Doch maak dat met haar uit. Maar ’t lampje was

Mijn eigendom, met alles wat er bij hoort…

Valk.

Och kom,… daarover voel ik niets geen wroeging;

Je hebt Gods zomer met zijn helder licht,…

Waartoe dient dan een lamp?

Lind.

Waartoe dient dan een lamp? Jij bent een mooie,

Vergeet hoe kort de zomer nog maar is.

Wil ik met Kerstmis gaan voor mijn examen

Dan moet ik waarlijk woekren met mijn tijd.

Valk (met groote oogen).

Denk je aan de toekomst?

Lind.

Denk je aan de toekomst? Ja, dat doe ik net;

Mij dunkt toch zoo’n examen is geen grap…

Valk.

En gistren avond! Toen je alleen maar leefde,

Van ’t heden dronken had je geen verlangen,…

Zelfs niet een middelmatig “haud” trok je aan;…

Je ving den mooien vogel van ’t geluk;

Je voelde je, alsof daar aan je voeten

Lag uitgespreid der heele wereld rijkdom…

Lind.

Dat zei ik, ja; maar zoo iets neemt men toch

Natuurlijk op cum grano salis…

Valk.

Natuurlijk op cum grano salis… Zóó!

Lind.

Den vóórmiddag wil ’k aan ’t geluk besteden.

Dat heb ik vast besloten.

Valk.

Dat heb ik vast besloten. Dat ’s gedurfd!

Lind.

Wel zijn er veel visites nog te doen,

Daarmee zal heel wat tijd verloren worden.

Maar nòg meer vrijen tijd er af te nemen,

Dat moet ik mij toch tot mijn spijt ontzeggen.

Valk.

En jij die weinig dagen nog geleden

De wijde wereld in wou met gezang.

Lind.

Ja, maar ik zag dat nam mij te veel tijd;

Die veertien dagen kan ik niet meer missen.

Valk.

Neen, om een andre reden bleef je thuis;

Je zei iets, dat beneden in het dal

Ook berglucht woei en dat er vogels kweelden.

Lind.

Ja zeker,… hier de lucht is zeer gezond;

Men kan daarvan genieten, ook al zit men

Geregeld te studeeren met zijn boek.

Valk.

Maar met het boek had je immers afgedaan,

Als Jakobsladder…

Lind.

Als Jakobsladder… Hè, wat ben je lastig;

Dat zegt men zoo, als men vrij en alleen is…

Valk (ziet hem aan en slaat de handen ineen in stomme verbazing).

Ook gij dus, Brutus!

Lind (een beetje verlegen en kregel).

Ook gij dus, Brutus! Maar bedenk dan toch

Dat ik nu andre plichten heb dan jij;

Ik heb mijn meisje nu. Kijk eens naar de andre

Verloofden, menschen zelfs met lange ervaring,

Op wie je hoop ik toch niets af zult dingen,

Zij zeggen allen, zullen twee te zamen

Door ’t leven gaan, dan…

Valk.

Door ’t leven gaan, dan… Spaar mij je verklaring.

Wie gaf je die?

Lind.

Wie gaf je die? Och… wel, bijvoorbeeld Stuiver,

En dat is toch een man die niet kan liegen.

En juffrouw Ekster, die ’s zoo op de hoogte,

Zij zegt…

Valk.

Zij zegt… En dominee met echtgenoote?

Lind.

Ja, dat ’s iets vreemds toch zeg, met deze twee,

Die zijn verzonken in een zielerust…

Denk eens, zij weet niets meer van haar verloving,

Heeft glad vergeten wat ’t is lief te hebben.

Valk.

Ja, dat is ’t lot van al die zich verslapen,…

Dan vlucht herinring als een schuwe vogel, (legt de handen op zijn schouder en kijkt hem spottend aan).

Zeg, jongenlief, jij sliep vast goed van nacht?

Lind.

Ja, goed en lang; ik ging zoo moe naar bed,

En tegelijkertijd zoo vol emoties;

Ik was haast bang dat ’k gek geworden was.

Valk.

O ja, je leedt wel aan iets als behekst zijn…

Lind.

Maar toen Godlof ontwaakte ik normaal.

(Onder het voorgaande heeft Strooman zich af en toe vertoond wandelend op den achtergrond, druk pratend met Anna; mevr. Strooman en de kinderen achter hen aan. Juffr. Ekster vertoont zich nu ook; gelijk met haar mevr. Halm met eenige andere dames).

Juffr. Ekster (onzichtbaar).

Waar ’s Lind?

Lind (tegen Valk).

Waar ’s Lind? Daar heb je ze waarachtig weer!

Och toe, kom mee!

Juffr. Ekster.

Och toe, kom mee! Neen blijf; waar wil je heen?

Laat ons eens gauw de oneenigheid beslechten

Die tusschen jou en Anna is ontstaan.

Lind.

Zijn wij het òneens?

Juffr. Ekster (wijst naar Anna, die verder-weg in den tuin staat).

Zijn wij het òneens? Lees je oordeel zelf maar

In haar betraande oogen. ’t Is om de plannen

Daarginder in Amerika.

Lind.

Daarginder in Amerika. Maar, God,

Zij wilde zelf toch…

Juffr. Ekster (spottend).

Zij wilde zelf toch… Dáár ziet ’t wel naar uit!

Neen, vriend, je zult daar anders over denken

Als wij die zaak eens kalmer gaan bezien.

Lind.

Maar dan die strijd voor ’t geloof, die was toch juist

Mijn mooiste en liefste droom!

Juffr. Ekster.

Mijn mooiste en liefste droom! Wie gelooft er nog

In onzen hoogbeschaafden tijd aan droomen…?

Kijk, Stuiver droomde nog verleden dat

Er kwam een brief met zulke vreemde hoeken…

Mevr. Strooman.

Zoo’n droom beteekent ’t krijgen van een schat.

Juffr. Ekster (met een knikje).

Belasting mocht hij in de schatkist storten.

(De dames maken een kring om Lind heen en gaan al pratend dieper den tuin met hem in).

Strooman.

(voortgaande tegen Anna, die hem graag ontvluchten wou).

Op deze gronden dus, mijn lieve kind,

Op deze gronden, die ’t verstand ons aangeeft,

De zedeleer, gedeeltlijk ook de Bijbel,

Ziet u wel in dat zulk een verdeeldheid

Van opvatting, geen reden van bestaan heeft.

Anna (half schreiend).

Och, ja… ik ben ook nog zoo onervaren…

Strooman.

En ’t is ook zoo natuurlijk als men angst heeft

Voor allerlei verwikling en gevaren;

Maar laat niet twijfel in zijn net u vangen,…

Wees dapper, spiegel u aan mij en Maren!

Mevr. Strooman.

Ja, ’k hoorde juist van daag nog van uw moeder

Dat ’k even zoo bedroefd was, als u nu,

Toen het beroep kwam…

Strooman.

Toen het beroep kwam… Dat was óók omdat

Zij moest verlaten al de stadsgenoegens;

Maar toen wij ’t later wel wat ruimer kregen,

En ’t eerste tweelingpaar ons was geboren,

Toen ging het over.

Valk (zacht tegen Strooman).

Toen ging het over. Voortreffelijk! Bravó!

Ga voort zoo!

Strooman.

Ga voort zoo! Doe daarom zooals gezegd!

De mensch moet niet bevreesd zijn. Valk,

Dat zoo’n beroep ook niet is onvoordeelig

Dat zei u toch?

Valk.

Dat zei u toch? Neen, dat niet…

Strooman.

Dat zei u toch? Neen, dat niet… Zoo, och kom…! (tegen Anna).

Nu, iets brengt het u stellig toch wel op.

En is dat zoo, waartoe dan nog te vreezen?

Zie eens terug naar lang vervlogen dagen!

Naar Adam, Eva, Noach met zijn dieren…

De lelies in de lucht… op ’t veld de vogels…

De vogeltjes… de vogeltjes… de visschen… (vervolgt met gedempte stem, terwijl hij zich met Anna verwijdert).

Valk (terwijl juffr. Ekster en de tantes met Lind aankomen).

Hoera! Daar komt alweer een nieuwe bende,

De heele oude garde in ’t geweer!

Juffr. Ekster.

Komaan, ’t is goed dat wij haar vinden hier. (gedempt tegen Valk).

Wij hebben hem!… nu gauw met hem naar haar. (gaat naar Anna toe).

Strooman (met afwerende beweging).

Zij heeft geen verdere overreding noodig;

Doet maar de Heil’ge Geest Zijn eigen werk

Dan is ’t volbracht…! (bescheiden). En heb ik iets gedaan,

Dan kreeg ik kracht…!

Mevr. Halm.

Dan kreeg ik kracht…! Nu, dan niet langer dralen…

Verzoening, hè?

De tantes (aangedaan).

Verzoening, hè? Och Heer, wat is dat mooi!

Strooman.

Ja, is er wel een hart zoo hard, zoo kil,

Dat niet aangrijpend zoo’n tooneel zou vinden?

Het werkt zoo scherpend, het gemoed zoo prik’lend.

’t Is zoo opwekkend zulk een kind te zien,

Onmondig nog, een offer brengend, droef,

Doch willig, op het altaar van den plicht.

Mevr. Halm.

Maar haar familie deed er ook haar best voor.

Juffr. Ekster.

De tantes, ja, en ik,… of ik het weet!

Jij, Lind, bezit den sleutel van haar hart;

Maar wij, vriendinnen hebben nog een looper

Die opensluit, waar soms de sleutel faalt;… (drukt hem de hand).

En mocht het noodig zijn in later tijd,

Kom dan tot ons,… vriendinnen blijven wij.

Mevr. Halm.

Ja, wij zijn bij je, waar je gaat of staat…

Juffr. Ekster.

Beschermen je voor tweedrachts felle smarten.

Strooman.

O, dat vereend zijn! Liefdezorg en vriendschap!

Een oogenblik zoo blij, en zoo weemoedig toch! (wendt zich tot Lind).

Maar jonge vriend, laat nu de zaak dan uit zijn. (leidt Anna naar hem toe).

Neem haar… je bruid… je bruid… neem haar… en kus haar dan!

Lind (reikt Anna de hand).

Ik ga niet weg!

Anna (tegelijkertijd).

Ik ga wel mee!

Anna (verbaasd).

Ik ga wel mee! Ga jij nu niet?

Lind (evenzoo).

Ik ga wel mee! Ga jij nu niet? Wil jij wèl?

Anna (hulpeloos omkijkend naar de omstanders).

Maar, dan zijn we immers toch gescheiden weer!

Lind.

Ja, hoe zit dàt?

De dames.

Ja, hoe zit dàt? Wat nu?

Juffr. Ekster (bedrijvig).

Ja, hoe zit dàt? Wat nu? Neen, hier bestaat een

Misverstand… dat ’s zeker.

Strooman.

Misverstand… dat ’s zeker. … Met hem te gaan

Heeft zij beloofd!

Juffr. Ekster.

Heeft zij beloofd! En Lind bezwoer te blijven!

Valk (lachend).

En beiden voegden zich; wat wil men meer?

Strooman.

Neen, die verwarring wordt mij nu te machtig! (gaat naar den achtergrond).

De tantes (tegen elkaar).

Maar waar komt eigenlijk ’t geschil van daan?

Mevr. Halm (tegen Goudstad en Stuiver, die buiten in den tuin gewandeld hebben en nu nader komen).

Hier is oneenigheid aan alle kanten. (spreekt zacht met hen).

Mevr. Strooman (tegen juffr. Ekster als zij ziet dat de theetafel gedekt is).

Nu krijgen we haast thee.

Juffr. Ekster (kortaf).

Nu krijgen we haast thee. Goddank.

Valk.

Nu krijgen we haast thee. Goddank. Hoera!

De vriendschap, thee, de liefde en de tantes!

Stuiver.

Maar nu de zaak dan zoo is afgeloopen

Nu kan die licht een vroolijk einde nemen.

’t Proces berust dus op een paragraaf

Waar ’t heet: den man te volgen is de vrouw

Verplicht. Dat ’s duidelijk voor iedereen.

Juffr. Ekster.

En wat beteekent de overeenkomst dan?

Strooman.

Zij mag aan hoogre wet zich niet onttrekken…

Stuiver.

Maar Lind kan toch wel aan die wet ontkomen. (tegen Lind).

Je stelt je reis maar uit, en blijft stil hier.

De tantes (blij).

Ja, dat kan best!

Mevr. Halm.

Ja, dat kan best! Welzeker!

Juffr. Ekster.

Ja, dat kan best! Welzeker! Dan is ’t uit.

(Zwaanhilde en de dienstmeisjes hebben intusschen de theetafel gedekt onder aan de verandatrap. Uitgenoodigd door mevr. Halm gaan al de dames om de tafel zitten. De rest van het gezelschap gaat gedeeltelijk op de veranda of in het priëel zitten, gedeeltelijk in den tuin. Valk zit op de veranda. Onder het volgende wordt er thee gedronken).

Mevr. Halm.

Zoo trok dit kleine onweer dan voorbij,

Als zomerregen, achterna weldadig;

Dan schijnt de zon nog mooier, en belooft ons

Een zomermiddag klaar en wolkeloos.

Juffr. Ekster.

Ja, ’t bloemetje der liefde heeft ze noodig

Die buitjes, groot en klein, die houden ’t frisch.

Valk.

Het sterft zoodra ’t gebracht wordt op het droge…

Daarin heeft ’t overeenkomst met een visch…

Zwaanhilde.

Neen, want de liefde kan van lucht toch leven…

Juffr. Ekster.

En daarin sterft de visch…

Valk.

En daarin sterft de visch… Volkomen waar.

Juffr. Ekster.

Daar hebben wij u nu gevangen, hè?

Mevr. Strooman.

Dat ’s goede thee, dat kan men daadlijk ruiken.

Valk.

Nu, laten wij het houden bij de bloemen.

Liefde is een bloem; ontbreekt haar zoele regen,

Zoodat de lieflijke zou gaan verkwijnen… (houdt stil).

Juffr. Ekster.

Wat dan?

Valk (met een galante buiging).

Wat dan? Dan komen tantes met een gieter.—

Maar die gelijkenis, al is zij lang

Gebruikt, door dichters eindloos nagepraat,

Is toch nog niet heel duidlijk voor de meesten;

Want bloemen zijn er in zoovele soorten.

Zegt eens, welk bloempje zou de liefde wezen?

Noemt dat wat er het meeste op gelijkt.

Juffr. Ekster.

Dat is een roos; dat weet toch iedereen,…

Zij geeft aan ’t leven toch een rozengloed.

Een jonge dame.

Een anemoon is ’t, groeiend onder sneeuw,

Want als die uitkomt wordt het lente eerst.

Een tante.

Het is een paardebloem die tiert het best

Wordt zij vertrapt van mans- of paardevoet,

Ja, maakt nieuw schot als zij is platgetreden,

Dat heeft ons Pietersen zoo mooi beschreven.

Lind.

’t Sneeuwklokje is ’t; dat in je jonge ziel

Het Pinksterfeest van ’s levens jeugd inluidt.

Mevr. Halm.

Neen, ’t is de klimop, die al is ’t December

Nog even groen is als in ’t hart van Juni.

Goudstad.

Neen, het is IJslandsch mos, dat jonge dames

Geneest, die lijdend zijn aan zwakke longen.

Een heer.

’t Is een wilde kastanje,… te waardeeren

Als brandhout, maar de vrucht is ongenietbaar.

Zwaanhilde.

Neen, een camelia, die op soirées

De hoofdtooi uitmaakt van de dames daar.

Mevr. Strooman.

Neen, zij lijkt op een bloem, die was zoo lief;…

Wacht eens… was die niet grijs… neen violet;…

Hoe heet die nu…? Laat zien… zij leek veel op die…;

’k Ben zoo vergeetachtig, dat is zoo raar.

Stuiver.

Neen, al die bloemebeelden gaan toch mank,

Mij doet zij aan een bloempot eerder denken;

In ’t eerst is daar maar nauwlijks plaats voor één,

Maar later kan die heel wat spruiten bergen.

Strooman (te midden van zijn kindertal).

Neen, liefde is gelijk een pereboom;

In ’t vroege voorjaar wit van bloesemsneeuw;

Wat later zet de bloesem zich tot vruchten

En worden tot veel groote groene bessen;

Door d’ ouden stam gevoed met levenssappen

Worden het eens, zoo God wil, rijpe peren.

Valk.

Ja, zooveel hoofden, zegt men, zooveel zinnen!

Maar allen dwaalt u op verkeerde wegen.

Geen enkel beeld gaat òp; hoor nu naar ’t mijne;…

Dat kan u draaien, keeren, naar believen, (staat op in redenaarspositie).

In ’t verre Oosten groeit een kostbaar kruid;

De “Zoon des Hemels” plant het in zijn tuinen…

De dames.

Dat is de thee!

Valk.

Dat is de thee! Ja juist.

Mevr. Strooman.

Dat is de thee! Ja juist. Zijn stem klinkt net

Als die van Strooman, als…

Strooman.

Als die van Strooman, als… Nu niet hem storen.

Valk.

Uit ’t land der fab’len stamt het, uit de dalen

Heel ver weg, achter dorre zandwoestijnen;…

Schenk mij eens in, Lind! Dank je. ’k Zal nu drinken

Op thee en liefde, en daarover toosten.

(de gasten schuiven nader bij elkaar).

Het stamt oorspronklijk uit het sprookjesland;

Och, daar hoort immers ook de liefde thuis!

Alleen de Zoon der Zon wist, naar men zegt,

De plant te bouwen, kweekend haar met zorg.

En met de liefde is het evenzoo;

Een druppel zonnebloed moet in ons zijn,

Zal liefde wortel schieten in ons binnenst

En groeien, bloeien, blad en bloesems dragen.

Juffr. Ekster.

Maar China is een oud, een heel oud land,

Dus moet de thee ook wel al lang bekend zijn…

Strooman.

Die was er al vóór Tyrus en Jeruzalem.

Valk.

Was al bekend, toen d’ oude heer Methusalem

Als kleine jongen prentjes zat te kijken…

Juffr. Ekster (triomfant).

En ’t wezen van de liefde is juist jeugd!

Uw beeld gaat daar niet op, dat voelt u zelf.

Valk.

Welneen, de liefde is juist verbazend oud;

Dat is een leer, die we allen onderschrijven.

In Kaapstad en in Rio en Kamschatka,

Van Napels tot aan ’t goede stadje Brevig,

Zal menigeen beweren, liefde is eeuwig;

Nu, dat is mogelijk wat overdreven,…

Maar oud is zij… dat valt niet te ontkennen.

Juffr. Ekster.

Maar liefde en liefde is toch altijd eender,

En thee bestaat in soorten, goede en slechte.

Mevr. Strooman.

Ja, thee is er in vele kwaliteiten.

Anna.

De groene voorjaarsspruitjes allereerst…

Zwaanhilde.

Voor zonnedochtren groeien die alleen.

Een jonge dame.

Men zegt dat die bedwelmend zijn als ether…

Een andere.

Als lotos geurend en zoet als amandelen.

Goudstad.

Die komt niet aan de markt om te verhandelen.

Valk (die intusschen van de veranda gekomen is).

Ach lieve dames, in zich zelf draagt elk

Een heimelijk klein hemelsch rijkje in zich.

Daar schieten duizenden van zulke spruitjes,

Omheind door schroom, als door Chineeschen muur.

Maar al de popjes van uw fantazieën,

Die in de schaduwen der kiosken zitten

En smachtend droomen… sluiers om de lenden,

En gouden tulpenbloemen in de handen…

Voor hen plukt u de eerste groene knoppen;

Wat later herfst daar vond, was u om ’t even.

Kijk, daarom krijgen wij met stof en steeltjes,…

Een napluk, die er staat als vlas tot zijde,…

Een oogst met moeite van den struik geschraapt…

Goudstad.

Dat is de zwarte thee.

Valk (knikkend).

Dat is de zwarte thee. Die vult de markt.

Een heer.

Dan spreekt nog Holberg van een thé de boeuf…

Juffr. Ekster (snibbig).

O, dat is zeker iets uit vroeger dagen.

Valk.

Liefde de boeuf bestaat er ook wel, ja;

Die maakt ons dwaas… alleen maar in romans.

Van haar pantoffelrijk vindt men soms sporen

Bewimpeld onder echtlijke gordijnen.

In ’t kort, gelijknis is er, waar u die

Het minst verwacht. Zoo zegt de oude spreuk

Dat, komt de thee tot ons over de zee,

Dan lijdt zij, en verliest wat van den geur,

Het fijn aroma, dat haar eigen is.

Door de woestijn moest zij en over bergen,…

Moet aan Kozak en Rus den tol betalen;…

Die stemplen haar, dan mag zij verder gaan,

En geldt bij ons dan pas voor echte waar.

Maar gaat het met de liefde ook niet zoo

Door ’s levens woestenij? Wat waar ’t gevolg,

Wat ’s werelds oordeel, als eens u of ik,

Boud onze liefde vrij invoeren wilde!

“O, het moreele aroma ging verloren!

“De geur der wettigheid is glad er af!”

Strooman (staat op).

Jawel, Godlof, in zedelijke landen

Is zulke waar nog altijd contrabande.

Valk.

Ja, zal zij hier te lande vrij passeeren

Dan moet zij door der vormen koud Siberië,

Waar frissche zeelucht haar niet schaden kan;…

Moet zij den stempel toonen, zwart op wit,

Van organist en klokkenist en koster,

Familie, vrienden, kennissen, ja, wie niet,

En vele andre braven nog… behalve

Den vrijpas, dien God zelf haar heeft gegeven…

En dan het laatste punt van overeenkomst;

Ziet, hoe beschavingshand zoo loodzwaar drukt

Op ’t Zonneland, daarginds, in ’t verre Oosten;

Zijn muur vervalt, gebroken is zijn macht,

De laatste echte Mandarijn gehangen.

Profane handen plukken nu den oogst.

Weldra is ’t Zonneland nog maar een sage,

Een sprookje waaraan niemand meer gelooft;

De heele wereld wordt één nevelgrauw!…

Ten grave droegen wij het wonderland.

Maar is dat zoo,… waar blijft dan nu de liefde?

Ach, dan is immers zij ook mee verdwenen! (heft zijn theekop op).

Wel, dat verga dan, wat niet kan bestaan:…

Met deze thee drink ik op dooden Amor!

(drinkt; groote ontstemming en beweging in het gezelschap).

Juffr. Ekster.

Dat was wel een zeer zonderlinge toost!

De dames.

Alsof de liefde heusch zou zijn gestorven!

Strooman.

En zij zit hier gezond en jong en blozend,

In allerlei gestalten om ons heen.

Hier zit de weduwe in haar zwarte kleed…

Juffr. Ekster.

Twee trouwe echtgenooten…

Stuiver.

Twee trouwe echtgenooten… Wier verbond

Nog menig stevig liefdepand kan kweeken.

Goudstad.

Daarna komt liefde’s lichte ruiterij,

Verloofde paren in verscheiden soorten.

Strooman.

Vooraan de veteranen, trouw verbonden

Al vele jaren lang.

Juffr. Ekster (afbrekend).

Al vele jaren lang. En dan de kleintjes…

De jongste klasse… ’t paartje van vandaag…

Strooman.

Hier ziet u zomer, winter, herfst en lente;

Die waarheid heeft u hier dus maar te grijpen,

Te hooren en te zien…

Valk.

Te hooren en te zien… Nu ja, en dan?

Juffr. Ekster.

En toch zou u de deur haar willen wijzen!

Valk.

U heeft mij heelemaal verkeerd begrepen.

Wanneer heb ’k daarvan ooit ’t bestaan ontkend?

Maar u moet bij dat alles wel bedenken

Dat rook niet altijd is ’t bewijs van vuur.

Ik weet het opperbest, men neemt ten huwlijk,

Maakt zich gezinnen en dat alles meer;

U zal mij zeker nooit hooren ontkennen

Dat de één een ring krijgt, de ander een refuus,

Dat rose briefjes stil worden geschreven

En dicht gemaakt met duifjes… samen kijvend;

Dat er verliefden loopen door de straten

En de visites chocolade krijgen,

Dat het gebruik een formulier uitvond,

Een eigen vormen-codex voor verliefden;…

Maar lieve Heer, wij hebben ook majoors,

Een arsenaal met heel wat materiaal;

Daar vindt men trommels, sporen en rapieren,…

Maar wat bewijst dat dan toch allemaal?

Alleen dat er soldaten zijn en wapens.

Maar wapendragers zijn toch nog geen helden.

Ja zelfs als er een leger stond van tenten,…

Zou daarmee heldenmoed zijn te bewijzen?

Strooman.

Wel, laat ons billijk zijn; eerlijk gezegd

’t Is niet altijd naar waarheid, als beweerd, wordt,

Dat jonge liefde ’t sterkst zou zijn, en zoo…

Ja, zoo alsof die juist de een’ge was.

Op die is niet ten allen tijd te bouwen.

Neen, eerst in ’t huwlijk, het intieme leven,

Rust liefde op een rotsgrond, vast en zeker,

Die nooit kan wijken, nooit ons kan ontglippen.

Juffr. Ekster.

Neen, die opvatting kan ’k niet met u deelen.

Ik meen dat een verbond van vrije menschen,

Dat jaren duurt, al kan men ’t daaglijks breken,

Het best beantwoordt aan der liefde echtheid.

Anna (met gloed).

O neen,… een nieuw verbond, nog frisch en jong,

Is toch in ’t wezen rijker, sterker nog.

Lind (peinzend).

Wie weet of daar niet de idee in schuilt,

Van de anemoon die groeit onder de sneeuw.

Valk (plotseling uitbarstend).

Gevallen Adam! Dáár kwam ’t heimwee op,

Dat ’t Paradijs zocht achter scheidingsmuur.

Lind.

Och wat!

Mevr. Halm (gekrenkt tegen Valk, terwijl zij opstaat).

Och wat! Dat is nu juist niet heel vriendschappelijk,

Om twist te stoken waar wij vrede maakten;

Heb voor uw vriend en zijn geluk geen zorgen…

Eenige dames.

Neen, dat ’s secuur!

Anderen.

Neen, dat ’s secuur! Dat weten wij heel zeker.

Mevr. Halm.

Wel heeft ze op school geen koken nog geleerd,

Maar dat zal ’k haar wel dezen herfst nog leeren.

Juffr. Ekster.

En zelf zal zij haar bruidsjapon borduren.

Een tante (klopt Anna op het hoofd).

En recht verstandig wordt zij stellig ook.

Valk (lacht luid).

Och dat verstand, paskwil, dat doodend werkt,

Waanzins hansworsterij uit vriendenmond!

Was ’t dan verstand dat hij bij haar wou vinden?

Was ’t een professor van het keukenboek?

Hij kwam hierheen als lente’s blijde bode,

En koos een wilde roos zich uit den hof.

U ging die kweeken; nu kwam hij terug…

Wat vond hij toen? Een bottelstruik!

Juffr. Ekster.

Wat vond hij toen? Een bottelstruik! Welzoo?

Valk.

Heel nuttig in ’t gebruik,… welzeker, ja!

Maar ’n bottelstruik was niet zijn lentebruid!

Mevr. Halm.

Ja, als hij uitkeek naar een balprinses,

Dan was hij hier niet aan een goed adres.

Valk.

O ja, ik weet, er wordt gekoketteerd

Met huislijkheid, dat hoort er ook zoo bij;

Dat is een uitwas van de groote leugen,

Die hoog zich opwerkt als de wilde hoprank.

Ik neem, mevrouw, mijn hoed af heel eerbiedig,

Voor iedre “balprinses”; zij is de schoonheid,…

En in de balzaal spint er gouden draden

Het ideaal,… in kinderkamers zelden.

Mevr. Halm (met onderdrukte woede).

Uw uitval laat gereedlijk zich verklaren,

’n Geëngageerde is voor zijn vriend verloren;

Dat is de heele kern van de zaak.

’k Heb ondervinding, geloof mij, op dat punt.

Valk.

Natuurlijk wel;… zeven getrouwde nichtjes…

Mevr. Halm.

En goed getrouwd!

Valk (met nadruk).

En goed getrouwd! Als dat maar waar is, ja!

Goudstad.

Wat nu!

Juffr. Ekster.

Wat nu! Maar Valk!

Lind.

Wat nu! Maar Valk! Is het je doel om ruzie

Te zoeken?

Valk (uitbarstend).

Te zoeken? Ja, oorlog, strijd en twist!

Stuiver.

Jij leek in ’t vak, wil jij ons gaan beleeren?

Valk.

Laat maar begaan… Toch wil ’k mijn vaandel heffen!

En oorlog wil ’k, en strijd met al mijn krachten

Tegen die leugen, zóó diep ingeworteld,

Die je allen kweekt en teederlijk verzorgt,

Dat hoog zij opschiet en op waarheid lijkt.

Stuiver.

Ik protesteer… ’t is alles onbewezen,

Ik wil verzet aanteek’nen…

Juffr. Ekster.

Ik wil verzet aanteek’nen… Hou je stil!

Valk.

Dat noem je dus der liefde frissche bronwel,

Die fluistert van der weduwe verlies,…

Van liefde, die in lichte zonnedagen

Aan “klagen” noch “verlangen” ooit deed denken!

Dat noem je dus der liefde fiere stroom,

Loom door der echtelieden ad’ren kruipend!

Van liefde, allen sleur met voeten tredend,

Die dapper op de buitenwallen stond,

En lachte om der werelds wijze dwazen!

Dat noem je dus der liefde schoonheidsvlam,

Die een verloving lange jaren aanhoudt!

Och kom! Is dat dezelfde, die ontstak

Het dichtvuur in den nuchtren ambtenaar?

Dat noem je dus der liefde jong geluk,

Dat bang is zich te wagen over zee,

Dat offers eischt, en liefde’s schoonst kleinood

Zich zelf te offren… jammerlijk versmaadt!

O gij, der alledaagschheid waanprofeten,

Noemt ééns de dingen bij hun waren naam;

Noemt wat de weduw voelt een droef verlangen,

Gewoonte ’t huwelijk, want zoo heeten zij!

Strooman.

Neen, jongmensch, hoor eens, dat gaat àl te ver,

Bespotting klinkt ons toe uit ieder woord! (komt Valk dicht onder de oogen).

Nu waag ik nog mijn oude huid in strijd

Voor ’t oude g’loof tegen de nieuwe leer!

Valk.

Ik ga ten tweekamp op als tot een feest.

Strooman.

Goed! U zal mij de kogels zien trotseeren!… (dichterbij).

Een echtpaar—als een priester—is gewijd…

Stuiver (aan den anderen kant van Valk).

En een verloofd paar…

Valk.

En een verloofd paar… Half, net als de koster.

Strooman.

Ziet u die kindren hier, die mij omringen?

Die kunnen al vooruit Victorie zingen!

Hoe ware ’t mogelijk.., hoe ware ’t doenlijk…

Neen, ’t waarheidswoord is machtig, onomstootlijk;…

Hij moet wel doof zijn, die dit niet verstaat.

Kijk,… dit zijn liefdekindren altegaar…! (houdt verward stil).

Dat is te zeggen… neen, natuurlijk niet…!

Juffr. Ekster (waait zich met haar zakdoek).

’k Moet zeggen dat ’k er niets meer van begrijp.

Valk.

U levert daar juist zelf een mooi bewijs;

Zoo waar, zoo goed, en zoo echt nationaal.

U zelf maakt onderscheid tusschen de panden

Van ’t huwlijk en der liefde… zooals ’t hoort!

’t Verschil bestaat als tusschen rauw en gaar,

Als tusschen wilde bloemen en gekweekte.

Bij ons wordt liefde alras een wetenschap,

Al lang is die bij ons geen hartstocht meer.

Bij ons is liefde als een gild apart,

Met vaste wetten en een eigen vlag;

Zij is een stand van minnaars en gehuwden…

Zij doen hun dienst en kunnen dien wel aan;

’t Hangt alles aan elkaar als zeewier in een kliek.

Een zangvereeniging is al wat er ontbreekt.

Goudstad.

En een courant!

Valk.

En een courant! Best! Die zal u ook hebben!

Dat was een goed idee; er zijn al bladen

Voor kindren, dames, g’loovigen en schutters.

Ik hoop dat niemand naar den prijs zal vragen.

Dáár krijgt u dan te zien, als paradeerend,

Hoe Jan en Piet en Klaas in ’t huwlijk treden;

Dáár wordt elk rose briefje ingelascht,

Dat Willem aan zijn teedre Laura schreef.

Daar komt dan onder andre ongelukken,…

Als moord, en brand door crinoline-rokken,…

Wie in den loop der week is “aangeteekend”;

Daar biedt men in de lijst der advertenties

Gebruikte ringen voor civiele prijzen;

Daar annonceert men tweelingen en drielingen;

Wordt er getrouwd, dan wordt de heele bende

Bijeengetrommeld om te komen kijken;…

Wordt iemand afgewezen, ’t wordt gedrukt

In ’t blad, zoo tusschen andre nieuwsberichten;

Iets in den trant van ’t volgende: “Alweer

Heeft ’t liefdeduiveltje geëischt een offer!”

Ja, u zal zien, ’t gaat best; want loopt het tegen

Den tijd dat ’k nieuwe abonnees moet werven,

Dan weet ik wel een lokaas dat hen trekken zal,

Dan slacht ik op groot-blads-manier een jonggezel.

Ja, u zal zien hoe ’k dapper strijd voor de eer van ’t gild;

Als ’n tijger,… als een redacteur grijp ik mijn prooi…”

Goudstad.

En hoe zal ’t heeten?

Valk.

En hoe zal ’t heeten? “Amors Noorsche schuttersblad”!

Stuiver (komt naderbij).

Dit alles is je toch geen ernst… of wèl?

Je goeden naam zet je niet zoo op ’t spel!

Valk.

Volkomen ernst. Men beweert altijd

Dat niemand van de liefde leven kan;

Ik zal bewijzen dat ’t een leugen is,

Want ik zal er van leven als een prins;

Vooral als juffrouw Ekster mij wil toestaan

Als “feuilleton” te plaatsen den “roman”

Van onzen dominee, den heere Strooman.

Strooman (verschrikt).

God sta mij bij! Wat is dat voor een plan?

Wàt, mijn roman? Was ik dan ooit romantisch?

Juffr. Ekster.

Dat heb ik nooit gezegd!

Stuiver.

Dat heb ik nooit gezegd! Blijkbaar een misverstand!

Strooman.

Zou ik gezondigd hebben tegen zede

En oud gebruik! Dat is een groote leugen!

Valk.

Nu goed. (klopt Stuiver op den schouder).

Nu goed. (klopt Stuiver op den schouder). Hier staat een vriend die niet zal wijken.

Ik open ’t blad met zijn verliefde verzen.

Stuiver (met een verschrikten blik op den dominee).

Ben je niet wijs! Zeg, laat mij even ’t woord!…

Durf jij te zeggen dat ik verzen…!

Juffr. Ekster.

Durf jij te zeggen dat ik verzen…! Neen!…

Valk.

Dat wordt toch rondgestrooid uit het bureau.

Stuiver (in groote woede).

Uit ons bureau wordt nooit iets rondgestrooid!

Valk.

Ook jij verzaakt mij dus; dan heb ik nog

Een trouwen broer, die niet afvallig wordt.

“Een lied der liefde” wacht ik van vriend Lind,

Dier liefde, al te teer voor zee en wind.…

Die emigranten prijs geeft voor zijn teederheid,

Zoo toont zijn liefde zich in al haar heerlijkheid!

Mevr. Halm.

Mijnheer, nu is ’t gedaan met mijn geduld.

Wij kunnen niet meer onder één dak wonen…

’k Hoop dat u heden nog mijn huis verlaat…

Valk (met een buiging terwijl mevr. en de gasten naar binnen gaan).

’k Had wel verwacht dat u mij dit zou zeggen.

Strooman.

En tusschen ons is ’t oorlog nu voor goed;

U heeft mij, en mijn vrouw ook, diep gekrenkt…

Ja zelfs mijn kindren, Trientje, Mientje, allen…!

Kraai maar mijnheer,… kraai uit maar je ideeën…

(gaat met vrouw en kinderen naar binnen).

Valk.

En volg u maar uw loopbaan als apostel,

U, met uw liefde, die u heeft verloochend,

Vóór ’t haangekraai ten derde maal weerklonk!

Juffr. Ekster (wordt onwel).

O Stuiver, help mij! Gauw, ik bid je kom!

Maak mijn corset los… ’k heb het zoo benauwd!

Stuiver (tegen Valk, terwijl hij met juffr. Ekster aan zijn arm weggaat).

’k Zeg je de vriendschap op!

Lind.

’k Zeg je de vriendschap op! Dat doe ik ook.

Valk (ernstig).

Dus jij ook Lind?

Lind.

Dus jij ook Lind? Vaarwel!

Valk.

Dus jij ook Lind? Vaarwel! Op jou vertrouwde ik…

Lind.

Ik kan er niets aan doen… mijn meisje wenscht het.

(Hij gaat naar binnen; Zwaanhilde is bij de verandatrap blijven staan).

Valk.

Ziezoo, nu heb ik ruimte om mij heen…

Nu heb ik opgeruimd!

Zwaanhilde.

Nu heb ik opgeruimd! Valk, luister eens!

Valk (wijst beleefd naar het huis).

Dáárheen, juffrouw; zij gingen dien kant uit,

Mama, met al de vrienden, al de tantes.

Zwaanhilde (komt naderbij).

Laat hen maar gaan; mijn weg is niet de hunne;

Met mij zal zich hun kudde niet vermeerdren.

Valk.

Je blijft dus?

Zwaanhilde.

Je blijft dus? Ja. Voer jij strijd tegen leugen,

Dan sta ik naast je als je trouwe schildknaap.

Valk.

Jij, Zwaanhild, jij…

Zwaanhilde.

Jij, Zwaanhild, jij … die gistren bang was, ja!

Maar was jij zelf dan, Valk, hij, die je nù bent?

Je boodt mij als geluk ’t lot van den wilg…

Valk.

En ’t wilgefluitje deed mij diep beschaamd staan!

Neen, het is waar, toen was ’t maar kinderspel;

Maar jij hebt mij gewekt tot ernstig streven.

In ’t woelend leven staat de groote tempel,

Waar klinken zal der waarheid reine stem.

Niet als de oude Asen, uit de hoogte

Toekijkend op het wilde strijdgewoel;…

Maar dragen ’t schoonheidsmerk in eigen borst,

Zooals sint Olaf op zijn pantser ’t kruis droeg,…

Met wijden blik bet slagveld overzien,

Al zit hij zelf in ’t warnet van den strijd…

Een zonnestraal te weten achter nevels,

Dat moet een man als levenstaak aanvaarden!

Zwaanhilde.

En dat zal ook jij doen wanneer je vrij

En eenzaam staat.

Valk.

En eenzaam staat. Stond ik dàn in ’t gewoel?

Toch is dàt de eisch. O neen, dat is voorbij,

Dat leven, eenzaam dwepend, in mijzelf.

Uit is het met mijn dichten binnenskamers;

Mijn lied zal ’k leven, tusschen hei en dennen,

Mijn strijd zal ’k voeren in het trillend heden;…

Ik of de leugen… één van ons moet wijken!

Zwaanhilde.

Zoo trek dan met mijn zegen op ten strijd!

’k Heb je miskend; je hart is warm en dapper;

Vergeef ’t,… en laat ons scheiden zonder boosheid…

Valk.

Neen, in mijn toekomstboot is plaats voor twee!

Wij scheiden niet. Zwaanhilde, heb je moed?

Dan strijden wij te zamen, zij aan zij!

Zwaanhilde.

Wij samen?

Valk.

Wij samen? ’k Sta van allen nu verlaten,

Geen enklen vriend heb ’k, strijd met iedereen,

Met scherpe speren valt de haat mij aan;…

Zeg heb je moed? Met mij is ’t staan of vallen…

Mijn toekomstweg gaat dwars door zede en wet,

Waar duizend kluisters om den voet zich slingren;…

Dáár dek ik als alle anderen mijn tafel,

En schuif den ring aan ’t handje van mijn liefste!

(trekt een ring van zijn vinger en houdt dien in de hoogte).

Zwaanhilde (in ademlooze spanning).

Méén je dat?

Valk.

Méén je dat? Ja. Zoo toonen wij de wereld,

Dat liefde’s macht nog altijd eeuwig is,

En ongeschonden en in al haar pracht

Haar draagt door ’s levens platte alledaagschheid.

’k Wees gistren naar den vuurgloed van ideeën,

Die uitsloeg wild, hoog op der bergen toppen;…

Toen werd je bang,… je beefde omdat je vrouw bent;

Nu wijs ik op het ware doel der vrouw!

En Zwaanhilds hart volbrengt wat het belooft;

Ziehier nu d’afgrond,… Zwaanhild, waag den sprong!

Zwaanhilde (bijna onhoorbaar).

En als wij vallen…!

Valk (jubelend).

En als wij vallen…! Neen, ik zie in je oogen

Een lichtstraal die op overwinning wijst!

Zwaanhilde.

Neem mij geheel dan, liefste, zóó als ’k ben!

Nu wordt het lente, en mijn ziel gaat bloeien!

(zij valt hem moedig in de armen terwijl het scherm valt).

EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF.

Dramatische Werken: De comedie der liefde; Brand; Peer Gynt

Подняться наверх